| |
| |
| |
Rusland en Duitsland
Door
Maurits Uyldert
Es giebt kein härteres Unglück in allem Menschen-Schicksale, als wenn die Mächtigen der Erde nicht auch die ersten Menschen sind. Da wird Alles falsch und schief und ungeheuer.
(Nietzsche: Zarathustra).
Wij die verwanten en vrienden, de vrienden van onze bewondering, in Duitsland liefhebben en vereren, doch vreemd zijn aan het ras der verre volken die de Ruslanden bewonen - hoe weinigen uit ons midden hebben dat barre land bereisd, hoe velen hebben gehuiverd voor de gruwelen waarmede, daarginds, bruut geweld recht en schoonheid geeselt! - voelen niet zonder pijnlike verbazing dat wij, bij het gadeslaan van deze worsteling der volken, hunkeren naar een overwinning der oostelijke barbaren op onze Duitse broeders. Dit verlangen is niet individueel, het is bij democratiese neutralen nagenoeg algemeen. Het eist een verklaring, voor onze Duitse vrienden niet minder dan voor ons zelf, want bij nuchter nadenken schijnt het bijna monsterlik.
De reden is wel allereerst deze: dat de democraten in de neutrale landen niets zozeer wensen als de verplettering van Duitsland, niets zozeer als Duitslands dreigende hegemonie in Europa te voorkomen.
Wij kunnen gerust aannemen dat de vreugde die hier gevoeld wordt bij het vernemen van de overwinningen der Russiese kozakken niet voortspruit uit sympatie voor die wilde ruiters- | |
| |
met-de-knoet uit de Aziatiese steppen. Voor een deel mag die vreugde haar oorsprong vinden in de hoop dat door Duitse nederlagen in het oosten een verslapping van den tegenstand in het westen en het zegevieren der Franse en Britse troepen waarschijnliker wordt. Feitelik echter voelen wij vreugde omdat een nederlaag der Duitse legers, een vernietiging van Duitslands macht, zelfs door die van het Tsaren-rijk, voor de westelike volken op zichzelf iets begeerliks is. En het verbaast ons niet, wij voelen het ook niet als stuitend, dat Frankrijk en Engeland, demokratiese landen bij uitnemendheid, in deze geweldige wereldoorlog den Russiesen autokraat terzijde staan.
Wij moeten dezen oorlog niet van een nationalisties maar van een universeel standpunt beschouwen. De overweging dat wij, Hollanders, de val van Duitsland zouden wensen uit puur eigenbelang, omdat wij, als buurvolk, van Duitsland meer te duchten zouden kunnen hebben dan van enig ander land ter wereld, moet worden uitgeschakeld. Bovendien, wij zouden immers van Engeland evenveel, wellicht meer te duchten hebben zodra het machts-evenwicht in Europa door een verzwakking van het Drievoudig Verbond verbroken wierd. Men denke aan Engelands macht ter zee en aan het feit dat onze koloniën veraf en - in het water liggen!
De begeerte Duitsland geslagen te zien heeft een dieper grond en wortelt in een universeel demokraties volksbewustzijn.
Sinds lang toch moest men zich de vraag stellen: heeft de West-Europeese geestelike ontwikkeling, en daarmede de staatkundige vrijheids-idee, heeft de westerse kultuur meer te duchten van het verre half-Aziatiese Rusland dan van het Duitse rijk dat gegroeid is tot in het hart van Europa?
Voorheen heeft men die vraag ten gunste van Duitsland beantwoord, en daar was reden toe. Dat was vóór '70. Men koesterde vrees voor het barbaarse Rusland en menigeen zag in een militair-krachtig Duitsland de gewenste beschermer van de West-Europeese kultuur. Engeland en Nederland niet minder dan Frankrijk konden zich over het sterke bestaan van zulk een militairen slagboom tegen ongewenste Aziatiese invloeden slechts verheugen.
| |
| |
Men kon toen niet voorzien wat na '70 in Duitsland gebeuren zou, dat wat, kort samengevat, zo uitstekend, ofschoon ietwat kras, is uitgedrukt in de woorden van Friedrich Theod. Vischer, door Verwey in het October-nummer van dit tijdschrift aangehaald: ‘De Duitschers kunnen het geluk en de grootheid niet goed verdragen. Hun soort van idealiteit berust op het verlangen. Als zij hun doel bereikt hebben en er niets meer te verlangen valt, dan zullen ze frivool worden, de handen wrijven en zeggen: onze legers hebben het ons immers bezorgd, worden we nu recht gemeene genot- en geldhonden, met uitgestrekte tong.’
Tegenover de West-Europeese ontwikkeling van het geestelik leven had zich in Duitsland allengs een macht gekeerd die, tot rechtvaardiging van zijn bestaan, op onverdragelike wijze met het woord kultuur schermde en pronkte - zooals de parvenu praalt met wat hij rijkdom noemt - doch die feitelik niet in het minst van kultuur blijk vermocht te geven - zoals de parvenu wel geld doch nooit rijkdom kan tonen - ja, die alle geestelike ontwikkeling, onverschillig en laatdunkend, op de meest ruwe wijze trachtte te fnuiken. Die macht was geen andere dan de militaire macht die de Westerse kultuur voor den invloed van het Oosten behoeden moest. De beschermer vereenzelfde zich graag, doch ten onrechte, met zijn hooge beschermelinge. En terwijl in het barbaarse Rusland grote mannen opstonden, groot door wetenschap en kunst, die ondanks willekeur en kwellende onderdrukking het geestelik leven van hun volk hebben verrijkt, had het geestelik leven in het Duitse rijk een kwijnend bestaan onder de stale omknelling van Krupp's pantserplaten.
De militaire macht van Duitsland was, temidden van de nijvere burgerij, een reactionnaire kaste geworden die zijn dwingelandij in het dageliks leven ter dege deed voelen, een veel-eisende oppermachtige kaste, en de buitenstaander moest zich wel de vraag stellen welke invloed meer voor het Duitse, voor het gehele Westerse geestelike leven te duchten was: die van de Pruisiese officierensabel, of die van de Russiese knoet? Pruisen of Rusland? Het bleek, bij enig nadenken, nagenoeg lood om oud ijzer.
Maar: Pruisen, Duitsland, strekte zijn invloed uit tot ver
| |
| |
over West-Europa; daarom was Pruisen gevaarliker dan Rusland, was de fnuikende, geest-dodende invloed van Pruisen meer te duchten, lokte Pruisen het meest onze haat, ons verzet uit. En men kan er zich over verheugen dat de demokratiese naties zich aaneensloten en zelfs de steun van het autokratiese Rusland niet versmaad hebben om aan Pruisen, d.w.z. aan het Aziatiese gevaar in Europa, paal en perk te stellen.
Ieder die het politieke en morele leven van Duitsland in de laatste kwarteeuw heeft gadegeslagen weet hoe ondragelik de militaire kaste, ook voor de demokratiese en geestelike elementen in Duitsland zelf, allengs geworden was, hoe verderfelik de invloed daarvan op het moreel van het volk bleek. In geen land ter wereld was de sociaal-democratie zo sterk als in Duitsland, niettemin was zij feitelik nergens zo machteloos, zo onvruchtbaar. Volksvertegenwoordiging en volk waren evenzo als in Rusland, doch systematieser en daardoor vollediger, overgeleverd aan de willekeur van ambtenaar en soldaat. Reeds vóór Bismarcks socialistenwet en tot de dagen van heden, toen nog gedreigd kon worden de Duitse Rijksdag uiteen te jagen met ‘een luitenant en acht man’, heeft de ‘autoriteit’ in Duitsland hoogtij gevierd, heeft het ‘gezag’ geregeerd, dat niet zijn macht te danken had aan geestelik, dus wezenlik overwicht, maar aan de materiële meerderheid van brute kracht, aan bajonet en sabel. Volkszede en volksrecht werden getyranniseerd.
Het is een opmerkelike bekentenis, die van den Duitsen dichter Wolfskehl, in het vorige nummer van dit tijdschrift, waarin hij getuigt van zijn Pan-germanistiese drift. ‘Wir waren noch nicht bei uns’, schrijft hij met nadruk. ‘Wir waren noch nicht bei uns, noch unsres Wesens: dazu wollen wir jetzt kommen und dazu soll uns dies ungeheuere Geschehen helfen das in äusserer Gestalt als Weltkrieg erscheint.’
Wir waren noch nicht bei uns. Inderdaad, hoe zou geestelik Duitsland zich in Duitsland thuis hebben kunnen voelen onder de dwang van Pruisen! Er moest een bevrijdingsdaad komen. Zij is gekomen. Wij beleven het bevrijdingswerk tans. Het is de groote ramp, de groote oorlog waarvan Vischer spreekt
| |
| |
wanneer hij, in aansluiting bij hetgeen hierboven van hem wordt aangehaald, zegt: ‘Een fatsoenlijke minderheid zal overblijven, een volk kan zoo iets wel te boven komen; het heeft dan een groote ramp noodig en die zal komen in een nieuwe oorlog, dan zullen wij onze krachten moeten inspannen, alles wat in ons is aan het werk zetten, en dan zal het weer beter en goed worden.’
Dat tans ook die ‘fatsoenlijke minderheid’ in Duitsland naar buiten toe de kwaal bestrijdt die feitelik in het hart van Duitsland zelf knaagt, is in de ogen van ons, buitenstaanders, een verbijstering die na den val wreed genoeg tot bezinning zal komen. Een verbijstering die ons smartelik aandoet wanneer wij zelfs de fijnste en grootste geesten erdoor aangegrepen zien. ‘Niemals war wie heute eine herrschaft der massen - lezen wij in de “Blätter für die Kunst” van 1904 - niemals daher die tat des einzelnen so fruchtlos. Wol sind zeiten und gelegenheiten denkbar wo auch der Künstler es für nötig hält das schwert des kampfes zu ergreifen: über allen diesen welten- staats- und gesellschafts-wälzungen steht er aber als bewahrer des ewigen feuers.’
De dwingelandij van sa bel en bajonet is niet minder stellig dan in Rusland ook in Duitsland gevoeld. Mocht dit al door het Duitse volk worden verduurd - elk volk heeft de regering die het verdient - voor het fijner besnaarde vrijheidlievende West-Europa werd de bedreiging ondragelik. Algemeen werd beseft: door het knotten van Pruisens macht zal de hegemonie van den geest ook naar het oosten toe veld winnen en eerst wanneer aan Ruslands grenzen een waarlik demokraties Duitsland staat zal het Duitse rijk de zozeer gewenste en naar men meent noodzakelike slagboom vormen tegen het Russiese barbarendom.
Brengt Rusland tans Duitsland ten val, dan vernietigt het daarmede in de eerste plaats zijn invloed in het westen. Dit is het grootse van dezen gruweliken oorlog, van dit ‘ungeheuere Geschehen’, dat het een nieuwe fase wordt van de geleidelike, onvermijdelike zelfmoord der autokratie.
Demokratiese landen behoeven niet weerloos te zijn. Frankrijk en Engeland bewijzen dit. Hoe machtig zelfs een klein, niet
| |
| |
militair uitgerust volk kan zijn, wanneer ieder individu bezield wordt door den geest der vrijheid en met den moed der wanhoop strijdt, heeft Transvaal bewezen, blijkt tans in België.
Het is natuurlik nog niet te voorzien wat de gevolgen van Duitslands val zullen zijn, gesteld dat het valt. Het is niet waarschijnlik dat het dreigement der tegenwoordige regering - iederen man, vrouw, kind, kat en hond te zullen wapenen voor een revanche-oorlog - verwezenlikt zal worden. Wij geloven eer dat de Duitse burgerij, die innerlik krachtig genoeg moet zijn voor een wedergeboorte in demokratiesen geest, de onvruchtbaarheid, de verderfelikheid van het sabel-regiem inzien, de ‘herr-schutzmann-obsessie’ van zich afwerpen zal en, ontwaakt tot nieuwe kracht en wezenlike, want geestelike, macht, zal kunnen arbeiden aan de ontwikkeling dier veel-besprokene - dus hartstochtelik begeerde - kultuur, aan het grootse geestelike werk dat sinds Goethe's dood nagenoeg stil ligt. Eenmaal verwezenlikt zal die kultuur een sterker wapen blijken tegen den vijand in het oosten dan Pickelhaube en Uhlanen-lans. Dan eerst zal Wolfskehls wens in vervulling gaan, dan zal het Duitse volk zich waarlik thuis kunnen voelen.
Laat Rusland, het Aziatiese monster welks kop, Pruisen, te diep in West-Europa doorgedrongen is, zichzelf tans de tanden uitslaan. Het beest zal leren denken, tot bezinning komen wanneer het niet meer bijten kan.
Dan zal Duitsland worden wat Duitsland wenst te zijn en, onder het vaandel der demokratie, mèt Engeland en Frankrijk de beschermer van Europa kunnen worden tegen het Aziatiese gevaar.
Geweld laat zich niet duurzaam met geweld afweren. Alleen door den geest wordt de materie verwonnen. |
|