| |
| |
| |
De steunbeweging
(vervolg van blz. 80)
Door
Is. P. de Vooys
Het was 10 Augustus toen het Kon. Nationaal Steuncomité zijn mobilisatie-taak aanvaardde. Meer dan twee maanden later zijn de toestanden zoozeer veranderd dat de herinnering aan de eerste week iets onnatuurlijks verkrijgt. Wij weten nu dat ons bedrijfs- en verkeersleven een schok onderging, maar zich vrij spoedig zoover herstelde, dat de gevolgen thans geen verandering meer kunnen brengen in het gewone commercieele karakter onzer maatschappij. Op het eerste oogenblik werd echter de schok zóo krachtig gevoeld, en scheen de kans eener herhaling zóo groot, dat wel de indruk gewekt werd alsof in onze samenleving, met andere belangrijke dingen, dat karakter tenminste tijdelijk moest gewijzigd worden. Niet ieder had deze gewaarwording. Er waren kalme en onbewogen naturen, die weleens wilden afwachten of het met al die bedreigingen zoo'n vaart zou loopen. Doch velen en daaronder personen van theoretisch inzicht en practische ervaring dachten er anders over. Ongetwijfeld was het wantrouwen in de directe toekomst het sterkst bij hen, die niet hadden kunnen gelooven in de mogelijkheid van een Europeeschen oorlog, juist niet van wege de ver strekkende ekonomische consekwentie's. Toen de oorlog toch uitbrak, moesten zij het uiteenvallen van de commercieele verhoudingen tot aan den versten graad mogelijk achten. De gebeurtenissen van den dag schenen het te bevestigen. Nadat de geld- en levensmiddelen- | |
| |
paniek reeds bezworen was, bleek toch duidelijk hoe crediet en vervoer ontbraken en hoe daardoor de eene zaak na de andere werd stop gezet. Al is dit inzicht later gebleken te pessimistisch te zijn, toen n.l. de oorlog buiten onze grenzen bleef, en de heftigheid van den zee-oorlog door terughouding uitgesteld scheen te worden, toch moest in de tweede Augustusweek de noodtoestand anders gezien worden dan als de vrij omvangrijke werkloosheid, die wij nu beleven.
Dit dient bedacht te worden bij de herinnering aan de taak die het nationale steuncomité in de eerste dagen van zijn optreden zich gesteld zag. Dat was niet alleen het steunen van werkloozen; het was de verzorging van een geheel volk, dat meer en meer gedwongen zou worden zijn bedrijfsleven te staken, en te teeren op zijn voorraden. Zoo werd het alom gevoeld. Wat er aan eetwaren in Nederland zich bevond of werd voortgebracht behoorde niet meer aan de eigenaren, doch aan het volk, dat er zich een geruimen tijd mee zou moeten voeden. En wanneer het bedrijfsleven zich niet zou kunnen herstellen, omdat het crediet en het ruimere handelsvervoer, in 't bijzonder dat ter zee, zou blijven ontbreken, dan diende niet alleen de voeding, maar ook de arbeid georganiseerd te worden. Langzaamaan zou die arbeid, waarop de maatschappij geen prijs meer stelde, tot aller belang aangewend moeten worden. Een geheel nieuw, aan tot nu toe onberekende toestanden zich aanpassend stelsel te organiseeren, eenerzijds en allereerst voor het gebruik der voedingsmiddelen, doch daarnaast en zoo spoedig mogelijk voor het benutten van veler arbeidsvermogen, aldus scheen zich een taak voor te doen van wat een nood-communisme zou kunnen worden genoemd.
Aan onze havens lagen groote hoeveelheden groenten te rotten. Op de veilingen in 't Westland ontbraken de koopers. In de tuinen bleef alles ongeplukt en zou moeten bederven. Voor die feiten gesteld voelde het grootere publiek de plicht, voortgekomen uit een communistisch besef, die groenten in te maken om ze te bewaren voor de kwade dagen, die misschien snel genoeg zouden aanbreken.
Tegelijkertijd kwamen er berichten over groote hoeveelheden eieren, die op de markten te Roermond en te Barneveld aan- | |
| |
wezig waren, en niet verkoopbaar bleken, zoodat een deel voor varkensvoedsel werd bestemd. Wat scheen meer voor de hand te liggen dan een vervoer in te stellen omde groenten en de eieren naar de groote steden te brengen. Daar waren groote aantallen personen zonder verdiensten. Het zou echter mogelijk zijn hen uiterst goedkoop aan eetwaren te helpen. Want naast de groenten en de eieren, werd ook boter, kaas en visch zeer goedkoop. Het scheen er slechts op aan te komen voor een goede verdeeling te gaan zorgen.
Het nationale steuncomité moest van zelf sprekend beginnen met de vraag der volksvoeding, die in zoo'n onmiddellijk verband bleek te staan met die van het vervoer. Er was echter veel meer noodig dan wat de enkele hiervoor genoemde en direct op den voorgrond tredende feiten deden zien. Bekend was dat ons land bij uitstek een export had ontwikkeld van luxe-voedingsmiddelen, fijnere groenten, tomaten, druiven, en dan vooral zuivelproducten. Voor tal van andere dingen zijn wij echter aangewezen op het buitenland, voor onze brood leverende granen, voor veel veevoeder, voor zout, rijst, koffie, thee.
Hoe stond het met onze voorraden, en met onze eigen oogsten?
Dat diende bekend te zijn, eer er middelen beraamd konden worden om te zorgen dat er geen hongersnood zou ontstaan. Doch onmiddellijk daarop moest nagegaan worden of de voorraden ook zoodanig over 't land verdeeld waren, dat bij allerlei mogelijkheden van scheidingen in 't eigenland, b.v. door oorlogstoestanden, toch overal genoeg voedsel aanwezig zou zijn.
Het eerste onderzoek was zeer verontrustend. Ondanks de gunstige omstandigheid dat een vrij goede graanoogst voor de deur stond, - de rogge was bijna overal binnen, en voor de tarwe bleek al spoedig geen bezwaar te bestaan, - bracht dit geen grooteren voorraad dan voor 1½ maand aan tarwe en 3½ maand aan rogge. De nog aanwezige voorraden werden zeer laag geschat, zoodat een tekort aan meel onvermijdelijk scheen, indien de toevoer over zee afgesloten bleef. En daarop moest gerekend worden, waar Engeland alle granen vast hield, en de zeevaart was opgehouden.
Tegenover dit ongunstige feit, dat gepaard ging met een dreigend gebrek aan zout, stond als troost dat de rijstpellerijen
| |
| |
groote voorraden rijst in hunne pakhuizen bezaten. Met veevoeder was het weer veel slechter geteld. Dat moest van overzee komen en was nog niet ingevoerd. Als gevolg daarvan werd het vee en werden vooral de overigens overvloedige varkens te koop aangeboden op zoo'n schaal dat de prijzen bedenkelijk daalden, en buitenlandsche koopers moesten lokken.
Het bleek noodzakelijk de geheele volksvoeding, die gewoonlijk aan 't handelsverkeer is overgelaten, te gaan zien als een fourageeringstaak.
Te recht werd dit als een zeer omvattend en zwaar werk beschouwd, dat alleen daarom kon worden aanvaard daar het onvermijdelijk scheen.
Toen het werk werd begonnen, deed het nationaal comité direct eenige ervaringen op, die vermelding verdienen. De toestand werd geheel beheerscht door de levensmiddelenwet, die het opdrijven der prijzen belette. Bovendien werd er gerekend op een geest van saamhoorigheid en opofferingszin, die door de dreigende gevaren van oorlog algemeen was opgewekt.
Daaraan was het toe te schrijven dat met een meer dan verdiend vertrouwen werd afgegaan op de opgaven over de aanwezige voorraden der levensmiddelen. Al was het als onbehoorlijk gestempeld om in zoo'n ernstigen tijd zich te verrijken door levensmiddelen achter te houden, zoo bleek toch dat de speculatiezucht niet onderdrukt was, en zelfs in de dagen der grootste spanning wisten verscheidene hun slag te slaan, terwijl zij zich daarbij voor onteigening konden vrijwaren. Een verlevendigde handel bleek het eenige middel te zijn om dezen ‘handel’ aan het licht te brengen en tegen te werken.
Die verlevendiging zou al zeer spoedig intreden, doch in de meest primitieve vormen. De geld- en geldwaarden-handel kon slechts door heropening der beurzen beginnen. Gouduitvoer en derhalve het middel tot vereffening van de handelsbalans was verboden. Daarom kon niets anders plaats vinden dan goederenruil, doch deze beloofde dan ook groote voordeelen. Het was echter noodig het bij die goederenruil passend vervoer zelf te bewerkstelligen. In de eerste dagen bleef de Duitsche grens
| |
| |
potdicht, maar al spoedig scheen het te wagen de Noordzee over te steken. Een enkele boot bracht groenten wegen kwam terug met steenkool. Merkwaardig was het dat naar steenkool de eerste vraag ontstond, en dat in 't bijzonder de gasfabrieken en electrische centralen beangst werden voor hun voorraad. Ook de groote fabrieken, die de eerste credietmoeilijkheden te boven kwamen of zich daarin vooruit voorzien hadden, deden het allereerst de vraag naar kolen hooren. Dit beteekende te meer omdat voor de marine en het militaire spoorwegvervoer kolenreserves werden vereischt.
Spoedig begon de zeevaart zich te herstellen, vooral toen 't gevaar voor schending onzer neutraliteit grootendeels was afgewend. En daarna werd ook de Duitsche grens toegankelijk voor de afname van voedingsmiddelen, en voor de aanvoer van goederen, ook hier weer te beginnen met steenkool. Toen de mogelijkheid van den handel aldus geopend was, bleek de oorlog juist kansen te bieden, die de scherpzinnige winzucht prikkelden. En niet alleen van de kooplieden. Achter hen was het ook de boer, die begon te begrijpen dat zijn producten niet waardeloos waren geworden maar bij de vreemde kooplieden goede prijzen konden maken. Over de oost-grenzen ontwikkelde zich in enkele dagen een handel, die vroeger door de Duitsche invoerrechten onmogelijk was geweest.
Hoe heuchelijk het ook was dat de afgesneden banden met het buitenland weer aangeknoopt werden, zoo ontstond toch daardoor een conflict.
Wel was de tijd van stilstand kort geweest, doch de indruk ervan was zoo heftig dat onder invloed van de communistische opvatting over de levensmiddelenvoorraad der natie ieder verraad ontdekte bij de exporteurs van rijst, van vee, vleesch, boter en dergelijke producten. Verontrustende berichten over wat er in de havens en aan de grenzen gebeurde kwamen in de kranten, bestormden regeeringspersonen, en werden in de gesprekken vinnig behandeld.
Tegen die opkomende agitatie moest kalmeerend worden opgetreden. Want wat bleek? Allereerst dat wij de buitenlandsche waren, - en na de steenkool bleek er nog heel wat meer noodig te zijn - slechts konden verkrijgen door daarvoor iets
| |
| |
anders in ruil uittezenden. Dat andere waren onze levensmiddelen, die zeer in tel stonden.
Bovendien was dat volstrekt geen opoffering. Niet alleen onze voortbrenging van groenten, van boter en kaas is meer dan driemaal de hoeveelheid die wij zelf noodig hebben, hetzelfde geldt ook voor den overvloed van slachtvee en van varkens.
Het in 't land houden van dien overvloed is niets dan nadeel. Schijnbaar maakt dat de prijzen der artikelen laag en zijn de verbruikers in den moeilijken tijd ermee gediend. Dat is echter slechts schijn.
De overvloed is er niet van zelf doch moet geproduceerd worden, d.w.z. gaat met kosten gepaard. Het rundvee dat veel melk zal geven moet gevoerd en bediend worden. De varkens eischen voor 't mesten veel voer. In de eierenprijs is ook de uitgave voor 't kippenvoer opgesloten. Wanneer de landbouwproducten niet een winst aan den boer bezorgen, zal hij gedwongen zijn tot verkoop en tot het staken van de boter- en kaasbereiding. Vee en varkens worden geslacht, het mesten en fokken niet begonnen. Aldus moet de boerenstand verarmen, terwijl tegelijkertijd de grond gelegd wordt voor de nieuwe prijsstijging.
Dat alles is niet noodig indien de overvloedige landbouwproducten voor goede prijzen uitgevoerd worden. Daarom was het een onjuiste leuze van de regeering te vergen, dat deze alle uitvoer zou sluiten, nog afgezien van de zuivere politieke overwegingen of het approviandeeren niet zou kunnen bijdragen tot versterking van onze neutraliteitspositie, mits alle oorlogvoerenden ervan profiteerden.
De uitvoer is dan ook niet alleen niet tegengegaan, doch zelfs aangemoedigd. Toch zal blijken hoe in een latere periode, een n.l. die wij dezer dagen beleefden, een geheel andere houding noodzakelijk werd, toen n.l. de approviandeurs en de oorlogshandel bezig waren meer dan den overvloed te verkoopen. In Augustus was dit nog volstrekt niet het geval, en kon het ook niet zijn. Angstig toch was de vaart naar Engeland, en spoorwegwagens ontbraken overal.
Door de aanmoediging van de export van levensmiddelen, ook van groenten en visch, b.v. door te zorgen dat er boot- | |
| |
diensten kwamen en speciale treinen ingelegd werden, moest het Kon. Nat. Steuncomité vanzelfsprekend komen tot een ander deel van zijn taak.
Had oorspronkelijk de gedachte post kunnen vatten dat het grootste deel van 't bedrijfsleven uit elkaar zou vallen, en dat de maatschappelijke arbeid ook in commumistischen zin zou georganiseerd moeten worden, zoo bleek al spoedig dat met het wijken van de oorlogskansen, de moed weer zeer snel terug keerde. Toen ieder zich kalm ging afvragen òf en onder welke voorwaarden de zaken voortgezet konden worden, bleken er wel ernstige belemmeringen te bestaan, doch werd de strijd ertegen aanvaard. Daartegen in te gaan zou onzin zijn geweest, ook al week de sympathieke solidariteitsgeest in nood, voor de afkeerwekkende egoïstische motieven, die aan de bedrijfsleiders kracht van optreden gaven.
Inplaats van tegenstand moest juist overal hulp geboden worden. Elk bedrijf dat het werk hervatte of aan 't werk bleef, verminderde niet alleen het aantal werkloozen, die gesteund zouden moeten worden, maar moest onvermijdelijk ertoe bijdragen vertrouwen te wekken en om weer voor andere de kans eener broodwinning te openen.
Herstel van het ekonomisch leven, zoo mogelijk in de oude banen, maar anders langs nieuwe wegen was dus een taak der steunbeweging, die reeds in de allereerste dagen moest worden aanvaard. Daarvoor was een innige samenwerking met de regeering en de regeeringsambtenaren noodzakelijk, die zonder veel moeite werd verkregen.
In nauw contact stonden natuurlijk handel en industrie en handel en landbouw, daar het de handel was die de voortzetting dezer bedrijfstakken hem moest mogelijk maken. Voorde bijzondere noodzorg, die aan elk moest worden gewijd, waren zij echter niet gelijk. De handel kan zich gemakkelijk vervormen en aanpassen, misschien zelfs wel te gemakkelijk. De oorlogswinsten lokten, en voor wie gereed geld had waren zij verleidelijk groot. Er waren echter veel barrières aanwezig. De uitvoer verboden, en de bepalingen der oorlogvoerende staten over de oorlogscontrabande, en de zoogenaamde conditioneele oorlogscontrabande, vormden in hunne dagelijksche wijzigingen een warnet,
| |
| |
dat ontweken moest worden, of wel ontdoken, doch in dat laatste geval met gevaar dat de neutraliteit van Nederland zou worden geschonden.
Waarschuwing en raad was noodig. Waarschuwing voor den gevaarlijken, ja soms misdadigen handel, en raad voor hem, die niets onbehoorlijks wilde doen en toch ook niet door moeilijkheden zich uit het veld liet slaan.
Er was echter meer noodig. Er moest scheepvaart zijn. Gebrek aan kolen, en aan de oorlogs- en molestrisico-verzekering waren de voornaamste bezwaren. Ofschoon aanvankelijk het een en het ander niet zonder hulp scheen tot stand te kunnen komen, wist de handel zich ten slotte wel te helpen.
Hetzelfde gold die historische bedrijfstak, de haringvisscherij. De reeders weifelden lang, evenals de visschers zelve. Doch ten slotte waren zij zonder steun sterk genoeg om de gevaren te gaan trotseeren.
De landbouw had zoo goed als geen oogenblik stil gelegen. De gevaren der te lage prijzen waren zeer snel verdwenen. Eerst in deze maand October zou er een conflict ontstaan doch uit te hooge prijzen. Verlevendiging op te wekken was onnoodig. Wel schenen bollenteelt, boom- en bloemkweekerijen, die een luxe-cultuur beoefenden, het hard te verduren te zullen krijgen, maar stilstand is in deze bedrijven zonder groote schade niet goed mogelijk, zoodat na een korte bedreiging het oude bedrijfsleven zijn gang hervatte, vooral nadat het vervoer zich eenigermate had hersteld.
De meeste zorg vereischte de industrie.
Hier was de ergste verstoorder het opgezegde krediet. De bedrijven die daarvan geen last hadden waren na 31 Juli kalm voortgegaan. Nieuwe stoornis ontstond echter uit den stilstand van het vervoer, zoowel der spoorwegen, booten, binnenschipperij als der zeevaart, waardoor goederen niet verzonden en grondstoffen niet ontvangen werden. Ten slotte kwamen de uitvoer verboden, die belemmerden dat grond- of hulpstoffen uit het buitenland betrokken konden worden, en wier gemis het geheele bedrijf tot stilstand zou dwingen. Deze hindernissen werkten geleidelijk in de opgesomde volgorde en voor de verschillende bedrijven ook met de grootste verscheidenheid.
| |
| |
Om hulp te kunnen geven was noodig: ten eerste dat bekend was welke belemmeringen eenige industrie ondervond, en vervolgens dat gezocht werd hoe met de bedrijfsleiders samen de belemmering kon worden weggenomen.
Voor alles moest echter de moed erweer ingebracht of erin gehouden worden.
Het Kon. Nat. Steuncomité is in samenwerking met ambtelijke diensten geheel systematisch te werk gegaan. Reeds van 2 Augustus af is nauwkeurig onderzocht waar en hoe de industrie tot stilstand kwam dan wel of het bedrijf inkromp. Daarna is aan talrijke ondernemingen schriftelijk gevraagd optegeven welke moeilijkheden ondervonden werden. Geheimhouding is daarbij toegezegd en de mogelijke hulp in 't vooruitzicht gesteld.
Tegelijk gaf de regeering het voorbeeld door van gestaakte werken de voortzetting te gelasten, nieuwe bestellingen op touw te zetten, en de uitvoering van nieuwe werken te bespoedigen. Voorts ook door de betalingen vlotter te doen als gewoonlijk.
Daarnaast is in 't algemeen een aanhoudende aandrang uitgeoefend om het vervoerwezen te verbeteren, en het krediet voor de nijverheid te herstellen. Het militaire spoorwegbestuur wilde niets liever dan met het beschikbare materieel zooveel mogelijk handel en industrie gerieven, er behoefde slechts een bemiddeling te zijn.
Minder gemakkelijk ging het met het krediet. Weliswaar had het consortium van den geldhandel steunende op de nederlandsche bank de grootste banken weer in staat gesteld hun werkzaamheid te hervatten, doch deze bleven terughoudend. Te zeer werd het gevaar beseft waarin de groote kredietbanken hadden verkeerd, om zonder de soliedste borg kapitaal te wagen. Toch kon aandrang weleens helpen, en bracht elke dag een geleidelijke verbetering.
Natuurlijk was het niet mogelijk met één slag de reeds vroeger bestaande fouten van het nederlandsche kredietwezen te herstellen. Toch gaf de noodtoestand een krachtige stoot, en kon de reeds lang op touw gezette organisatie van het nederlandsche middenstandskrediet snel zijn beslag krijgen. Er bleef nog een groote taak over, toen handel en vervoer zich hersteld hadden, het krediet geen bezwaren meer opleverde, de kolenvoorraden
| |
| |
ruim voldoende waren, en de producten hun weg vonden. Voortdurend zaten de uitvoer-verboden dwars voor elke krachtige opleving.
Deze waren het directe gevolg van den ekonomischen strijd tusschen Engeland en Duitschland, waarin wij voortdurend als een verdachte helper van den een of ander betrokken werden. De nadeelen daarvan voor de industrie zooveel mogelijk af te wenden kon niet op een maal geschieden. Dat moest verkregen worden door een voortdurende activiteit over de geheele linie van talrijke handelsartikelen.
Katoen en wol, garens, weefgoederen, kleurstoffen, chemicaliën, koper, lood, huiden en vellen, en talrijke artikelen komen daarbij stuk voor stuk aan de beurt. Voor elk en voor elke industrie moest een regeling gezocht worden, geheel aanpassend aan het bedrijf en aan het betrokken artikel, waardoor hetzij Engeland of wel Duitschland of beide bevredigd kon worden in hun angst dat de ander zou profiteeren. Aan menige industrie moest bovendien een andere weg gewezen worden om de voor haar noodige goederen te betrekken. Slechts dan gelukte het om de zoo onmisbare grond- of hulpstoffen te verkrijgen.
Niet altijd werd dat bereikt. Bovendien waren er verschillende groote bedrijfstakken, die met de beste hulp niet op gang te brengen waren of wel een zeer beperkt bestaan voerden.
De steunbeweging moest dan ook niet alleen steun geven tot herstel van 't ekonomisch leven, dat is directe steun aan ondernemers, er moest ook steun gegeven worden aan groote aantallen arbeiders, die geen of weinig werk en dus ook geen of zeer gering loon konden verkrijgen.
Die taak was misschien nog de zwaarste.
(Wordt vervolgd.)
|
|