De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Nationalisme en internationalisme in de sociaal-democratie
| |
[pagina 222]
| |
dat er toch, historisch-materialistisch gedacht, directe, economische belangen moeten zijn, waaruit het opleven van het nationalisme moet kunnen worden verklaard. Beweren, dat het nationalisme der arbeiders nog slechts de nawerking van oude ideologieën is, zal wel niemand, gelet op de geestdrift waarmede zelfs de meest gedisciplineerde partij ter wereld, alle klassegevoelens ten spijt, thans de wapenen heeft opgevat. De oorzaak der tegenwoordige geestelijke verwarring in de sociaal-democratie ligt niet in den tegenwoordigen toestand maar daarvoor. Men heeft n.m., het historisch-materialisme ten spijt, nooit voldoende naar den economischen grondslag van het nationalisme gezocht. De socialistische theoretici, die zich met het vraagstuk hebben bezig gehouden, hebben de oorzaken te veel op ideologisch gebied gezocht. Zeker moet erkend worden dat naarmate de arbeider eenige meerdere welvaart verkrijgt en hij dus in de gelegenheid is zich ook een aandeel in de geestelijke goederen der menschheid te veroveren, naarmate hij zich dus meer ontwikkelt, meer beschaaft, hij ook ontvankelijker wordt voor het nationaliteitsgevoel. De beschaving draagt immers in ieder land een min of meer eigen nationaal karakter, dat alleen reeds door de taal ook den ontwikkelden arbeider lief wordt. Maar binden nu nog niet sterkere belangen den arbeider aan zijn volk? Het economisch leven en de staat hebben zich in vele der Europeesche landen met en door elkander tot den tegenwoordigen trap van behoeftebevrediging, tot de nationale of volkshuishoudelijke ontwikkeld. In vroeger tijden (en in achterlijk economische landen ook nu nog) voltrok zich de behoeftebevrediging op nog kleiner oppervlakte en waren dus de kringen waarbinnen de economische belangen zich groepeerden, nog enger. We behoeven hierbij slechts aan de tijden onzer republiek te herinneren, toen nog in de steden het economisch zwaartepunt lag. Zoo sterk overwogen vroeger de locale belangen, dat het nog noodig was in de grondwet, welke met de vestiging van het koninkrijk hier te lande, tot stand kwam, bepalingen op te nemen, die moesten voorkomen, dat gemeentelijke of gewestelijke belangen het nationale verkeer zouden belemmeren. | |
[pagina 223]
| |
De betreffende bepalingen vindt men nog in de artikelen 136 en 147 der tegenwoordige grondwet. Al is de tijd nu ook voorbij dat Haarlemmers en Amsterdammers (zonder onderscheid of zij gezellen of meesters waren) elkander slag leverden en behoort het heffen van in- of doorvoerrechten vanwege een gemeente of provincie tot de onbestaanbaarheden, dat staten zulks thans doen of overwegen bevreemdt niemand, omdat de staat volkomen in de plaats van de vroegere stad is getreden. Van communale hebben de productieverhoudingen zich tot nationale ontwikkeld. De moderne staat beteekent: volkshuishouding. Deze trap van behoeftebevrediging brengt met zich dat de tegenwoordige westersche beschaving een overwegend nationaal karakter heeft en de bijzondere eigenaardigheden in taal, gewoonten enz. meer en meer verdwijnen of reeds verdwenen zijn. De socialistische propaganda, die zulk een overwegend internationaal karakter droeg, heeft o.i. de feitelijke economische verhoudingen, d.w.z. dat de behoeftebevrediging overwegend nationaal en voor een kleiner deel internationaal geschiedt, te veel uit het oog verloren. Het is immers duidelijk dat waar het economisch leven nationaal is, ook de arbeidersklasse belang heeft dat de daarop gegronde organisatie niet gewelddadig worde verstoord. Ter nadere toelichting het volgende: Gegeven: aan onzen staat wordt het Ned.-Indische deel door een anderen staat ontroofd. In dat geval zal het afzetgebied der Nederlandsche ondernemers zooveel kleiner zijn geworden ten voordeele van de ondernemers van den vervoerenden staat. Ten gevolgen daarvan zullen de winsten welke de producten afwerpen, welke Nederlandsch-Indië koopt, niet langer toevallen aan de Nederlandsche ondernemers, maar....evenmin zullen de Nederlandsche arbeiders het loon kunnen beuren, dat zij anders bij de vervaardiging dier producten verdienden. Evenals de winst toevalt aan de kapitalisten van den veroverenden staat, zoo ook het loon aan de arbeiders daarvan. Immers het vergrootte afzetgebied doet in den veroverenden staat een grootere vraag naar arbeid ontstaan, terwijl in den beroofden staat de arbeidersgelegenheid noodzakelijk moet verminderen, met als onmiddellijk gevolg: werkloosheid. In verband daarmede ont- | |
[pagina 224]
| |
staat weder een grooter aanbod van arbeidskrachten, hetwelk zijn drukkenden invloed op den algemeenen loonstandaard niet kan missen. Dat het imperialisme, zoolang de nationale wijze van behoeftebevrediging nog dermate overwegend is, een uitsluitend kapitalistisch belang zou zijn, kan dan ook moeilijk worden vol gehouden. Van uit dit oogpunt moeten ook uitingen als van den Duitschen socialist Dr. Quark, die den oorlog tot vergrooting van afzetgebied, gerechtvaardigd vindt, worden bezien. Het is dan ook volkomen verklaarbaar dat de regeering van een staat met een nog jonge, zich krachtig ontwikkelende volkshuishouding, steeds onder de een of andere leuze, de arbeidersklasse van dien staat achter zich zal krijgen in den strijd tot vergrooting van het afzetgebied. Van uit een internationaal standpunt bezien, zal het lijken alsof de betreffende arbeidersklasse zich slechts om den tuin heeft laten leiden. De arbeidersklasse van een aangevallen staat zal de beantwoording van de vraag of zij al of niet mede ‘naar de grenzen zal snellen’ dus niet in de eerste plaats afhankelijk stellen van de mate van politieke en economische macht of invloed, welke zij in haar eigen staat bezit in vergelijking met die, welke in den aanvallenden staat den arbeiders deelachtig is, maar of het inkomen in de naaste toekomst zal worden vergroot of schade lijden. Men voelt in Rusland heel goed dat Duitschlands aanval niet ten doel heeft de Russische arbeidersklasse van het tsarisme te bevrijden, even goed als de Duitsche sociaal-democratie niet gelooft dat het Frankrijk en Engeland te doen is om het Duitsche volk van het Pruisische militairisme te verlossenGa naar voetnoot1). Ook de syndicalisten hebben door daden getoond hoe algemeen de arbeiders het door ons geschetste economische verband | |
[pagina 225]
| |
gevoelen. De afkeerige houding welke door de arbeiders ten opzichte van het nationalisme dikwijls aangenomen wordt, geldt dan ook meer den staatsvorm als klasse-instelling en niet de nationaal-economische organisatie, de volkshuishouding. Zou een oorlog alleen gaan om staatsinstellingen en niet om den staat als de politieke organisatie der volkshuishouding, dan zal de arbeidersklasse zich afvragen of de mogelijke winst of het mogelijke verlies aan politieke rechten voor haar wel het meedoen aan den oorlog waard is. Misschien sluit zij zich dan wel bij den ‘nationalen’ vijand aan om verovering van meer politieke macht. Zóó volgende het voorbeeld door een deel der bourgeoisie aan het einde der 18e eeuw gegeven. Thans komen wij tot de vraag: Is het internationalisme, dat steeds gepredikt is, irreëel? Is met de Internationale gevoelspolitiek gedreven, welke thans gebleken is niet op een werkelijken grondslag te berusten? Behoort, als het Mr. Troelstra gelukt de stukken van de gebroken vaas te verzamelen en te krammen, (het beeld is van De Vrijzinnig-Democraat) deze zoo spoedig mogelijk in een museum van oudheden te worden bijgezet, m.a.w. is de Internationale in Nationalen uiteengevallen? Ons antwoord luidt: neen! Al is de klassentrijd in zooverre niet internationaal, dat belangentegenstellingen tusschen de arbeiders der verschillende naties blijven zoolang de behoeftebevrediging nationaal plaats heeft; er is voldoende belangengemeenschap tusschen ‘de proletariërs aller landen’ ook in de toekomst om als grondslag te dienen voor het bestaan der Internationale Sociaal-democratie. De internationale solidariteit der arbeiders berust n.m. op het feit dat zij er overal belang bij hebben, onverschillig tot welke nationaliteit zij behooren, een grooter deel in het maatschappelijk inkomen te veroveren. Moet deze strijd dan internationaal worden gevoerd? Men denke aan im- en emigratie, aan het aanvoeren van strijdbrekers, aan het belemmeren van den voortbouw aan de sociale wetgeving tengevolge van internationale concurrentie enz. Verder herinnere men zich dat niet lang geleden in Frankrijk de vraag aan de orde is gesteld of van vreemde arbeiders niet een buitengewone belasting zal geheven worden, omdat zij de | |
[pagina 226]
| |
arbeidsgelegenheid der Fransche arbeiders verminderen en hen dus schade toe brengen. Voorts aan den strijd der Duitsche vakbeweging tegen de vreemde arbeiders en aan den strijd der Amerikaansche vakarbeiders tegen de immigratie uit Oost-Europa en Japan. Aan al deze geschillen ligt ten grondslag het verschil in levensstandaard van de arbeiders der verschillende nationaliteiten. Het kapitalisme heeft de strekking het loon internationaal op een zoo laag mogelijk peil te nivelleeren. Het arbeidersbelang gaat eveneens in de richting van internationale nivelleering, maar dan op een hooger peil. Het middel daartoe is de internationale organisatie. Belangentegenstellingen onder arbeiders als waarop wij gewezen hebben te voorkomen of te verhinderen is haar taak, benevens het bevorderen van gemeenschappelijke belangen. Haar kracht in beide richtingen zal stijgen naarmate de arbeiders beter inzicht in hunne maatschappelijke positie krijgen, hoewel die kracht, als de tegenstelling op groote verschillen van levensstandaard berust, wel dikwijls nog niet groot genoeg zal blijken te zijn. Op dit gebied, het gebied van den klassenstrijd, blijft internationale aaneensluiting dringend noodzakelijk. Werkstakingen welke om politieke redenen voor de erbij betrokken arbeiders belangrijk zijn, zijn dit voor alle loonarbeiders ter wereld. Internationale steunverleeningen mogen en zullen ook niet tot het verleden behooren. Blijkt het noodig den klassenstrijd internationaal te voeren dan is daarmede tevens bewezen dat internationale leiding niet gemist kan worden en in deze is de internationale organisatie van groote waarde. Degenen welke zich thans inspannen om haar te herstellen, doen geen monnikenwerk, maar verrichten een taak waarvoor de arbeiders der gansche wereld hun dank hebben te weten. Voor de toekomst der internationale organisatie hebben wij dan ook geen vrees. De Internationale was echter in de gedachten en vooral in de gevoelens der arbeiders meer dan de internationale bond hunner nationaal gegroepeerde organisaties. In haar gedachten hecht de strijdende arbeidersbeweging aan het begrip ‘Internationale’ nog een andere beteekenis. Het is een complex van | |
[pagina 227]
| |
gevoelens en gedachten, die leven in de loonarbeiders aller landen, voortvloeiende uit het gemeenschappelijke in hun economische positie en waarin door hen ook verweven is het aloude verlangen der menschheid naar wereldvrede. In hun internationale organisatie zagen de arbeiders het middel om dat verlangen te verwezenlijken, al was die organisatie voorhands nog niet sterk genoeg om anders te zijn dan een wapen waarmede gepoogd moest worden om aanvallen op den vrede af te weren. Nu het betrekkelijke van het bovenstaande is gebleken, geve dit geen aanleiding om dit verlangen als ijdel te beschouwen, maar vrage men zich af of het niet langs een anderen dan den weg, dien men zich tot dusver voor oogen had gesteld, te verwerkelijken is. Men zal o.i. de gedachte moeten prijs geven dat het de arbeiders alleen zijn, die voor den wereldvrede strijden kunnen en zij alleen dezen tot stand zullen kunnen brengen. Hieruit vloeit voort dat de sociaal-democratie haar optreden ten opzichte van den wereldvrede moet wijzigen. Naar onze meening is wereldvrede slechts mogelijk als de behoeftebevrediging een overwegend internationaal karakter zal hebben verkregen; als dus de volkshuishouding wereldhuishouding zal zijn geworden. Wereldhuishouding ontstaat dan als de arbeidsverdeeling dermate internationale vormen aanneemt, dat het internationaal verkeer even onmisbaar zal zijn geworden als thans het nationale. Iedere storing in het wereldverkeer zal dan even sterk worden gevoeld als thans in het nationale. Dan zal men even zoo'n overwegend belang hebben bij de ongestoorde werking der wereldhuishouding als thans bij de volkshuishouding, zoodat oorlog tusschen staten even absurd zal wezen als eens tusschen Holland en het Sticht. Waar de volkshuishouding ook een product is, ontstaan uit de samenvloeiing van kleinere economische eenheden, de volkshuishouding gegroeid is uit de stadshuishouding en deze weer uit de gesloten huishouding (Hauswirtschaft), zouden we kunnen vragen op welke gronden men onderstellen mag dat deze groei thans zijn hoogtepunt, het economisch leven zijn vollen wasdom bereikt zou hebben en met welk recht we dus aan de vorming der wereldhuishouding zouden mogen twijfelen? Reeds in de | |
[pagina 228]
| |
huidige behoeftebevrediging is genoeg waar te nemen om te bewijzen dat die wereldhuishouding thans reeds groeiende is en al is het dan ook nog een teedere loot, voldoenden wasdom heeft bereikt om deze periode van verstoren van het wereldverkeer te doorstaan. Wij herinneren slechts aan de ernstige stoornissen in het economisch leven welke door de gedeeltelijke stopzetting van het wereldverkeer ten gevolge van den oorlog, reeds nu zijn veroorzaakt. Verder blijkt het uit het verloop der tegenwoordige economische crisis. Beperkte de crisis zich vroeger meest tot de oorlogvoerende staten, deze breidt zich uit over de geheele wereld. Geen werelddeel waar ze niet min of meer hevig wordt gevoeld, gelijk uit de economische berichten uit alle staten blijkt. Zonder groeiend economisch verband tusschen de verschillende staten zou de economische crisis zich nooit van een nationale, tot wereldramp hebben kunnen uitbreiden. Het wereldverkeer krijgt dus van een aanvullend, hoe langer zoo meer een onontbeerlijk karakter. Zelfs de twijfelachtigste zal met het oog hierop wel moeten toegeven, dat de gedachte van de komende wereldhuishouding geen nieuwe wetenschappelijke conceptie is van den ‘alten Wahn’ maar dat integendeel die oude waan hoe langer zoo meer werkelijkheid zal worden. Wel moet men in het oog houden, dat de tegenwoordige storing in de economische circulatie niet alleen remmend, maar terugwerkend de wereldhuishouding beïnvloedt en dat als op het oogenblik in ons land b.v. een zeker herstel van het bedrijfsleven plaats heeft, dit mede mogelijk is door een terugval in de richting der volkshuishouding. Daarnevens steunt men thans nog op voorraden, welke alleen het wereldverkeer kan verschaffen, waardoor de verstoring van dat verkeer, bij voortduren der crisis des te sterker zal worden gevoeld. Zeker zal men er op moeten rekenen, dat in de eerste tijden na dezen oorlog de regeeringen er naar zullen streven de staten economisch meer onafhankelijk van elkander te maken, een streven dat met het oog op het nog overwegen der volkshuishouding, moeilijk zal kunnen worden tegengegaan. Men zij echter ook ten opzichte daarvan niet te zwartgallig, omdat de behoeften steeds zullen stijgen, alleen reeds door toenemende bevolking. De voldoening van die stijgende behoeften hangt af van de productiviteit der | |
[pagina 229]
| |
voortbrengingsmiddelen en deze kan, voorzoover het de moderne staten betreft, slechts mede verkregen worden door meerdere internationale arbeidsverdeeling. Hoe de economische belangen der verschillende staten zich tengevolge van den oorlog zullen ontwikkelen, hangt in de eerste plaats van den uitslag daarvan af en men zal dezen hebben af te wachten, wil men zich niet volkomen in speculaties verdiepen.
Aangenomen dat de stelling omtrent de wereldhuishouding juist is, dan volgt daar uit, dat de internationaal-economische belangen van de arbeiders relatief zullen toe-, de nationaaleconomische belangen zullen afnemen. De wereldhuishouding zal slechts tot stand komen door het kapitalisme. Naarmate deze economische periode zich ontwikkelt, krijgt ook het kapitalisme belang bij den wereldvrede. Daarom is de burgerlijke vredesbeweging evenzeer of evenmin (dit al naar men de wereldhuishouding als komende ziet of niet) reëel als de socialistische. Tot het tot stand komen der wereldhuishouding werken niet alleen de arbeiders, maar ook de kapitalisten mede. Zij is het gevolg van de ontwikkeling der economische verhoudingen die kapitalistisch zijn. Nevens een kapitalisme dat nationale belangen heeft, zal meer en meer een kapitalisme ontstaan dat op internationale berust en aan Prof. v. Embden moet zonder voorbehoud worden toegegeven, dat deze oorlog wel is waar niet zonder kapitalistische belangen ontstaan is, maar dat ook vele kapitalistische belangen er ernstig door benadeeld worden en dat het kapitalisme als zoodanig niet voor oorlogverwekkend mag worden uitgekreten, omdat evenzeer in het kapitalisme een strekking naar vrede is waar te nemen. De beweging voor den wereldvrede zal dus niet alleen moeten steunen op de arbeiders, maar ook op kapitalisten, waarmede de sociaal-democratische propaganda rekening zal moeten houden. |
|