openbaring van een vrij en in zichzelf berustend geestesleven -, en de Daad, die de werking van de brute Macht is, heeft alle instinkten van het lagere samenlevingsgevoel opgewoeld. Gelooft hij werkelijk dat, wanneer die Macht zegepraalt, zij de stem van de bewogen ziel, nadat deze vrijwillig, niet gezwegen, maar haar eigen natuur miskend heeft, een wereld zal bouwen waarin ze klinken mag? De Macht moest dan wel grondig haar aard veranderen. Ik geloof integendeel dat zij voort zal gaan, en met een verstandigheid die niemand haar mag euvel duiden, de wereld in te richten naar haar behoeften. Wat zij behoeft is vaardigheid in de bewerking van de stof, en groote eenvoudige denkbeelden, eigenlijk niet denkbeelden, maar lang uithoudende zeden en hebbelijkheden, als sterke teugels, waarmee de menigte te leiden is. Wat zij niet behoeft, wat zij vreest en haat, en in geen geval wil laten opkomen, is het plotseling brandend, het onberekenbaar innerlijk leven van menschelijke geesten en gemoederen, dat onbedwingbaar opslaat en voortslaat, en hart na hart in vlammen zet.
Dat in eigen recht rustende, van binnen uit heerschende, naar buiten zich verbreidende zielsleven, dat is het wat ge het Woord moet noemen, en van dit Woord kan nooit gezegd worden dat het zich met een andere Daad vereenigt dan met zijn eigene, dat is met zichzelf.
Wie de heerlijkheid en de alomtegenwoordigheid van dit Woord erkent, wie gelooft dat het de drager is van alle geloof en alle schoonheid, van alle zede en alle overtuiging, van alle recht en alle dichterschap, hij kan nooit toegeven dat het tegenover welke bewegingen van de wereld ook, afstand zou doen van zijn vermogen van zelf-bepaling.
Indien, in het Europa dat wij nu beleven, poëzie en geest iets anders willen zijn dan een spiegelbeeld van de staatkunde - en de staatkunde heeft nu spiegeling genoeg, bij de vlammen van haar verwoesting, in de bloedstroomen van haar slagvelden, - dan kan dat enkel doordat zij hun aanspraak handhaven op een heerschappij die buiten de staten gelegen is, en door de staten niet gedeeld kan worden.
Poëzie en Geest hebben hun eigen rijk, en daarvoor geldt nog altijd het zeggen van Jezus: het is niet van deze wereld.