De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
PsychoanalyseGa naar voetnoot1)Aan Prof. T.J. de Boer. Weled. Hooggeleerde Heer.
Mijn beleefden dank voor de toezending van den overdruk van uw overzicht der Freud'sche droomtheorie, welk artikel ik met groote belangstelling heb gelezen. Vergun mij, van die belangstelling blijk te geven door een paar kleine opmerkingen bij uw critische argumenten. Zooals te verwachten was, spot u met de onderstelling, dat het schrijven ‘psychanalyse’ op een weerstand van u zou wijzen. Immers, ‘de regels van Grieksche woordvorming’ etc. Zeker, dat wil ik allemaal graag gelooven, maar nu het woord psychoanalyse eenmaal als technische term in gebruik is, in tal van talen en ook in het Nederlandsch, kan het niemand meer bijzonder veel schelen of dit woord nu correct volgens de regels van Grieksche woordvorming is gevormd of niet. Men gaat toch ook niet aan allerlei andere woorden, die korter of langer geleden in onze taal zijn opgenomen, uit andere talen overgenomen, vaak foutief uitgesproken of geschreven, vaak verminkt, - men gaat aan die woorden achterna toch ook niet meer peuteren en veranderen, nietwaar? En vooral voor een technische term komt het er vooral op aan, dat men weet wat ermee bedoeld wordt, en niet of het woord taalkundig juist gevormd is. Zelfs geldt dit voor ‘psychoanalyse’ in het bijzonder, omdat | |
[pagina 132]
| |
sommigen onder den naam ‘psychanalyse’ iets anders hebben beschreven dan de psychoanalyse volgens Freud. (Zie A. Stärcke. Psychoanalyse van theoretisch standpunt. Neurolog. en Psychiatr. Bladen 1912). In zulk een geval is er dus een speciale reden, aan technische termen, die eenmaal ingevoerd zijn, niet te tornen. Hetzelfde, althans de weerstand-quaestie, geldt voor ‘weerstand’ en ‘tegenstand’. Als hollandsche techn. term is ‘weerstand’ in gebruik genomen, en nu moge ‘tegenstand’ misschien een betere vertaling zijn van ‘Wiederstand’, zonder uwe weerstanden hadt gij wel ‘weerstand’ gezet. Een eenvoudiger voorbeeld ligt voor het grijpen. Ook in de electriciteitsleer en haar toepassingen is de term ‘weerstand’ in gebruik. Verondersteld nu eens, dat gij ook daar ‘tegenstand’ correcter zoudt vinden, - verondersteld verder, dat gij, voor een electrisch apparaat, in een winkel een ‘weerstand’ moest koopen, zoudt gij dan vragen: ‘Geeft u mij een tegenstand?’ De winkelier zou u uitlachen of niet begrijpen. Dat ik u den vorigen keer schreef omtrent ‘weerstand’, was volstrekt niet als een hatelijkheid bedoeld, maar alleen wilde ik u aan de weerstanden herinneren. Verondersteld een oogenblik, dat Freud's leer van het onbewuste ‘im grossen Ganzen’ juist is, dan bestaan er bij ieder individu, - ook bij hen die elk ander gebied van kennis spelenderwijs kunnen binnengaan en doorloopen, - enorme weerstanden, die zich tegen het bewust-maken van het eigen onbewuste verzetten. Zoodra er, bij wijze van spreken, slechts aan den grendel van de deur van het onbewuste gerammeld wordt, worden die weerstanden gemobiliseerd. Naast logische, critische bezwaren tegen Freud's theorieën spelen bij iedereen de eigen weerstanden een groote rol bij de eerste afwijzing van Freud. Menigeen, die begon met ‘überlegene Ablehnung’, heeft later leeren inzien hoeveel daarvan op eigen weerstanden berustte. Wel verre van ketterjagerij, bedoelde ik dus u op de voetangels en klemmen te wijzen, waarmee de bestudeering van Freud's leer is bezet. Dit is zeker: door louter lezen van boeken van Freud en zijn leerlingen, door uitsluitend redeneeren en bespiegelen, zal nimmer iemand worden overtuigd van het bestaan van het onbewuste en al wat daaromtrent verder be- | |
[pagina 133]
| |
weerd wordt, - of liever gezegd, zal nimmer iemand die eigen ervaringen opdoen, die treffender en overtuigender zijn dan welk voorbeeld uit een boek ook. Men kan de leer van Freud slechts verwerken, ten volle verstaan wat hij bedoelt, naarmate men gaandeweg verder doordringt met het analyseeren van zich zelf. Al gaat dit analyseeren niet precies zooals bij een patiënt die een ‘analyse’ doormaakt, ieder die zich voor Freud en zijn leer gaat interesseeren, en er zich voor blijft interesseeren (en ik zou de voorspelling durven wagen, dat dit ook bij u het geval zal zijn), maakt een soort van zelf-analyse door, en naarmate deze voortschrijdt, bemerkt hij hoe hij telkens weer iets kan aanvaarden dat tevoren nog hevig verzet bij hem ontmoette. Een critisch mensch kan hierbij bemerken: komt dit wellicht doordat men langzamerhand verward raakt in mystieke theorieën, en het gezond verstand ten laatste zwijgt? Toch geloof ik, dat u dit allengs wegvallen van weerstanden, al zijn het dan nog maar kleine, ook bij u zelf zult bemerken en toegeven, zoodra gij bij voorkomende gelegenheden den ‘psychoanalytischen grondregel’ probeert te volgen. Maar daarover straks. Om nog even met een voorbeeld te illustreeren wat ik bedoel: zoolang men over het incest-complex (Oedipus-complex etc.) uitsluitend verstandelijk nadenkt, houdt men steeds de neiging, om met heftigheid, met eenigen afschuw en verontwaardiging wellicht, te meenen dat aan dit complex door de Freudianen een onevenredig, een onzinnig belangrijken invloed op het gezonde en zieke zieleleven wordt toegeschreven, zelfs al moet men toegeven, dat het plausibel is, dat dit complex inderdaad bestaat en invloed heeft. Eerst wanneer brokjes analyse (van droomen, vergissingen, versprekingen en andere fantasieproducten) ons een steelsgewijzen blik op onze eigen complexen veroorloven, gaan we dat vraagstuk wel eenigszins anders bezien. Nu die paar opmerkingen. Blz. 3, 2e alinea. Freud gaat uit van het droomverhaal (tot blz. 4). Het lijkt mij dat gij hier ietwat onbillijk zijt. Freud gaat uit van het droomverhaal, maar er is toch bezwaarlijk een andere wijze te vinden om van iemands droomen iets te vernemen! Foutieve herinnering? Goed, maar | |
[pagina 134]
| |
die bestaat en vervalscht evenzeer als men op andere wijze het droomtafereel door navragen tracht te reconstrueeren. Meestal worden de droomen toch na korten tijd verteld, en dan heeft men in hoofdzaak te doen met de censuur-schrappingen en de wijzigingen van de ‘secundaire bewerking’. Als gij dit betwijfelt, het werken der censuur na het ontwaken, recapituleer dan een droom eens onmiddellijk na het ontwaken, maar zeer vluchtig, om hem niet bepaald in het geheugen te prenten. Recapituleer den droom nogmaals midden op den dag, en zie eens wat er van over is in uw herinnering. Als de dan vergeten details u bij meerdere inspanning en nadenken nog invallen, knoop daar dan maar eens ‘vrije invallen’ aan! Blz. 3 midden: ‘de woorden waarin we onze droomen....meedeelen zijn slechts voor....het kleinste gedeelte woorden die werkelijh in onzen droom voorkomen’. Volkomen juist, er werd een tafereel, geluiden, visioenen, gebeurtenissen gedroomd. In plaats daarvan krijgen we: woorden. Zeker, dat lijkt een heel bezwaar. Maar die woorden zijn niet anders dan het begin der analyse, zij zijn de eerste vrije invallen bij het zoo nauwkeurig mogelijk terugdenken aan het droomgebeuren. Blz. 3 onder: ‘Toch werkt hij hiermee en gebruikt die woorden als uitgangspunt van associaties’....Ja, maar met uw verlof, als de geanalyseerde van een poort heeft gedroomd, wordt er wel degelijk gevraagd (door den analyticus) hoe die poort eruit zag etc., en wat den droomer bij die poort invalt (niet bij het woord poort alleen). En bovendien, dat de droomer b.v. zegt: ‘ik zag een poort’, bewijst toch, dat hetgeen hij zag, in nauw associatief verband staat met poort (het woord), en dat dus ook omgekeerd het woord poort (en wat daarmee weer in nauw verband staat) door associatieve verbindingen invloed op het gedroomde kan hebben gehad. Waar gij (blz. 5 boven) een voorbeeld geeft, hoe gij wilt navragen naar ‘wat er werkelijk plaats heeft in den droom’ (gij bedoelt waarschijnlijk ‘wat er gehallucineerd wordt in den droom’) blijkt trouwens, dat uw droomer, die op een ‘verboden terrein’ is geweest, geen bordje ‘verboden toegang’ heeft gezien, hij weet alleen vaag, dat het ‘verboden terrein’ was. Gij zegt: ‘die uitdrukking staat misschien onder den invloed van | |
[pagina 135]
| |
het duidelijk geziene uiteendrijven door de politie’. - Maar wanneer een droomer zegt: ‘ik stond op een klein voor anderen verboden terrein’, moogt ge dit kleine verboden terrein toch niet wegcijferen op grond daarvan, dat de droomer het bordje ‘verboden toegang’ niet heeft gezien!! ‘Met droomuitlegging houd ik me geheel niet bezig,’ zegt ge. Wel, het was misschien het beste, zoo gezonde en gelukkige menschen geen enkele poging deden zich te analyseeren of te laten analyseeren, evenmin als ze het noodig of wenschelijk achten, zich zonder noodzaak te laten opereeren of zichzelf te opereeren. Wilt ge echter oordeelen over droomuitlegging volgens een bepaalde methode, neem dan tenminste ook eens de moeite, een eigen droom te vervolgen volgens de aangegeven methode, wellicht geeft dit u toch nog nieuwe gezichtspunten. Maar volg dan ook den psychoanalytischen grondregel, niet redeneeren, maar bij de elementen van den droominhoud vrije invallen afwachten, en den eersten inval den besten, of den eersten den geksten, eerlijk noteeren. (Dit vereischt eenige oefening!) Het voorbeeld van Freud, het gezelschap aan de table d'hôte, dat spinazie eet, is niet erg overtuigend of treffend, dat is waar. Laat mij u aan een ander voorbeeld doen zien, hoe door invallen bij de droomelementen een aanvankelijk ongerijmd lijkende droom soms onvermoede verbindingsdraden vertoont met het gevoelsleven. Ik droomde eens een angstigen droom, waarin door bandieten geschoten werd op een rijtuig, waarin ik was. Ik wist dat deze bandieten het gesticht ‘Nieuwenhoven’ hadden aangevallen en alle verplegers en verpleegsters gedood. Er stond iemand bij het rijtuig, dat was Duker (een collega van mij) die dreigend zeide dat ik er uit moest komen. Toen ik nu terstond na het ontwaken (de beste tijd voor het nagaan der associaties door invallen!) aan dit stukje van den droom dacht, dacht ik in de eerste plaats: hoe kom ik in 's hemels naam aan die namen?! Een gesticht ‘Nieuwenhoven’ bestaat niet, ik ken die naam alleen in Nieuwenhoven - Helbach (een collega). Dat is dus een inval. Bij Duker valt mij een andere dubbele naam in: Heemskerk Duker. En nu | |
[pagina 136]
| |
komen de invallen verrassend snel op elkaar volgend: bij Heemskerk, de Heemskerck (het oorlogsschip), bij Helbach denk ik aan Zuster Holterbach, een verpleegster, met wie ik in een deel van mijn studietijd bevriend was, en aan (den) Helder, waar zij was gaan wonen, nadat zij getrouwd was met iemand die op de ‘Heemskerck’ diende. Zonder op dit droomfragment of deze invallen nader in te gaan, (dit zou hier voor ons doel geen zin hebben), vestig ik uwe aandacht op het schema der woorden uit den droom, zoo onzinnig en onsamenhangend schijnbaar, en de invallen die naar een gevoelscomplex heenvoeren. We hebben dus een deel van den weg terug-afgelegd, dien ik veronderstel dat in den droom in omgekeerde richting is gevolgd. Gij zegt (blz. 7): ‘Nu weet toch iedereen, hoe moeilijk het is een eenigszins gekompliceerden weg, dien men van A tot Z heeft afgelegd, van Z tot A terug te vinden’. Dit ben ik niet met u eens; immers zeer vaak gebeurt het in een gesprek, dat men ver afdwaalt van het onderwerp, en van het een op het ander komt, en ten slotte zegt: waar hadden we het ook weer eerst over. En dan gaat men punt voor punt van het laatst gesprokene terug, en komt gewoonlijk wel weer op het uitgangspunt terug. Volgens u is dat ‘dubbel moeilijk bij het ontleden van den droom, omdat we hier immers niet eens weten, hoe we van A tot Z zijn gekomen’. Meent ge waarlijk? Neen, gewis weten wij bewust niet, hoe we van A tot Z zijn gekomen, maar ons onbewuste weet het maar al te goed, en alleen ons onbewuste kan ons den weg terug weer wijzen. Mijne opmerkingen in uwe aandacht aanbevelend
Hoogachtend
J. Stärcke. |
|