De Beweging. Jaargang 11
(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
De Duitsche rechtsgeleerden en de oorlog
| |
[pagina 84]
| |
Prof. Leonhard stelt de vraag naar de mogelijkheid van eenen Europeeschen Statenbond. Hij acht zulk een Bond niet mogelijkGa naar voetnoot1). En wel door de schuld van Engeland. Een Europeesche Statenbond zou alleen mogelijk zijn indien geheel Europa zich als eene heilige Eenheid beschouwde tegenover de geheele overige Aarde. Zóó was het in den bloeitijd van het Middeleeuwsche Christendom. Engeland heeft Europa ontwijd door zijn verbond met Japan, een Aziatischen Staat. Is Turkije dan niet een Aziatische Staat en is Turkije niet met Duitschland verbonden? Zeker, antwoordt prof. Leonhard, maar het verbond tusschen Turkije en Duitschland is van eenen onvergelijkelijk hoogeren aard dan het verbond tusschen Engeland en Japan. Duitschland moet zich thans geheel los maken van ‘Vertreter westeuropaischer Fäulnis, die sich Kultur nennt’. De Wereldgeschiedenis heeft Duitschland thans een nieuwe nobele taak gebracht: de brenger van 't geluk te zijn voor de millioenen inwoners van de Mohammedaansche landen. Ook China zal in het nieuwe Wereldrijk worden opgenomen. Europa heeft in de Geschiedenis afgedaan. Engeland heeft het ontwijd.
* * *
Den eersten Maart is weder een dubbel nummer van de ‘Deutsche Juristen Zeitung’ verschenen. Regierungsrat Buck opent met eene bijdrage: ‘Erbe sei das Vaterland’. De buitenlandsche Duitschers worden opgewekt hunne vermogens niet na te laten in het land van hunne inwoning, maar aan Duitschland. De stemming is in Duitschland verscherpt tegen de Vereenigde Staten. De Heer Buck dringt er bij de Duitschers in de Vereenigde Staten op aan niets na te laten aan instellingen van wetenschap en kunst in de Vereenigde Staten, doch alles aan Duitschland te vermaken. Immers: ‘Deutscher Fleisz, deutsche Willenskraft und Gründlichkeit haben vor allem mitgewirkt, Amerika zu machen, was es jetzt ist.’ | |
[pagina 85]
| |
Justizrat Bamberger te Aschersleben ondersteunt de meening van den Heer Buck. Hij beveelt de volgende middelen aan: Rechters en Notarissen moeten van Regeeringswege worden aangespoord tot het doen maken van uiterste wilsbeschikkingen ten gunste van den Duitschen Staat. Vele erflaters zullen zeer dankbaar zijn: ‘wenn ihnen ein Wink gegeben wird, wie sie von einem höheren Standpunkt aus zur gröszeren Ehre ihrer Familie und ihres Namens für den Todesfall verfügen. Mit gutem Willen und mit Takt läszt sich vaterländische Gesinnung wachrufen, wo sie bisher geschlummert hat.’ In gelijke richting behooren ook de Duitsche gezanten en consuls werkzaam te zijn. Een vaderlandslievend gestelde oproep aan de Duitschers in het buitenland behoort te worden verspreid. In Pruisen en andere Bondsstaten bestaat de bepaling, dat erfstellingen of legaten ten gunste van Rechtspersonen niet mogen worden aanvaard zonder toestemming van de Overheid zoodra deze erfstellingen of legaten een zeker bedrag te boven gaan. De Heer Bamberger stelt nu voor deze toestemming slechts dan te geven indien de erfgenaam of legataris een gedeelte (stel een vierde gedeelte) aan het Rijk afstaat.
* * *
Van Dr. Von Campe eene bijdrage ‘Die Belgische Neutralität, ihre Grundlagen und ihr Ende’. Dat de Duitsche legers België binnenvielen is Recht: ‘Unser Gewissen bei dem Durchmarsch durch Belgien ist so gut, dasz wir angreifbare Gründe nicht heranzuziehen brauchen.’ Als regel geldt, dat een Staat door gesloten verdragen niet langer verbonden is dan het Staatsbelang deze verbintenis vordert: ‘Höchster Grundsatz im Bürgerlichen Recht ist Treu und Glauben, nicht so im Völkerrecht. Jedes Volk hat die Pflicht sich selbst zu erhalten. Das ist ihm höchstes Gebot.’ En voorts: ‘Ein Volk, das gegen sein Lebensinteresse einen Staatsvertrag halten wollte, beginge Hochverrat an sich selbst,’ Duitschland zou ten onder zijn gegaan: ‘wenn wir vergilbte Paragraphen höher eingeschätzt hätten als unser Recht auf | |
[pagina 86]
| |
Existenz. Das empfindlichste Rechtsgewissen fühlt nicht anders.’ Wat dit laatste betreft, is de geleerde en scherpzinnige schrijver wellicht niet geheel voldoende ingelicht. Hij zal wellicht ervaren, dat het woord van Duitschland iets van zijn vroeger onmiskenbare hooge waarde heeft ingeboet. Volgens Dr. Von Campe is overigens bewezen, dat België zijne onzijdigheid heeft geschonden, onder meer door aan Frankrijk en Engeland toe te staan met troepen door België naar Duitschland op te rukken. Niemand gelooft dit. Ook Dr. Von Campe niet. En dit het slot: ‘Ein Staat der handelt wie Belgiën, ist wie ein Franktireur. Er ist verpflichtet an dem Streit nicht teilzunehmen. Er stellt sich, als handle er danach, und doch war er heimlich entschlossen und verpflichtet, zum Schwerte zu greifen, hinterrücks anzugreifen. Ein Franktireur ist selbst an seinem Ende Schuld. Ein Franktireurstaat hat kein anderes Los verdient als ein Franktireur. Indem Belgien seine Neutralität heimtückisch preisgab gab es sich selbst den Todesstosz.’
* * *
Het Rijksdaglid Schiffer zet zijne beschouwingen voort over ‘Neues Kriegsnotrecht’. De ‘alle Erwartungen uebersteigende Dauer’ van den Oorlog maakt voortdurend nieuw recht noodig. Vooral de toestand van de huiseigenaren in groote steden is zeer moeilijk geworden. Een groot gedeelte van het noodrecht betreft maatregelen van staathuishoudkundigen aard. Met dubbel doel: Duitschland staathuishoudkundig sterk te houden en te versterken, de vijanden van Duitschland daarentegen te verzwakken. Engeland wordt weder bitter gelaakt: ‘setzt geradezu eine Prämie auf Unredlichkeit, Unzuverlässigkeit und Liederltchkeit.’
* * * | |
[pagina 87]
| |
Twee Duitschte Rijdsdagafgevaardigden hebben openlijk in woord en daad de zijde van Frankrijk gekozen. Hebben zij daardoor het lidmaatschap van den Rijksdag verloren? Zoo neen, kan het hun op dezen grond alsnog worden ontnomen? Prof. Dr. Robert Piloty onderzoekt deze vraag in eene bijdrage: ‘Verlust der Reichstagsmitgliedschaft während des Krieges’. Intusschen schijnt de Heer Wetterlé zich zelven niet meer als lid van den Rijksdag te beschouwen. Althans: te Parijs doet de ‘Société des Conférences’ een aantal lezingen houden over onderwerpen, die den oorlog middellijk of onmiddellijk betreffen. Woensdag 27 Januari werd eene voordracht gehouden over ‘La pensée française en Alsace-Lorraine’ door M. l'abbé Wetterlé ancien député au Reichstag.
* * *
Prof. Dr. Pohl schrijft over ‘Englische Seeräuberei’. Aanleiding is de aankondiging van het Hoofd van de Duitsche Zeemacht van 4 Febr. waarbij de wateren rondom Groot-Brittannië en Ierland tot oorlogsgebied werden verklaard met de bekende bedreigingen ten aanzien van vijandelijke en onzijdige koopvaardijschepen. Het Recht is volgens prof. Pohl geheel aan de zijde van Duitschland. Het tegendeel daarvan aan te toonen is overbodig. De zaak is eenvoudig deze: Duitschland is niet bij machte één enkel schip, behalve onderzee-booten op zee te houden. Met onderzee-booten is het niet mogelijk tegen koopvaardij-schepen op te treden en daarbij te blijven binnen de grenzen door de eischen van menschelijkheid en van de betreffende volkerenovereenkomsten gesteld. Duitschland had ééne keus: niet tegen de koopvaarders op te treden en daarmede afstand te doen van de eenige kans Engeland te benadeelen op zee. Of wel tegen de koopvaarders op te treden en daardoor de geschreven en de ongeschreven regelen van het Volkerenrecht te schenden. Duitschland heeft, gelijk te verwachten was, het laatste gekozen. Dit is zijn belang. Laat men nu niet van ons verlangen, dat wij erkennen, dat het ook nog recht is. Voor het overige | |
[pagina 88]
| |
verwijs ik naar de opstellen in ‘De Telegraaf’ van Vrijdagavond 12 Maart van Mr. H. Louis Israëls en Dr. Hans Wehberg, een van de meest-verstandige van de Duitsche rechtsgeleerden. Wat nu de houding van Engeland betreft: het bewapenen van koopvaardijschepen is wellicht niet in ieder opzicht geheel en al in overeenstemming met het Volkerenrecht, doch het onrechtmatige optreden van Duitschland is in dezen eene verontschuldiging. Evenmin is het onrechtmatig, wanneer Engeland zijne koopvaarders bemant met Duitsche krijgsgevangenen. Duitschland laat door zijne krijgsgevangenen mijn- en veldarbeid verrichten, die onmiddellijk aan oorlogsdoeleinden ten goede komt. De Haagsche Volkerenovereenkomsten veroorloven duidelijk de opdracht van werk aan krijgsgevangenen. Geenszins is de zeevaart daarvan uitgesloten. Mochten de bevelvoerders van de Duitsche onderzee-booten huiverig worden een schip in den grond te schieten, waarop zich Duitschers bevinden, dan zou dit een voordeel voor Engeland zijn, doch niet een onrechtmatig verkregen voordeel. Onwenschelijk zou het zijn indien de bestuurders van de Engelsche Zeemacht gevolg gaven aan hun voornemen de gevangen genomen bemanning van onderzee-booten minder goed te behandelen dan andere krijgsgevangenen. De vaart op onderzeebooten is van eenen bijzonder gevaarlijken aard. De bemanning handelt op ambtelijk bevel. Onrechtmatig zou deze onwenschelijke behandeling worden, wanneer de toestand dier bemanningen daardoor minder gunstig werd dan in Haagsche Volkerenovereenkomst is vastgelegd. Wat het voeren van een onzijdige vlag door Engelsche schepen aangaat: Duitsche schrijvers hebben een dergelijk vlaggebruik als rechtmatig erkend. Dr. Müller, een van de zeer bekende leden van den Duitschen Rijksdag heeft een boek geschreven ‘Weltkrieg und Volkerrecht’, waarin hij zegt (blz. 351): ‘Ook als een oorlogs- of koopvaardijschip door het hijschen van een valsche vlag zich aan een aanval of een vervolging door een machtigen tegenstander wil onttrekken, houdt men in het algemeen deze maatregel voor rechtmatig’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 89]
| |
Het is waar, dat artikel 409 van het Nederlandsche Wetboek van Strafrecht strafbaar stelt: ‘den schipper, die de Nederlandsche vlag voert, wetende, dat hij daartoe niet gerechtigd is’. Doch, wanneer dit feit gepleegd wordt door eenen vreemden schipper buiten het watergebied van het Rijk valt het niet binnen de werking van de Nederlandsche Strafwet. Bovendien heeft de schipper het feit begaan daartoe door overmacht gedrongen.
* * *
Onder den verzamelnaam ‘Juristische Rundschau’ zijn een aantal kleinere bijdragen bijeengebracht. ‘Es besteht jetzt auch in der Empfindung des Bürgers kein Unterschied zwischen Heer und Volk mehr’. Engeland doet niet anders dan deze meening tot werkelijkheid maken, wanneer het den toevoer van levensmiddelen, ook voor de zoogenaamde burgerbevolking afsnijdt. Engeland wil Duitschland uithongeren, zooals Duitschland in 1870 en 1871 Parijs heeft uitgehongerd. Zouden toen de Duitsche bevelvoerders toestemming hebben gegeven voor aanvoer van levensmiddelen ten nutte van de burgerbevolking en daardoor levensmiddelen voor het leger hebben vrijgemaakt? Engeland heeft natuurlijk voortdurend het Volkenrecht geschonden. Duitschland nimmer. Beieren heeft noodexamens ingevoerd voor de rechtsgeleerde studenten, die aan den oorlog deelnamen. Programma? ‘Das Examen ist nur mündlich. Durchfallen kann der Kandidat nicht.’
* * *
Herr Rechtsanwalt Hans Meyn te New-York geeft Rechtlich-Wirtschaftliche Gedanken aus Amerika’. De schrijver stelt de vraag, waarom de bevolking van de Vereenigde Staten zoo sterk tegen Duitschland gezind is. Het zijn vooral de dagbladen en tijdschriften, die Duitschland laken wegens ‘die (angeblich) verletzte (angebliche) Neutralität Belgiens’. De groote Amerikaansche dagbladen zijn alle vuil en veil. President Wilson en Minister Bryan beiden partijdig. | |
[pagina 90]
| |
De schrijver van een dergelijk opstel zou in Duitschland bitter bestraft worden.
* * *
Tot de Rechtsgeleerden, die den vroeger zoo goeden naam van Duitschland onbeschrijflijk veel kwaad hebben gedaan, behoort in de allereerste plaats Prof. Josef KohlerGa naar voetnoot1). Hij is ook in Holland zeer bekend, lid van ‘het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië’, verder van het ‘Genootschap van kunsten en wetenschappen in Batavia’ en van het ‘Utrechtsch Genootschap voor Kunst en Wetenschappen’. In het begin van 1914 heeft prof. Kohler een omvangrijk boek geschreven: ‘Recht und Persönlichkeit in der Kultur der Gegenwart’. Men vindt dit boek beoordeeld door Prof. Franz Klein, den Oostenrijkschen Oud-Minister bekend als hervormer van het Oostenrijksche burgerlijk gedings-recht. Deze beoordeeling is te vinden in Kohlers ‘Archiv für Rechts- und Wirtschaftphilosophie’ van Januari 1915. Merkwaardiger dan de beoordeeling van prof. Klein is in dezelfde aflevering van het Archiv een bijdrage van prof. Kohler zelven: ‘Ein letztes Kapitel zu Recht und Persönlichkeit’. In dit toegevoegde hoofdstuk komt prof. Kohler op sommige punten van zijn boek terug. In zijn boek had hij toen Engeland geprezen. Thans schrijft hij: ‘Und doch, es gab und gibt eine Nation derart, die gegen Deutschland die Brandfackel warf, die russische Barbarei und das verrohte und degenerierte Franzosentum mit seiner Prahlhanserei auf uns hetzte und schliesslich selbst einen Raubstaat wie Japan über uns herfallen liess’. En voorts: ‘Was aber die Romanischen Staaten betrifft, so müssen wir den schillernden Schein, den die französische Pseudokultur verbreitet, als das irisierende Irrlicht eines Sumpfes betrachten, in dessen Hintergrund feuchter Moder und Morast wuchert’. Van de Mohammedaansche volken had prof. Kohler niets anders dan kwaads geschreven. Thans is Turkije met Duitsch- | |
[pagina 91]
| |
land verbonden. Thans schrijft prof. Kohler: ‘In einem Punkt endlich muss ich mich volkommen als bekehrt erklären, nämlich in der Wertschätzung des Islam’. Toen meende prof. Kohler, dat Turkije voor eene vredevolle beschaving geheel ongeschikt was. Thans schrijft hij: ‘Ich muss dem nach den jetzigen Erfahrungen wesentlich widersprechen’. Turkije kan met het Duitsche geld en met den Duitschen geest opnieuw machtig worden: ‘Das deutsche Volk soll dem Orient, geistige und wirtschaftliche Hilfe bieten, in Verwaltung, Justiz wie im Militärwesen, es soll aber nicht ein orientalisches Volk ausbeuten, so wie es England getan hat. Ich hatte eben Unrecht, die englische Verwaltung in Aegypten zu loben, denn sie hat das Volk nicht gehoben, sondern es ausgesaugt und nur die englischen Kapitalisten reich gemacht’. Dit is de leus: ‘Der Islam dem Orient, das germanische Christentum dem Occident’. Hierboven sprak prof. Kohler niet geheel zonder eenige minachting van ‘die romanischen Staaten’. En Italië, dat tot dusverre zijne onzijdigheid nog niet ten gunste van de tegenstanders van Duitschland verliet? Voorzichtig. Voorzichtig. ‘Als romanischer Kulturstaat aber kann nur Italien, nicht Frankreich die Hauptrolle spielen; nur Italien hat in den letsten Jahrzehnten einen Aufschwung genommen, der mit dem Deutschlands einigermassen zu vergleichen ist.’ Wellicht zal prof. Kohler binnen eenigen tijd zijn gunstige meening betreffende Italië moeten herzien. En de Vereenigde Staten?....‘Müssen unter dem Einfluss der in ihnen wohnenden Deutschen den öden Anglizismus überwinden und das Dollartum ebenso ablegen wie den heuchlerischen Puritanismus’. Intusschen: in 1909 heeft Prof. Kohler zijnen zestigsten verjaardag gevierd. Bij die gelegenheid heeft hij bij J. Bensheimer te Mannheim eene beschrijving van zijn eigen voortreffelijk leven uitgegeven: ‘Vom Lebenspfad’. Een hoofdstuk daarvan ‘Meine Jugend’ is gedrukt in ‘Die Zukunft’ van 1909 bldz. 463Ga naar voetnoot1). In dit hoofdstuk tracht prof. Kohler eene verklaring te | |
[pagina 92]
| |
vinden voor zijn eigen onbegrijpelijke voortreffelijkheid. Hij vindt deze verklaring voor een gedeelte in zijne afstamming van Romanen en Kelten, met wie wellicht de Franschen en de Engelschen eenigermate verwant zijn. Doch misschien is ook de zestigste verjaardag van prof. Kohler eene vergissing geweest en wordt hij binnenkort door prof. Kohler ‘wesentlich widersprochen’.
* * *
Uit Duitschland is de leer tot ons gekomen, dat Staten niet verplicht zijn hunne verdragen met andere volken te houden, zoodra hun belang de verbreking medebrengt. Wij hebben in vorige bijdragen in dit Tijdschrift reeds aangetoond, dat deze opvatting de ondergang van alle Volkenrecht beteekent. Zij, die de volkomen onschendbaarheid van alle volkerenovereenkomsten voorstaan vinden thans eenen voortreffelijken medestander in den Weenschen Hoogleeraar Heinrich Lammasch. In het ‘Oesterreichische Zeitschrift für öffentliches Reeht’ stelt prof. Lammasch de vraag: ‘Sollen nnd müssen volkerrechtliche Verträge gehalten werden? En het antwoord: ‘Nur wenn sie ohne Rückhalt und Zweideutigheit bejaht werden kann, ist ein Völkerrecht möglich’. Schrijver gaat uit van de volstrekte noodzakelijkheid van een onderling volkerenverkeer. Geen volk heeft zijne beste daden ooit gedaan zonder hulp van andere volken. Waarop berust nu dit onmisbare volkerenverkeer en hoe kan het worden hersteld, wanneer het tijdelijk mocht afgebroken zijn? Op wederzijdsch vertrouwen ten aanzien van eenmaal gesloten overeenkomsten: ‘Dadurch aber wird der Vertragsbruch gleichzeitig zum Betruge’. Prof. Lammasch haalt de volgende woorden van Kant aan: ‘Die Frage war: Warum soll ich mein Versprechen halten? Denn dasz ich es soll, begreift ein jeder von selbst. Es ist aber schlechterdings unmöglich, von diesem kategorischen Imperativ noch einen Beweis zu führen’. Een beroep op de vooronderstelde zinsnede: ‘Rebus sic stantibus’ baat niet: ‘Nur in Staatsschriften advokatorischen Charakters wird sie mitunter zur Rechtfertigung für die Lossagung von einem unbequemen oder unbequem gewordenen Vertrag | |
[pagina 93]
| |
angerufen’. Rusland heeft in 1870 beproefd met een beroep op veranderde staatsomstandigheden zich los te maken van verplichtingen opgelegd bij den vrede van Parijs in 1856. Op eene staatslieden-bijeenkomst te Londen werd daarna uitdrukkelijk verklaard, dat van eene volkeren-overeenkomst alleen kan worden afgeweken met goedvinden van alle betrokken volkeren. Een aantal schrijvers in de ‘Deutsche Juristen-Zeitung’ hebben de zinsnede ‘rebus sic stantibus’ afgeleid uit den aard van het Volkenrecht. Prof. Lammasch echter toont geschiedkundig aan, dat deze beruchte zinsnede juist ontstaan is in het Burgerlijk Recht en eerst daarna bekend is geworden in het Volkerenrecht. Terecht. In het Burgerlijk Recht beslist de onpartijdige rechter gesteund door de staatsmacht. De toelating van ‘rebus sic stantibus’ in het Volkenrecht zou den zwakke geheel overleveren aan de willekeur van den sterke, terwijl ten aanzien van het Recht de zwakke en de sterke volkomen behooren gelijk te staan. ‘Und so soll auch im internationalen Recht der heilige Name des Rechts nicht miszbraucht werden, soll ein Recht, Verträge unter gewissen Umständen zu brechen nicht anerkannt werden’. Dit zou leiden tot de heerschappij van de Macht over het Recht: ‘Wer die Macht zum Maszstabe des Rechtes macht setzt zich in Widerspruch mit der Grundidee des Völkerrechts, nach der alle Staaten unter gleichen Voraussetzungen gleiche Rechte haben, mag ihre militärische Macht noch so versehieden sein’. Na aldus te hebben betoogd, dat het Recht eischt, dat verdragen niet mogen worden geschonden, stelt Prof. Lammasch de vraag met welke middelen men feitelijk bereiken kan, dat verdragen niet geschonden worden. Als zoodanige middelen noemt Prof. Lammasch het sluiten van volkerenovereenkomsten niet voor onbepaalden tijd, maar voor bepaalden tijd met de mogelijkheid van eene herziening. Voorts: het geven van meer invloed aan de volksvertegenwoordiging op de buitenlandsche zaken.
* * *
Sommige Duitsche schrijvers hebben het Duitsche leger voorgesteld als een leger van louter engelen, die aan een aantal | |
[pagina 94]
| |
minderwaardige volken het geluk komen brengen van een goddelijke zegen. De stand van de misdadigheid in Duitschland in tijd van vrede is geene aanwijzing voor de juistheid van deze voorstelling. Ronduit gezegd: wij hebben de bewezen zekerheid, dat door een aantal Duitsche soldaten in het onschuldige België gemoord is, geschonden en gestolen. Natuurlijk dat een aantal andere Duitschers deze slechte daden afkeuren. In Frankrijk heeft zich hetzelfde voorgedaan. Artikel 75 van de Duitsche voorschriften omtrent den dienst te velde beveelt de soldaten aan de dagelijksche gebeurtenissen op te teekenen. Een aantal van deze dagboekjes zijn bij Duitsche krijgsgevangenen gevonden en door de Fransche bevelvoerders in beslag genomen op grond van artikel 4 van de Haagsche Volkerenovereenkomst van 1907. Joseph Bédier geeft in de ‘Revue de Paris’ van 1 Januari 1915 uittreksels uit deze dagboekjesGa naar voetnoot1). De Duitsche tekst wordt telkens medegedeeld. Men kan deze mededeelingen niet lezen zonder een diep gevoel van afkeer en walging. Bij een aantal Duitsche krijgsgevangenen heeft men uitingen van afkeer gevonden aangaande onzegbare handelingen van hunne kameraden zelve. | |
[pagina 95]
| |
Enkele uittreksels: Uit het boekje van den soldaat Hassemer: ‘Ein schreckliches Blutbad, Dorf abgebrannt, die Franzosen in die brennenden Häuser geworfen. Zivilpersonen alles mit verbrannt’. Uit het boekje van eenen onbekenden Saksischen officier (12de legerkorps, 178ste régiment): ‘Das wunderschöne Dorf, Gué d' Hossus soll ganz unschuldig in Flammen gegangen sein. Man hat männliche Einwohner in die Flammen geworfen. Solche Scheusslichkeiten kommen hoffentlich nicht wieder vor’. Uit een ongeteekend boekje: ‘Langewiller, 22 Dorf durch die 11 Pionniere zerstört, 3 Frauen an den Bäumen erhängt: hier die ersten Toten gesehen’. Een soldaat van de Landwehr schrijft: ‘Hier hatte gestern die 6. Kompagnie gehaust, nicht als Soldaten, sondern als gemeine Diebe, Einbrecher und Räuber, die eine Unehre für unser Regiment und unser Heer sind’. Doch waarom zouden wij op deze feiten doorgaan? Slechts dit nog: door eenen schrijver in de ‘Deutsche Juristen Zeitung’ was beweerd, dat de vaderlandsliefde alle gedachten en alle gevoelens verdrongen had, ook de gevoelens van bijzonderen aard. Wij hadden reden de juistheid van deze meening te betwijfelen. Onze twijfel is nog eenigermate versterkt door eene bijdrage van den Oberstabarzt Prof. Dr. Lenzmann in de ‘Feldärztliche Beilage No. 7’ van de ‘Münchener Medizinische Wochenschrift’ van 7 Februari. Prof. Lenzmann deelt het volgende mede: In het begin van den oorlog werden de mannen, die door eene bijzondere ziekte waren geraakt, ter genezing van België naar Duitschland gezonden. Later veranderde dit, want het aantal zieken werd te groot en de mannen werden te zorgeloos: ‘Es gab viele Leute, die es gewissermassen als eine Erlösung empfanden, nun endlich eine Geslechtskrankheit akquirirt zu haben’. Het is opmerkelijk hoeveel eerlijker de Duitsche artsen zijn dan de Duitsche rechtsgeleerden zoowel tegenover hun eigen volk als tegenover vijandelijke volken.
* * * | |
[pagina 96]
| |
Zoo duurt de strijd der Machten voort. Strijd waarin het Recht schijnt te zijn bezweken. Maar het Recht zal niet bezwijken evenmin als het Leven zelf op de slagvelden bezwijkt. Wij zullen blijven getuigen, dat het Recht gaat boven de Macht. Dit is voor ons een zekerheid even onaantastbaar als deze, dat goede gedichten boven slechte gaan. Zonder Recht en zonder Poezie is het Leven niet waard, dat men sterft. Schrijvers als Prof. Kohler sluiten wij van onze geestelijke gemeenschap uit. Schrijvers als Prof. Lammasch geven wij onze hartelijke hulde. |
|