| |
| |
| |
Gedichten
Door
Aart van der Leeuw
De onbereikbare
Ik woon aan een breed, blauw water.
En wulpschrei sterven wanneer de avond zinkt.
Mijne eenzaamheid wordt kalmer dan en droever,
Tot plotsling van den andren oever
Een witte hand waart weiflend om,
En door den nevel, zeegnend licht,
Door 't rusch en ruk mij de armen moe?
Hóe fel mijn sneb de golf ook splijt,
Hoe snel de roeiriem rijst en glijdt,
Wanneer ik de overzij bereik,
Leeft zij toch in een ánder rijk,
Verborgen, onbegrijpelijk.
| |
| |
Hoe vind ik haar? Gevleugeld?
Hoe moet ik tot haar gaan,
In welken lach, in welken traan?
Of draagt mij 't lied, schuim om de kiel,
Naar 't onbestaanbaar strand van hare ziel?
Ik woon aan een breed, blauw water.
Mijn rietfluit troost mij: later, later.
Droomland
De roos zwaait vroom heur vat van geuren,
Het beukeblad beeft bruin;
Toch denk ik aan het schooner fleuren
Het briesje kust en koost, het koele,
Schalks lokkend me in zijn ban.
Vaarwel, o wind, ik zoek naar Thoele
Jeugd
Den wakker waakschen haan,
Den dichtervlucht der zwaan,
Den zwerfschen jager: reiger,
Den strijdbaar sterken tijger,
Hen samen leidt de knaap,
Eendrachtig aan één band,
Door 't rein en eigen land
| |
| |
Hij mijmert, zingt en speelt,
En gaan naar 't hém geviel,
Liefde
Vaak heb ik in den slaap geplukt
Een witte, een roode roos,
Knikkende kinderlijk verrukt
Naar 't schoon dat ik mij koos.
Riep zon mij wakker door het raam,
Dan dacht ik: o, de roos;
Op 't dek hield ik de handen saam,
En buitentredend, droomensmoe,
Vond ik het volk getooid,
Werpend elkander bloemen toe,
Doch ik heb niet gestrooid.
Wanneer zal op mijn morgensprei
En schud ik, springende in den rei,
De rozen uit mijn schoot?
| |
| |
Een najaarsblad
Ik zing tot prijs en eer...
Werd zóó mijn geest bevrijd
Ik raapte een donkren steen,
En lig zoo zwaar en zwart
Der aarde aan 't ijskoud hart.
Toen daalde een purper blad,
En stak mijn hart in brand.
Mijn hoop op breede veer,
Ik wierp den dooden steen
In 't meer, waar zon op scheen.
Belofte
Mijn kind, nu het nog wintert,
IJs aan Uw voet versplintert,
Stijgt zichtbaar in de lucht
Draagt zonder vorm of smet
|
|