De Beweging. Jaargang 11
(1915)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
De Duitsche rechtsgeleerden en de oorlog
| |
[pagina 43]
| |
geen anderen grondslag en geene andere handhaving dan het Rechtsgevoel der betrokken rechtsgemeenschappen. Met de voorschriften van het Burgerlijk Recht en het Strafrecht is het niet anders. Wat indien de hoogste Rechter in eenen Staat de voorschriften van het Burgerlijk Recht niet toepast ten bate van vijandige vreemdelingen gelijk thans in Duitschland geschiedt?Ga naar voetnoot1) Wat indien het Nederlandsche Wetboek van Strafrecht opzettelijk door den Hoogen Raad der Nederlanden zou worden op zijde gezet? Niets: indien dit in overeenstemming was met het Rechtsgevoel van de tegenwoordige Nederlandsche rechtsgemeenschap. En zoo die overeenstemming ontbrak een feitelijk verzet, dat op geen enkele wettelijke bepaling steunt. Geen enkele wetsbepaling heeft ten slotte eenen anderen of meer vasteren grondslag dan het vertrouwen op de hoogste staatsorganen. De waarborg van talrijke grondwettelijke voorschriften is geene andere dan het vertrouwen, dat de wetgevende macht geene daarmede strijdige wetten maken zal. In landen, waar de rechterlijke macht het toetsingsrecht heeft, bovendien het vertrouwen, dat de rechterlijke macht dergelijke wetten niet toepassen zal. En dit Vertrouwen staat en valt met het Rechtsgevoel. Men werpe mij niet tegen, dat het Rechtsgevoel iets vaags, wisselends, iets zuiver persoonlijk is en daarom geen grondslag voor maatschappelijke verstandhouding kan zijn. Denkt aan de Taal. Zij is persoonlijk, zij is vaag, zij is wisselend. Zij is alles wat gij tegen het Rechtsgevoel aanvoeren kunt. Nochtans is de Taal een voldoende grondslag voor maatschappelijke verstandhoudingGa naar voetnoot2). Er zijn dooven, er zijn stommen, er zijn blinden. Is er daarom geen Muziek, geen Taal en geen Licht? Er zijn onrechtvaardigen. Is er daarom geen Recht? Integendeel bestaat onrechtvaardigheid niet zonder het Recht, en het Recht niet zonder onrechtvaardigheid. Toegegeven: een Recht, dat bij voortduring de Macht mist tot handhaving wordt ten slotte niet langer door het Rechtsgevoel erkend. En een Macht, die zich | |
[pagina 44]
| |
bij voortduring opdringt, overwint ten slotte den tegenstand van het Rechtsgevoel. Maar: omdat wij onmogelijk alles kunnen onthouden hebben wij daarom geen geheugen? En omdat wij ten slotte moede worden, missen wij daarom kracht? Nooit scherper dan in onze dagen zien wij de tegenstelling tusschen Macht en Recht. Maar daarom juist is het onze plicht uit te spreken, dat Recht boven Macht gaat. Zonder deze erkenning acht ik eene Geestelijke Beweging ondenkbaar en zou dit Tijdschrift dalen tot de waarde van winst- of vermaakgevende maandbladen. Indien ik deze algemeene beschouwingen niet had gegeven naar aanleiding van de aangehaalde zinsnede van J.C. Bloem dan zoude ik ze gegeven hebben naar aanleiding van uitingen van Duitsche Rechtsgeleerden. Zij gaan voort met uitgifte van bijzondere oorlogsnummers van hunne Tijdschriften en met het publiceeren van bijdragen in tijdschriften van algemeenen aard. Een andere tweeslachtigheid dan die waarop J.C. Bloem wijst, is de kenmerkende. Deze: dat zij dezelfde feiten beschouwen als Recht, waneeer zij zijn verricht door Duitschers en hunne bondgenooten. En als onrecht, wanneer zij zijn verricht door de tegenstanders van DuitschlandGa naar voetnoot1).
* * *
‘Recht und Wirtschaft’ van December is weder een oorlogsnummer. De toon is waardig en bezonnen in tegenstelling met de toon van sommige bijdragen in de ‘Deutsche Juristen-Zeitung’. De aflevering opent met eene bijdrage van Prof. Leonhard ‘Neue Grundlagen des Völkerrechts’. Terloops zij slechts vermeld, dat de hooggeleerde schrijver Engeland en | |
[pagina 45]
| |
Frankrijk hun bondgenootschap met ‘Aziatische horden’ verwijt, terwijl Duitschland met Turkije verbonden is. Prof. Leonhard gaat uit van een tweetal meeningen door hem geschreven in het ‘Internationale Monatsschrift für Wissenschaft, Kunst und Technik’ van 1914 bldz. 75. Ten eerste, dat de overwinning van Duitschland in den wereldoorlog zal leiden tot een juister en beter volkerenrecht. Ten tweede: dat de tegenwoordige opvattingen omtrent het volkerenrecht berusten op onjuiste meeningen aangaande het wezen van de menschelijke natuur. Die onjuiste meeningen zijn de navolgende: a: het geloof, dat het Recht eenige beteekenis heeft, zonder een Macht, die het handhaaft. b: het geloof, dat het Goede in de menschelijke natuur sterk genoeg is om het Recht te beschermen tegen onedele begeerten. Het nieuwe volkerenrecht zal een Macht tot handhaving noodig hebben. En die Macht kan geen andere dan een overwinnend Duitschland zijn. De schrijver ziet twee mogelijkheden: Ten eerste: Duitschland wordt overwonnen. Dan zijn Vrede en Recht voortdurend in gevaar, want Duitschland zal niet ophouden te zinnen op wederwraak. Ten tweede: Duitschland overwint. Dan zal het zich zoo sterk wapenen, dat er voor de verslagenen geen kans op wederwraak overblijft. Te samen met de onzijdige Staten zal Duitschland dan optreden als de Macht, die een hooger Volkerenrecht handhaaft. De inhoud van dit Hoogere Recht is de Macht van Duitschland. Tenslotte zullen wellicht ook de geslagenen het nuttelooze van hun machtelooze wederwraak inzien en zich vrijwillig aansluiten, dat is onderwerpen. Eene derde mogelijkheid is niet minder eenvoudig dan deze tweede, maar de hooggeleerde schrijver ziet haar niet. Deze: Duitschland wordt verslagen. Dan zullen de tegenstanders zich zóó sterk wapenen, dat er voor Duitschland geen kans op wederwraak overblijft. Te samen zullen de tegenstanders van Duitschland dan optreden als de Macht die het Volkerenrecht handhaaft tot Duitschland zich vrijwillig aansluit. Is dat niet even eenvoudig? Maar: ‘de gedachte van de hegemonie is in duitsche hoofden | |
[pagina 46]
| |
zóó vast geworteld dat wijsheid noch fatsoen haar kunnen uitrukken’ (Albert Verwey). Magistratsrat Wölbling schrijft over: ‘Das Rote Kreuz als Vereinsorganisation und Neutralitätsabzeichen.’ Dr. Bruck over ‘Die Kriegsgefahr in den Lebensversicherungsbedingungen. Prof. Dr. H. Groszmann over ‘Die wirtschaftliche Bedeutung der deutschen chemischen Industrie und der europäische Krieg.’ Dr. Erich Alexander over ‘Kriegskreditbanken’ Dr. W. Stein over ‘Arbeitslosenfürsorge und Krieg.’ Na aftrek van hen, die zich in den krijgsdienst bevinden zijn thans 21, 2% van de leden van vakvereenigingen geheel werkeloos. Daarbij komt nog een belangrijk gedeelte, dat minder dan gewoonlijk dagen werkt per week en uren per dag. Eene Rijkswerkeloosheid-verzekering bestaat in Duitschland nog niet. Van de hand van de Redactie volgt een pijnigend overzicht der ‘Deutsche Retorsionsmasznahmen gegen feindliche Länder.’
* * *
De ‘Deutsche Juristen Zeitung’ heeft den eersten December een dubbelnummer uitgegeven. Prof. Dr. Laband opent met beschouwingen over den rechtstoestand van het Suezkanaal, voorafgegaan door een geschiedkundig overzicht. Volgens den schrijver heeft Engeland eene volkerenovereenkomst met betrekking tot het Kanaal geschonden: ‘ein neuer Beweis, wie England, das von jeher als das perfide Albion bezeichnet worden ist, seine Verträge hält. Seine Brutalität gegen schwächere Staaten und seine gewissenlose Wortbrüchigkeit werden so lange bestehen, als seine Uebermacht zur See oder der Glaube an dieselbe bestehen’. De Heer Hugo Horrwitz stelt de vraag: ‘Ist ein Deutscher berechtigt sich von einer Rechtsverp flichtung deshalb zu befreien, weil der Berechtigte zu einer feindlichen Nation gehört?’Ga naar voetnoot1). Schrijver gaat uit van de meening, dat ook zonder bijzondere wettelijke bepalingen maatregelen van haat en wraak tegen onderdanen van vijandelijke staten geoorloofd zijn. Overal waar | |
[pagina 47]
| |
het Burgerlijk Wetboek ontbinding van rechtsverhoudingen toelaat op grond van ‘gewichtige redenen’ is als zoodanige reden te beschouwen het feit, dat de wederpartij tot eene vijandelijke mogendheid behoort. Een dusdanige ontbindingsmogelijkheid kan ook worden afgeleid uit § 157 van het Bürgerliches Gesetz-Buch: ‘Verträge sind so auszulegen wie Treu und Glauben mit Rücksicht auf die Verkehrssitte es erfordern’. Wat is nu volgens de goede zeden tegenover onderdanen van vijandelijke mogendheden geoorloofd? ‘Den Angehörigen einer feindlichen Nation gegenüber die sich gegen Deutsche verbrecherisch benimmt ist manches erlaubt, ja erwünscht, was früher als gegen die guten Sitten verstoszend verurteilt worden wäre’. Met welk Recht? Nicht weil sie Feinde sind, sondern weil ihre Regierungen, Truppen und Zivilbevölkerungen schwere Schuld gegen Deutschland angehauft haben’. Als toepassing van bovenstaande beginselen geeft de schrijver een aantal voorbeelden. Arbeiders kunnen op staanden voet worden ontslagen zonder vergoeding. Vennootschappen dadelijk verbroken worden. In Naamlooze Vennootschappen is het geoorloofd vijandelijke medeleden hunne lidmaatschapsrechten te ontnemen. Dergelijke maatregelen behoeven volstrekt niet het karakter te dragen van vergeldingsmaatregelen. Zij zijn evenzeer toegestaan tegen onderdanen van Staten, die andere opvattingen hebben van ‘Treu und Glauben mit Rücksicht auf die Verkehrssitte’. Ten slotte van het betoog: ‘Eine etwaige schiefe Auffassung dahin dasz unser Rechtssatz das von Deutschland heilig gehaltene Gebot der Kultur verletze, weil es die Angehörigen feindlicher Nationen in Deutschland rechtlos mache, bedarf keiner Widerlegung. Die Gesetze Deutschlands wurzlen in bester menschlicher Kultur nnd der Satz ist lediglich eine Anwendung dieses Gesetzes’. Wat laat eene dergelijke opvatting over van de volkenrechtelijke regel, dat oorlog gevoerd wordt tusschen de Staten en niet tusschen de Volken? Niets. Maar, antwoordt de geleerde schrijver: de vijanden van Duitschland hebben zich tegen Duitschland zoo schandelijk | |
[pagina 48]
| |
gedragen, dat tegenover hen deze rechtsregel niet meer geldt. Dr. Hartmann schrijft over: ‘Die Beschlagnahme von Forderungen feindlicher Staaten’. Een Duitsche legerbevelhebber heeft onder een Duitsche Bank beslag gelegd op een tegoed van de Russische regeering. De rechtmatigheid van een dergelijk beslag wordt nagegaan. Dr. Rudolf Wassermann schrijft over ‘Die Abbau der Moratorien nach dem neuesten Stande’. In eene bijdrage: ‘Ersatzpflicht für Kriegsschäden’ stelt Dr. Walter Lux de vraag of zij, die nadeel lijden door vernieling of verlies van eigendom in den oorlog een recht tot schadevergoeding hebben tegenover hunne eigene Regeering. Onder den naam ‘Juristische Rundschau’ zijn een aantal kleinere aanteekeningen en opmerkingen bijeengerbracht, Dat Turkije oorlogsdaden tegenover Rusland pleegde zonder oorlogsverklaring wordt eenvoudig vermeld, niet gelaakt. Gewezen wordt op de moeilijke staatsrechtelijke stelling van Egypte sinds de Khedive aan Engeland oorlog heeft verklaard. Vermeld wordt het rondschrijven van de Duitsche Regeering aan de Regeeringen van onzijdige Staten ter zake van schending der Londensche volkeren-overeenkomst met betrekking tot het buitrecht ter zee. De maatregelen van wederwraak door de Duitsche Regeering genomen tegen Engelsche onderdanen worden vermeld. De schuld ligt bij Engeland, dat door zijne maatregelen deze tegenmaatregelen heeft noodig gemaakt. Dat eene regeering hare houding ook zelfstandig kan bepalen is eene andere opvatting. Eene van de merkwaardigste bijdragen is onderteekend: ‘Leutnant Bredt, Marburg, Ritter des Eisernen Kreuzes, im übrigen a.o. Professor der Rechte. Mitglied des Hauses der Abgeordneten’. Wij hebben deze eenigszins aanstellerige onderteekening waarlijk niet noodig om te weten, dat de Duitsche Rechtsgeleerden hunne wetenschap stelselmatig vernederen. Eeredoctoraten werden bereids verleend aan eenen generaal en aan eenen koopman in kanonnen. Professor Bredt is hoogleeraar in het Volkerenrecht. Hij is in den oorlog gegaan. Daar gewond geworden. Nu ligt hij in een ziekenhuis en peinst wat hij na den oorlog aangaande het Volkerenrecht leeren zal. | |
[pagina 49]
| |
Bestaat het Volkerenrecht nog wel? ‘Wo sind denn alle die Verträge mit den anderen Staaten, nicht zum mindesten der Bündnisvertrag mit Italien’. Inderdaad: Italië! De Duitsche Rechtsgeleerden noemen Italië ongeveer niet. De vraag of Italië zijne bondsverplichtingen heeft nagekomen wordt hier slechts zeer terloops gesteld. Het Volkerenrecht? De Belgische onzijdigheid? Een Hoogleeraar in het Volkerenrecht spreekt: ‘Ja, und was ist auch Neutralität? Haben wir die belgische Neutralität “verletzt”? Was heiszt denn Neutralität verletzen? Dann können wir auch sagen, England habe die unsere verletzt. Sollen wir denn nicht Belgien den Krieg erklären können, ebenso wie England uns?’ Wat de Belgische soldaten betreft: deze zijn volgens prof. Bredt lafaards. Plundering, verboden in de Haagsche volkerenovereenkomst van 1907, wordt verontschuldigd met de vraag: ‘wer ging da vor, die ausgerzssenen Belgier oder unsere prächtigen Soldaten?’ En dit het slot: ‘Ueberhaupt kann ich das eine sagen: die ganzen völkerrechtlichen Abmachungen haben sich auf seiten unserer Gegner nur als Papier erwiesen und obendrein recht brüchiges. In unserem deutschen Volke aber hat der Krieg so viel herrliche Mannestugend heraustreten lassen, wie wir es in unserem materiellen Zeitalter kaum für möglich gehalten hätten. Und wenn man unsere grauen Jungen drauszen sieht, musz man so stolz auf sie werden, dasz man sagt: ‘der Deutsche Militärismusist doch wertvoller als das ganze Völkerrecht’.
* * *
Op eenige opstellen, hier en daar verschenen, moge ik nog aandacht vestigen. De krijgsraad te Parijs heeft een aantal Duitsche gevangengenomen artsen en verplegers veroordeeld wegens plundering en geweldpleging begaan in een gedeelte van Frankrijk, dat ten tijde van het plegen van de daad door Duitsche teoepen bezet was. Het veroordeelend vonnis van den krijgsraad is inmiddels wegens een vormgebrek vernietigd. Een nieuw vonnis is nog | |
[pagina 50]
| |
niet geveld. Inmiddels wordt deze zaak in Duitschland zeer druk besproken. In het ‘Berliner Tageblatt’ van Donderdagmorgen 26 November schrijft Prof. Dr. Arndt over: ‘Der Spruch des Pariser Kriegsgerichts gegen die deutschen Arzte.’ Naar zijne meening is de Fransche krijgsraad onbevoegd, daar artsen en verplegers onschendbaar zijn volgens verschillende volkerenovereenkomsten. Bovendien was de plaats van het misdrijf destijds door Duitsche troepen bezet. Ook de getuigenverklaringen zijn niet betrouwbaar. Want, schrijft prof. Arndt: ‘Es ist eine bekannte Tatsache, dasz in Kriegs- und anderen aufgeregten Zeiten Zeugenaussagen mit groszer Vorsicht aufzunehmen sind. Man geht nicht fehl wenn man 95 Prozent von dem was in solchen Fällen namentlich von Verwundeten erzählt wird als Uebertreibungen und Unrichtigkeiten auffaszt’. Zeer juist: maar waarom worden in Duitschland dan alle verhalen geloofd aangaande wreedheden door Belgen aan Duitsche gewonden begaan? In het ochtendblad der ‘Vossiche Zeitung’ van Vrijdag 27 November schrijft Prof. F. von Liszt over dezelfde zaak. Ook hij wijst op de onschendbaarheid van artsen en verplegers. Artikel 9 eener volkerenovereenkomst van 6 Juli 1906 verbiedt hen krijgsgevangen te maken. Doch dit is niet gebeurd. Deze personen hebben zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. Daarvoor zijn zij veroordeeld. De straffen zijn zóó licht, dat prof. Arndt ze niet anders weet te verklaren dan uit lafheid van de leden van den Franschen krijgsraad. Over de waarde van de getuigenissen is het moeilijk oordeelen. Zeker is, dat de Duitschers in België met minder bewijs van schuld veel feller zijn opgetreden. Prof Bredt, in zijn bovengenoemd opstel, geeft daarvan hartbrekende voorbeelden. In het ‘Berliner Tageblatt’ van Maandagavond 30 November komt prof. Arndt op deze zaak terug. Met den diefstal begaan door de Duitsche artsen en verplegers stelt hij gelijk het onder water zetten van een gedeelte van Vlaanderen door de bondgenooten. Indien Duitschland wilde zou het met evenveel recht als de Parijsche krijgsraad daarvoor kunnen veroordeelen. | |
[pagina 51]
| |
Ten slotte dringt prof. Arndt, in tegenstelling met prof. Von Liszt op maatregelen van wraak aan.
* * *
In de ‘Preussische Jahrbücher’ van December stelt prof. Dr. E. Zitelman de vraag: ‘Haben wir noch ein Völkerrecht’Ga naar voetnoot1) Twee vragen behooren van elkander te worden onderscheiden: Ten eerste: heeft er wel ooit een Volkerenrecht bestaan? Dat wil zeggen: is dat wat wij Volkerenrecht noemen wel waarlijk recht? Ten tweede: Zoo het Volkerenrecht waarlijk Recht is, bestaat het dan als zoodanig nog? In verband met de eerste vraag wederspreekt prof. Zitelman met kracht de meening, dat het volkerenrecht geen Recht zou zijn, omdat zijne voorschriften niet gewaarborgd worden door vooraf bepaalde dwangmiddelen, uit te voeren door een daartoe te voren aangewezen macht. Dwangmiddel is niet het kenmerk van het Recht: ‘Jener Gedanke, dasz alles Recht in seinem Dasein einer begrif flich übergeordneten staatslichen Zwangsgewalt bedürfe ist ein Irrtum. Dasein und Wirksamkeit des Rechts sind vom Zwang nicht abhängig. De bevelen. die de grondwetgever en de wetgever richten tot de hoogste staatsorganen worden nooit door vooraf vastgestelde middelen gehandhaafd. Toch is het staatsrecht Recht; ‘Es zeigt seine Rechtsnatur darin, dasz es von den Menschen als eine übergeordnete Macht anerkannt wird: darin und nur darin besteht sein Dasein.’ Zoo is ook het volkerenrecht Recht: ‘weil es als solches von der Gemeinschaft der Kulturstaaten angesehen wird.’ Het volkerenrecht mist ook niet allen dwang, In tijd van vrede kan het gehandhaafd worden door geweld of bedreiging met geweld: de gezantenmoord te Peking. Intusschen blijft dan de beantwoording van de vraag of eene | |
[pagina 52]
| |
schending van het volkerenrecht heeft plaats gehad alleen en uitsluitend overgelaten aan den betrokkene zelven. En voorts heeft de zwakkere tegenover den sterkere dit machtsmiddel niet. Wat nu de handhaving van het volkerenrecht in tijd van oorlog betreft: wanneer eene der oorlogvoerende mogendheden zich bij voortduring schuldig maakt aan schending van het volkerenrecht is de mogelijkheid niet uitgesloten van tusschenkomst van onzijdige mogendheden. Intusschen beteekent deze mogelijkheid niet veel in eenen oorlog als de tegenwoordige, waarin zoovele machtige mogendheden zelve betrokken zijn. Bovendien is het wettig bewijs moeilijk te leveren. Als drang tot handhaving van het volkerenrecht werkt voorts de vrees voor maatregelen van wederwraak, ofschoon ook dit middel het minste baat tegenover de machtigste partij. Verder de vrees van te dalen in de waardeering van andere volken. Indien b.v. Italië thans het Drievoudig Verbond verbrak en Oostenrijk in den rug aanviel zou dit land dalen in de achting van de andere volken, ook van die voor welke Italiës aanval een voordeel zou zijn. Italië zou door eene dergelijke houding volgens prof. Zitelmann zijne ‘Bundnisfähigkeit’ verliezen. Tenslotte waakt het Rechtsgevoel van de oorlogvoerenden voor schending van het volkerenrecht: ‘Es gibt auch in völkerrechtlichen Dingen ein Gewissen, und dieses Gewissen ist eine Macht.’ Zóó is dus het volkerenrecht: Recht, niet minder dan het Strafrecht en het Burgerlijk Recht. Thans de tweede vraag: of het volkerenrecht nu nog bestaat, Hierbij behoort weder te worden onderscheiden. De bewering, dat het volkerenrecht heeft opgehouden te bestaan kan twee beteekenissen hebben. Teu eerste: het rechtsbewustzijn der betrokken volkeren beschouwt de voorschriften des volkerenrechts niet langer als recht. Ten tweede: de voorschriften worden nog wel als recht beschouwd, maar ze worden nochtans overtreden. In de eerste beteekenis kan men zeker niet zeggen, dat het volkerenrecht heeft opgehouden te bestaan. Het tegendeel blijkt uit de vlijt, waarmede voortdurend ieder der oorlogvoerende mogendheden ontkent het volkerenrecht te schenden en de tegenstanders beschuldigt dit te doen. Voorts uit de afkeuring, | |
[pagina 53]
| |
die beweerde schennis van het volkerenrecht in de onzijdige staten vindt. En wat de tweede beteekenis betreft...hier zijn we gekomen aan het punt, waar het voortreffelijke opstel van prof. Zitelmann overgaat in een laakbaar gepraat. Het mag en kan blijkbaar bij eenen Duitschen rechtsgeleerde van heden niet andersGa naar voetnoot1). Duitschland? ‘Hat in diesem Krieg das Völkerrecht in allen wesentlichen Punkten auf das peinlichste geachtet und bewährt dadurch täglich aufs neue seine Geltung’ België, Engeland en Frankrijk hebben daarentegen voortdurend het volkerenrecht geschonden. Dat te Leuven door Belgische burgers op Duitsche soldaten is geschoten, neemt prof. Zitelman aan, omdat de Duitschers het beweren. Dat de Franschen van de Groote Kerk te Reims een schouwpost hebben gemaakt neemt prof. Zitelmann aan, omdat de Duitschers het beweren. En de schending van de onzijdigheid van België? Deze is volkomen rechtvaardig, want zij was noodig en ‘Not kennt kein Gebot’. Bovendien heeft België zijn onzijdigheid geschonden door sinds lang samen te spannen met Engeland en Frankrijk. Dit is bewezen uit geheime stukken te Brussel door de Duitschers gevonden. Neen: dit is niet bewezen. Slechts bewezen is dit, dat de Belgische Regeering wist, dat Duitschland hare onzijdigheid schenden zou en voor die mogelijkheid heeft zij voorwaardelijk hulp gevraagd aan Engeland en aan Frankrijk. Dit was niet alleen haar recht, maar ook haar plicht. Het is waar, dat de Belgische Regeering niet aan Duitschland hulp heeft gevraagd voor het geval Engeland of Frankrijk hare onzijdigheid schenden zou. Dit is waar, maar de Belgische Regeering wist zich tegenover Engeland en Frankrijk volkomen veilig. Bewezen acht prof. Zitelmann voorts, dat Fransche legermachten zich reeds vóór den oorlog in België bevonden, dat de tegenstanders van Duitschland schieten op onderhandelaars en op het Roode Kruis, dat zij schieten met splijtkogels, dat zij weerlooze gewonden mishandelen en vermoorden: ‘Ja, es sind völlig sicher scheuszliche Unmenschlichkeiten, geradezu | |
[pagina 54]
| |
viehische Roheiten, Verstümmelungen, Marterungen, Ermordungen vorgekommen.’ Maatregelen van wederwraak acht hij beneden de waardigheid van het zegevierende Duitsche Rijk. Een beroep op de onzijdige staten baat niet, want het onschuldige Duitschland wordt overal miskend. Voor het volkerenrecht is een overwinning van Duitschland volkomen onmisbaar: ‘Es wird das siegreiche Deutschland sein, das die grosze und schöne Aufgabe zufällt, auch in dem Wiederaufbau und Weiterausbau des Völkerrechts die führende Rolle zu übernehmen.
* * *
‘The North American Review’ van December bevat eene bijdrage van Dr. B. Dernburg, den vroegeren Minister van Koloniën: ‘Germany and the Powers’. Het opstel is het meest volmaakte voorbeeld van hetgeen de Duitsche leiders zelve niet gelooven, maar nochtans wenschen, dat de bewoners der onzijdige landen wel gelooven zullen. Alle landen hebben den oorlog gewild, alleen Duitschland wenschte vrede. België schond zijne onzijdigheïd toen het weigerde Duitsche troepen door te laten, want daardoor bevoordeelde het Frankrijk. Duitschland is het eenige land, dat nooit zijn gebied uitbreidde door geweld of bedreiging met geweld. Geheel ten onrechte wordt Duitschland overal miskend.
* * *
Ten slotte een enkel woord over een tweetal opstellen van niet-Duitsche Rechtsgeleerden. In ‘the North American Review’ van December schrijft Prof. A.G. de Lapradelle over ‘The Neutrality of Belgium’. Op twee wijzen kan een staat onzijdig zijn. Ten eerste: vrijwillig, in eigen belang en uit kracht van eene onzijdigheidsverklaring, Ten tweede: in het belang van andere landen, doorloopend, tengevolge van besluit van andere landen. De onzijdigheid van België is van den tweeden aard. In 1815 | |
[pagina 55]
| |
werden de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden vereenigd, ten einde een wachtpost te vormen van voldoende macht tusschen Frankrijk en Duitschland. In 1831 werden beide gedeelten van de Nederlanden weder gescheiden, en werd België doorloopend onzijdig verklaard. Niet in het belang en niet op het verzoek van het land zelf, maar in het belang van den vrede van Europa. Te weigeren Duitsche troepen naar Frankrijk door te laten, was dus niet alleen Belgiës recht, maar ook Belgiës plicht. Het Duitsche aanbod van schadeloosstelling heeft dezelfde zedelijke waarde als het aanbod van eene som gelds als belooning voor een zeer ernstig misdrijf. Maar ook al was de onzijdigheid van België slechts tijdelijk door het land zelf afgekondigd in het eigen belang, dan nog had Duitschland geen enkel recht België den oorlog te verklaren, zooals het thans geen enkel recht heeft Nederland den oorlog te verklaren. Het doorloopende beroep van Duitschland op zijnen noodtoestand acht prof. de Lapradelle strijdig met de waardigheid van een waarlijk groot volk. In het Decembernummer van ‘The Nineteenth Century and after’ schrijft Sir Thomas Barclay over ‘Ruthless warfare and forbidden methods’, waarin hij aantoont hoezeer de Duitsche oorlogsdaden afwijken van de regelen bij de Haagsche volkerenverdragen gesteld. Een opmerking: prof. Struycken heeft in eene lezing voor de Amsterdamsche Rechtsgeleerde Studenten de meening uitgesproken, dat het den mogendheden met de besluiten van het Haagsche Volkerenverdrag van 1907 kwalijk ernst kan zijn geweest, daar zij deze besluiten niet ter kennisse van hunne legers hebben gebracht. Sir Thomas echter vermeldt een Engelsche uitgave van 1912 ‘Exposition of the laws and usages of war on land for the guidance of His Majesty's Army’. Een dergelijk boek bestaat ook, uitgegeven door het Fransche departement van oorlog. Van Duitschland is niets laters bekend dan ‘Kriegsbrauch im Landkriege’. Dit boek is afkomstig uit 1902. Blijkbaar volgen de Duitsche bevelvoerders dit boek en niet de mildere bepalingen van de Haagsche Volkenverdragen. |
|