De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
De Duitsche rechtsgeleerden en de oorlogGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 206]
| |
Wilhelm Tell en Andreas Hofer waren vrijschutters. Het is plicht deze feiten in herinnering te brengen nu de Duitsche Rechtsgeleerden voortgaan het Recht te gebruiken om elke daad te verontschuldigen begaan door Duitschers en hunne bondgenooten, en om iedere krijgsdaad te laken begaan door hunne tegenstanders. Verwarring en verwildering hebben zich meester gemaakt van den geest van hen, die wij gewoon waren te vieren als de besten onder de besten onzer: Von Liszt. In het Juli-nummer van de ‘Deutsche Strafrechts-Zeitung’ schreef Von Liszt over: ‘Die Rechtsfolgen des Doppelmordes von Serajewo’ onder meer ditGa naar voetnoot1). ‘Ein Berliner Blatt hatte die Nachricht gebracht, die österreichische Regierung habe an Serbien die Forderung gestellt dasz den österreichischen-ungarischen Organen die Fortzetsung der in Bosnien eingeleiteten Untersuchungen auf serbischen Boden gestattet werde. Diese Forderung würde allerdings als ungewöhnlich und im Volkerrecht nicht begründet bezeichnet werden mussen. Die Nachricht selbst aber ist bisher nicht bestätigt worden und dürfte wohl auf einem Missverständnis beruhen.’ Intusschen is deze onrechtmatige vordering toch door Oostenrijk gesteld, met den Oorlog als dadelijk en voorzienbaar gevolg. De ‘Deutsche Strafrechts Zeitung’, waarvan Von Liszt medeleider is, heeft in tal van opstellen de eischen van Oostenrijk aan Servië voorgesteld als volmaakt billijk en natuurlijk. Von Liszt heeft zich tegen eene dergelijke wijze van voorstellen niet verzet. Het tegendeel is waar. In het: ‘Internationale Monatsschrift für Wissenschaft, Kunst und Technik’ van October 1914 schrijft hij: ‘Als Russland seine schützende Hand über die serbischen Königsmörder hielt und damit den Bestand Oesterreich-Ungarns auf das schwerste bedrohte, warf England sein Schwert in die Kriegsschale. Der Weltkrieg ist da’Ga naar voetnoot2). Door eene dergelijke houding hebben de beste Duitsche Rechtsgeleerden het openbare vertrouwen verloren. Het is bitter te | |
[pagina 207]
| |
zeggen, maar het is de waarheid: het zijn de beste Duitsche Rechtsgeleerden, die het meest bijdragen tot het bederf van de groote meerderheid. De Duitsche Rechtsgeleerden hebben de rechtmatigheid verdedigd van den inval der Duitsche troepen in België en Luxemburg, terwijl de Duitsche Rijkskanselier de onrechtmatigheid daarvan had erkend. De Duitsche Rechtsgeleerden hebben de regel: ‘Noth kennt kein Gebot’ gemaakt tot het eenige en eerste beginsel van het VolkenrechtGa naar voetnoot1). Meer en stelliger dan de Duitsche geneeskundigen zijn het de Duitsche Rechtsgeleerden, die onbewezen beweren, dat de Franschen en de Belgen stelselmatig gebruik maken van splijtkogels en dat zij Duitsche gewonden regelmatig mishandelen en vermoordenGa naar voetnoot2).
* * *
Hier volgt een overzicht van de voornaamste opstellen in eenige nieuwe Oorlogsnummers verschenen. ‘Recht und Wirtschaft’ van October opent met een opstel van Prof. Dr. Adolf Arndt: ‘Staats- und völkerrechtliche Stellung besetzter und eroberter Gebiete’. Richtend zijn hier de artikelen 42 tot 58 van de Haagsche Volkerenovereenkomst van 18 October 1907. Het nemen van gijzelaars acht prof. Arndt niet strijdig met het voorschrift, dat het leven der burgers behoort te worden ontzien. Artikel 50 verbiedt het opleggen van straffen, geldelijke of andere aan steden, dorpen of streken wegens daden van enkelen, waarvoor de bevolking niet aansprakelijk kan worden gesteld. Dit beginsel wordt door prof. Arndt aanvaard, maar het begrip der ‘gezamenlijke aansprakelijkheid’ zeer ruim genomen. De bevolking is geheel aansprakelijk wegens het geheimhouden van plannen, wegens het verbergen van daders. Het Duitsche legerbestuur heeft overigens artikel 50 geheel op zijde gezet. Twee voorbeelden. Te Brussel kregen | |
[pagina 208]
| |
twee Belgische politie-agenten moeilijkheden met eenen Duitschen soldaat. De twee agenten werden ieder bestraft met eenige jaren vrijheidsstraf. De stad Brussel werd eene boete opgelegd van vijf millioen. In de omgeving eener Noord-Fransche stad werden glasscherven gevonden op de openbare verkeerswegen. Eene boete van een half millioen werd de stad opgelegd, ofschoon de mogelijkheid niet gering was, dat de scherven door voorbijgereden Duitsche soldaten waren nedergeworpen. Eene dergelijke wijze van straffen verschilt niet in wezen van de plundering, die artikel 48 verbiedt. Dr. Rathenau schrijft over ‘Der gewerbliche Rechtsschutz in Deutschland während des Krieges’. Meer nog dan om den inhoud op zich zelven is dit opstel merkwaardig als verschijnsel. Ten aanzien van de geldigheid van volkerenovereenkomsten gaat de geleerde schrijver uit van de dubbelstelling, dat: ‘nach den allgemein völkerrechtlichen Grundsätzen die zwischen den kriegführenden Staaten bestehenden rechtsgeschäftlichen Verträge durch den Krieg aufgehoben werden, wenn und soweit sie nicht gerade für den Fall des Krieges geschlossen sind.’ De onzijdigheid van België en van Luxemburg is, ook door Duitschland, gewaarborgd voor tijd van oorlog. Evenzoo is de Haagsche Volkerenovereenkomst van 1907 alleen en uitsluitend gesloten voor tijd van oorlog. Daaruit volgt, in verband met de stelling van Dr. Rathenau, dat Duitschland onrecht pleegde, toen het deze overeenkomsten aanschondGa naar voetnoot1). Uit het eerste gedeelte van de dubbelstelling van Dr. Rathenau volgt, dat Engeland en Frankrijk niet onrecht plegen, nu zij de rechten op merken en uitvindingen, door Duitschers in deze landen verkregen, niet langer erkennen en beschermen. Dit laatste is evenwel in het nadeel van de Duitschers. Deze verkregen in Engeland in het jaar 1913 niet minder dan 3167 patenten, dat is meer dan 10% van alle in dat jaar ingeschreven patenten en meer dan eenig ander volk in Engeland verkreeg. In Frankrijk werden in het jaar 1911 voor Duitschers 3154 patenten ingeschreven, dat is meer dan 25 ten 100 van alle Fransche patenten. De Duitschers | |
[pagina 209]
| |
lijden dus groote schade door verbreking van de volkerenovereenkomst ten aanzien van den nijverheidseigendom. Vandaar, dat Dr. Rathenau met een rechtsgeleerd betoog beproeft aan te toonen, dat juist deze volkerenovereenkomst door den oorlog niet is verbroken. Wel is de toepasselijkheid eenigszins beperkt. Hoever? Blijkbaar zoover als voor de belangen van Duitschland noodig en voldoende is. Want dit is het begin en het einde: het Recht in Duitschland dientGa naar voetnoot1).
* * *
Ook de November-aflevering van ‘Reeht und Wirtschaft’ is door ons ontvangen. Prof. Dr. H. Oncken opent met een opstel: ‘Politische Ideale der Deutschen Zukunft’. Hij gaat uit van het denkbeeld, dat Duitschland overwinnen zal. Daarna zal vrede en eenheid zijn. De Denen, de Polen en de Elzassers zullen niet langer worden verdrukt, de Joden niet langer geminacht. De klassenstrijd is geeindigd: ‘Drauszen im Feld, wo die Bürgerlichen und Proletarier nebeneinander in den Schützengräben dem Tod ins Auge sehen, da ist der Klassenkampf zu einem blutleeren Gespenst von ehedem geworden’. Wellicht herinnert een enkele lezer zich, dat het partijdagblad: ‘Vorwärts’ geschorst werd wegens beschouwingen omtrent den oorlog in verband met den klassenstrijd. Prof. Oncken acht dit feit rechtmatig: ‘Und wenn auch einzelne leitende Organe sich nicht sofort auf den neuen Geist einstellten und in die Terminologie des Klassenkampfes zurückfielen, so werden sie auch das überwinden und es ertragen, dasz die Zensur die alte Sprache nicht duldet’. Dr. Ernst Springer geeft eene bijdrage ‘Unser Kriegsgeld’, waarin hij doel en werkwijze van de Darlehnskassen uiteenzet. Een pijnlijke bijdrage is ‘Hodler und die Jenenser’, door professor Josef Kohler. Men herinnere zich de feiten: de Zwitsersche schilder Hodler heeft zijn leedwezen uitgedrukt over de verwoesting van Leuven door Duitsche troepen. De Hoogeschool te Jena is in het bezit van eene schilderij van Hodler. | |
[pagina 210]
| |
Professor Haeckel heeft voorgesteld deze schilderij te verkoopen en in ieder geval te verwijderen, daar Hodler Duitschland beleedigd heeft. De Hoogleeraar Kohler sluit zich daarbij aan. Hij noemt Hodler een ‘ganz unfertiger Künstler’ en: ‘Seine unsäglich manirierten Verrenkungen können nicht als Kunst gelten’. Hoe zulk een minderwaardig kunstenaar tot zulk aanzien in Duitschland komen kon? Prof. Kohler zegt: ‘In unserem allumfassenden künstlerischen und wissenschaftlichen Sinne haben wir den Ausländern mehr als Gerechtigkeit erwiesen’. Een schrijver in ‘De Beweging’Ga naar voetnoot1) omschrijft de taak van de Dichters rondom Stefan George als: ‘richten over hun tijdgenooten’. De noodzakelijkheid van dit gericht is door prof. Kohler wedermaal bewezen. Max Richter schrijft: ‘Ueber Moratorien’. De Kamer van Koophandel te Berlijn heeft eene verzameling uitgegeven van de maatregelen, die de verschillende landen in verband met den oorlog ten aanzien der betaling van schulden hebben genomen. Deze verzameling wordt geregeld voortgezet. De Heer Richter vestigt zeer bijzonder de aandacht op het feit, dat Duitschland de eenige groote Staat van Europa is, die geen moratorium behoefde af te kondigen. De waarheid is, dat in Duitschland, evenals in Nederland, een aantal maatregelen zijn getroffen, die in wezen van een moratorium niet verschillen. Dr. W. Peters geeft beschouwingen van gelijken aard in: ‘Die finanzielle Kriegsrüstung Deutschlands und seiner Gegner’. De geldelijke toestand van Frankrijk is volgens den geleerden schrijver zeer slecht. Die van Rusland slecht. Die van Engeland niet goed. ‘Und die Finanzen in Deutschland? Kein Moratorium! 6 pCt. Diskont’. Nochtans zijn de voorwaarden, waarop Engeland eene oorlogsleening sluit niet bezwaarlijker dan de voorwaarden, waarop Duitschland eene leening gesloten heeft. Van de geldleening, die de Fransche Regeering te Londen gesloten heeft, geeft de Heer Peters eene niet geheel juiste voorstelling. Zij diende tot verbetering van de wisselkoers. Uit alles blijkt, dat Duitschland ook geldelijk tot oorlog gereed was. Dit bewijst niet, dat Duitschland den oorlog heeft gewild en uitgelokt, maar eene Regeering, die in ieder opzicht geheel | |
[pagina 211]
| |
gereed is, komt niet zoo licht tot krachtige pogingen eenen Oorlog te vermijden. In een klein, maar zeer waardevol artikel: ‘Die Verbindlichkeit des Völkerrechts’ verzet prof. Dr. Schanze zich tegen de meening van den Heer Riss, in eene vroegere aflevering, dat de Staten gerechtigd zouden zijn de volkerenovereenkomsten te verbreken zoodra hun belang dit medebrengt. Prof. Schanze noemt dit ‘Eine sonderbare Ansicht’ en wijst de gronden van den Heer Riss voortreffelijkerwijze terug.
* * *
De ‘Deutsche Juristen-Zeitung’ heeft 1 November wederom een dubbel nummer doen verschijnen. Prof. Dr. Josef Kohler opent de aflevering met een opstel: ‘Die Schiffe vor Antwerpen’. De Engelschen hebben vóór hun vertrek uit Antwerpen een aantal Duitsche schepen beschadigd. De rechtmatigheid van deze handeling wordt onderzocht. Tevens wordt de rechtstoestand nagegaan van de Belgische, Fransche en Engelsche schepen, die tijdens de komst der Duitschers in de haven van Antwerpen lagen. Van Dr. Meyer eene bijdrage: ‘Gesetzgebung und Krieg’. Hij wijst er op, dat het Strafrecht met het oog op den oorlog weinig is veranderd. Daders van strafbare feiten, die naar het Buitenland waren gevlucht en thans tot vervulling van hunne dienstplicht terugkeeren, geraken in moeilijkheid. Eveneens de opgeroepenen voor leger en vloot tegen wie een strafgeding gaande is. De vervolgingsplicht der Duitsche vervolgende ambtenaren is thans een groote hinderGa naar voetnoot1). Elders in dezelfde aflevering wijst daarop mede Dr. Schaeffer. In enkele Duitsche Staten zijn reeds maatregelen genomen. Het Rijksdaglid Schiffer zet zijne zakelijke beschouwingen: ‘Neues Kriegsnotrecht’ voort. Een goed deel der nieuwe bepalingen bevatten maatregelen, deels van weerwraak, tegen Engeland en Frankrijk. | |
[pagina 212]
| |
De Duitsche kruisers hebben door hun kloeke strooptochten aller aandacht op zich gevestigd. De voorspelling der Engelschen, dat deze zwervende schepen door gebrek aan kolen spoedig machteloos zouden worden is niet bewaarheid. Dr. Einicke schrijft over: ‘Die Kohlenversorgung unserer Auslandkreuser und das Völkerrecht.’ De Juristische Rundschau vermeldt met instemming het: ‘Denkschrift der deutschen Regierung über die Verletzung der Genfer Konvention v. 6 Juli 1906 durch die französischen Truppen und Freischärler’. Het was tot dusver eene goede gewoonte, ook van de Duitsche Rechtsgeleerden, geene waarde te hechten aan beschuldigingen, die slechts door beweringen van den beschuldiger bewezen waren. Het is pijnlijk, dat de Duitsche Rechtsgeleerden van die gewoonte afwijken ten gevalle van hunne Regeering. Het Recht heersche, maar diene niet. Onder ‘Vermischtes’ een klein maar teekenend opstel: ‘Führerlose Eisenbahnzüge und das Völkerrecht’. De schrijver betoogt, dat het afzenden van zoogenaamde ‘wilde treinen’ strijdig is met een van de artikelen van de Haagsche Volkerenovereenkomst van 1907. In ieder geval is het een ‘ganz besonders verwerfliches Mittel’Ga naar voetnoot1). Merkwaardig zijn de meeningen van den schrijver omtrent het geoorloofd zijn van middelen tot aanval en verweer: ‘Jedes natürliche und gerechte Empfinden empört sich dagegen die groszen vom Menschengeist nur für friedliche Zwecke erfundenen Fortschritte der Technik in das Gegenteil ihrer Bestimmung verkehrt und nur noch zur Vernichtung von Menschenleben verwendet zu sehen.’ Niet geoorloofd acht de schrijver middelen: ‘die dazu führen den Gegner in einem Zeitpunkte zu schädigen in welchem er auf einen Angriff unmöglich vorbereitet sein kann’. Voorts: ‘und unerlaubt ist es vor allem diesen Angriff mit Mitteln durchzuführen deren Wirkung in keiner Weise übersehen werden kann’. Indien de Duitsche bevelvoerders met dezen Duitschen Rechts- | |
[pagina 213]
| |
geleerde eens waren, zouden zij zeker als ongeoorloofd middel hebben beschouwd het onverhoeds en des nachts werpen van bommen uit een luchtschip op de weerlooze bevolking van Antwerpen. De bedoeling van den schrijver vindt men in het slot:....‘Dasz diejenigen, die für ein solches Verfahren verantwortlich sind, nicht mehr als ehrliche Gegner zu behandeln sondern als Verbrecher zu bestrafen sind’. Dus: een voorafgaande rechtvaardigingsgrond voor alle komende ongerechtigheden. De waarheid is deze, dat Duitschland oorlog voert minstens met alle middelen rechtens. De meeste Duitsche Rechtsgeleerden erkennen dat. Zij onderscheiden oorlogsrecht en oorlogsnoodzakelijkheid. Voor de noodzakelijkheid moet het recht wijken. Dr. Dambitsch in eene bijdrage: ‘Die Kündigung der Türkischen Kapitulationen’ verdedigt de Turksche Regeering, die eenzijdig de verdragen ook met de niet-oorlogvoerende volken heeft verbroken. De redeneering van Dr. Dambitsch is dezelfde als van den Heer Riss: deze verdragen zijn onder geheel andere omstandigheden afgesloten, thans zijn zij voor Turkije hinderlijk geworden, en daarom is hen te verbreken geen onrecht.Ga naar voetnoot1)
* * *
De Rechtsgeleerden van andere volken hebben nog voortdurend in mindere mate dan de Duitsche behoefte aan de rechtvaardiging van de daden van hunne Regeeringen. Voor zooverre zij voortgaan hunne tijdschriften te doen verschijnen, bevatten deze niet uitsluitend bijdragen betreffende den oorlog. Op een enkele moge ik de aandacht vestigen. ‘The Edinburgh Review’ van October 1914 bevat een uitvoerig opstel: ‘Germany and the Laws of War’. Na een uitvoerig geschiedkundig overzicht van het ontstaan van de volkenovereenkomsten betreffende het oorlogsrecht, bespreekt de schrijver de door de Duitsche Rechtsgeleerden gemaakte tegenstelling tusschen oorlogsrecht en oorlogsnood. Hij verwerpt de Duitsche meening, | |
[pagina 214]
| |
dat iedere noodzakelijkheid eene rechtvaardiging zou zijn voor iedere verbreking van eene volkerenovereenkomst.Ga naar voetnoot1) De schrijver acht een voortdurend beroep op de oorlogsnoodzakelijkheid strijdig met de eer en de waardigheid van een volk, dat geëerbiedigd wenscht te zijn. Terecht. De Engelschen hebben het recht den Duitschers hun voortdurend beroep op de noodzakelijkheid te verwijten. Want in Engeland wordt in strafgedingen een beroep op noodzaak slechts zeer beperkt erkend. Men acht dit strijdig met de eer en de waardigheid van een man, die geëerbiedigd wenscht te zijn.Ga naar voetnoot2) De schrijver betoogt, dat de verwoesting van Maagdenburg in den tijd van Tilly meer verontwaardiging in Duitschland wekte dan de verwoesting van een gedeelte van Leuven in onze dagen. ‘Back to Tilly has been the cry of German kings, philosophers and men’. Intusschen zijn er reeds teekenen van eene diepere bezinningGa naar voetnoot3). Enkele oorlogsbijdragen bevat ook het laatste nummer van ‘The Law Magazine and Review’. Voor de Hollanders is van belang een opstel van Th. Baty: ‘Holland and the Scheldt’. Een kleine bijdrage: ‘Luxemburg and Belgium’ werd reeds genoemd. De verbreking door Turkije van de capitulaties wordt rustig, zakelijk aanvaard. Bijzondere waardeering verdient de opname van eene zeer prijzende bespreking eener Engelsche vertaling van Josef Kohlers Rechtsphilosophie. De leiders van het Tijdschrift hebben noch in de algemeene tijdsomstandigheden, noch in de houding van prof. Kohler aanleiding gevonden tot het terughouden van deze bijdrage.
* * * | |
[pagina 215]
| |
De lezing van al deze tijdschriften laat eenen wonderlijken indruk na. Eenerzijds ziet men eene volkomen minachting voor het Recht. Stelselmatig en voortdurend wordt het geschonden. Anderzijds wordt gepoogd iedere rechtschennis te rechtvaardigen. Het Recht is hinderlijk, maar zelfs de onrechtvaardige kan zich niet ervan ontslaan. |
|