| |
| |
| |
De steunbeweging
Door
Is. P. de Vooys
De groote ekonomische invloeden van den algemeenen Europeeschen oorlog zijn dikwijls besproken en voorspeld. Van zoo'n geweldige beteekenis werden zij geacht, dat die oorlog nauwelijks meer mogelijk werd geoordeeld. Thans beleven wij de gevreesde ontwrichting van het maatschappelijk leven, en zijn wij genoodzaakt geworden te zoeken naar de steunsels om, hoe gebrekkig dan ook, het samenstel voor instorting te bewaren en tot een geregelde werking terug te brengen. De tijd is nog ver, dat een breed overzicht gegeven kan worden, van wat er in ekonomischen zin gebeurt. De geschiedenis van den vreeselijken oorlog zal ongetwijfeld in twee vormen geschreven worden, in een militairen en een ekonomischen. De beteekenis van de ekonomische gevechten ondervinden wij nu het meest en zonder die kunnen te overzien moeten wij ons evenzeer daartegen mobiliseeren, als tegen de omringende legers. Van die tweede mobilisatie, die de steunbeweging genoemd kan worden, zal ik eenige feiten vermelden en bespreken.
* * *
De laatste helft van Juli was gekenmerkt door de stijgende paniek, die de ontwrichting van ons maatschappelijk leven voorafging en voorbereidde. Van dag tot dag werd het waarschijnlijker dat de oorlog niet meer te vermijden was. En wij die bijna niet geloofden aan de mogelijkheid, die nog minder durfden te denken
| |
| |
aan de gevolgen van een oorlog tusschen de groote mogendheden om ons heen, voelden onzekerheid naar elke richting. Waarop was te vertrouwen indien de macht van 't wapengeweld alles kan verstoren. Dat gevoel werd tot een paniek. Het eerst trad die op daar waar de schommelingen in de maatschappelijke ‘waarden’ de polsslag van een toch al koortsachtigen en sterk winzuchtigen handel vormen, op de effectenbeurs. De schommelingen werden schokken, die den geheelen geldhandel in gevaar brachten. Om dat te vermijden werd alles stil gezet; de beurs gesloten. Hiermede was wel een paniek bezworen, en een uitstel verkregen voor den ondergang van speculanten, in zoover heilzaam, dat in breede kringen hun ondergang schrik zou hebben aangejaagd, en hun val veel anderen moest meesleepen, doch er was tegelijkertijd een grondslag van onze samenleving weggenomen, n.l. het krediet.
Door de beurssluiting werd in het oorlogsgevaar een volkomen gewettigde reden gezien om betalingen en verrekeningen te schorsen. Dat was slechts éen stap tot de tweede paniek toen er een jacht naar zilvergeld ontstond. Ieder scheen de overtuiging gekregen te hebben dat zijn directe toekomst er van afhing hoeveel muntgeld tot zijn beschikking stond. Bij gebrek aan gouden munt, die de Nederlandsche Bank het liefst bewaart, scheen het zilver de meeste waarborg te geven door ieder in betaling genomen te worden. En toen eenmaal een groot aantal personen het zilver uit de circulatie hielden, ontstond er een te kort aan pasmunt, dat buitengewoon hinderlijk en agiteerend werkte.
De paniek ging echter nog verder dan de ‘effecten’ en het geld. Wat zouden die waard zijn in een tijd van beproeving. Dan hadden alleen levensmiddelen waarde. Als een epidemie sloeg de behoefte om zich van kruidenierswaren te voorzien, óver en vooral in de groote steden werd, nadat de winkels leeggekocht waren, de angst voor hongersnood grooter.
* * *
Vergeleken bij de storm, die opstak, waren de paniekverschijnselen als wervelwinden. Zij teisterden vooral de groote steden. Daar hielden de bulletins de beroering gaande, die van groep op groep werd overgedragen.
Terwijl de regeering de legermobilisatie gelastte moest ook on- | |
| |
middelijk opgetreden worden tot het bezweren van uitingen van angst. Dit behoefde niet veel moeite te kosten voor zoover de verschijnselen ongegrond waren.
Er was geen reden, dan winzucht, die misbruik zou maken van de paniek, dat op eens de levensbenoodigdheden en verbruiksartikelen in prijs stegen. Er was ook geen grond om ons papieren geld te wantrouwen. Een paar noodwetten brachten de noodzakelijke kalmeering.
Doch achter de oppervlakte-agitatie kwam al spoedig de veel ergere ontwrichting aan het licht. Het eerst en het ergst werkte het geheel verdwijnen van het krediet. Daardoor ontstond ook de roep naar een moratorium. Echter ten onrechte. Het was een angstverschijnsel, waaraan de regeering tegemoet kwam door een circulaire aan de justitie om niet te spoedig en te gestreng te zijn tegen wanbetalers. Practisch was het weigeren om rekeningen te vereffenen een gevolg van het optreden der bank- en credietinstellingen, die door de beurssluiting genoodzaakt waren om hunne transactie's stop te zetten, totdat zij de gevolgen van den toestand konden overzien.
Ondertusschen werkte het plotseling wegvallen van 't krediet vernietigend op het zakenleven..Dit werd natuurlijk verergerd, doordat even oogenblikkelijk het koopen ophield voor alle artikelen buiten de levensbehoeften, en meer nog doordat allerlei bestellingen ingetrokken werden. Hoe stond het echter met den voortbrengenden arbeid in land of tuinbouw en in de industrie? Ook hier stopte het zaken-doen, doch veel werk geschiedde op contracten en op vooruitzichten, die niet verdwenen waren, Andere hindernissen kwamen in den weg. Het oproepen van dienstplichtigen onder de wapenen is bijna nergens van beteekenis gebleken. Overal kon het werk worden overgenomen, en zij 't ook onder moeilijker verhoudingen, voortgezet. Maar fataal werd de stilstand van het transport. Veel goederenvervoer naar 't buitenland hield geheel op. De grenzen waren gesloten, en de zeevaart was stil gelegd. Doch ook binnenslands was er geen goederenvervoer meer, noch op de spoorwegen, nòch ook te water. De schippers durfden niet te varen. Dit gevoegd bij de credietmoeilijkheden deed vele kleinere werkgevers besluiten om de arbeiders gedaan te geven.
Wanneer al in die eerste dagen verwacht werd, dat het transportwezen zich snel en geheel zou herstellen, zoo dreigden toch
| |
| |
de uitvoerverboden met een spoedig te verwachten gebrek aan grond- of hulpstoffen, voorzoover die uit het buitenland betrokken moesten worden. Ook daardoor zouden de bedrijven tot stilstand komen.
Vooral voor het export van landbouw-producten was de toestand donker. Groote hoeveelheden werden dagelijks gereed gemaakt voor verzending, groenten, eieren, boter, vleesch, doch de treinen ontbraken, de booten durfden de havens niet te verlaten. Door den invloed der land- en tuinbouworganisatie's geschiedde deze handel op veilingen, waar de prijzen daalden tot beneden de bedragen, die er aan besteed waren. Ging dat zoo door, dan moesten de tuinders en boeren eveneens stoppen.
Vruchten en groenten bleven ongeplukt. Eieren en melk verlieten de boerderij niet meer en werden zelf opgebruikt, des noods voor veevoeder. Iets dergelijks gebeurde met de visscherij. Voor een deel moest deze bedrijfstak stil staan door het oorlogsgevaar op zee. Doch voor 't overige deel voeren de visschers niet meer uit, omdat de visch niet zooveel opbracht, dat de onkosten betaald werden.
De haringvisschers uit Vlaardingen, Maassluis, Scheveningen en Katwijk keerden terug en schenen de groote en voordeeligste vangst te moeten opgeven. De zeevisscherij die in IJmuiden een centrum vindt ging het al even zoo, en ook de visschers te Marken en Urk kwamen zonder geld thuis. Overal was de nood dichtbij. Zelfs de riviervisscherij was opgehouden. De zalm werd voor een zóo lage prijs verkocht, dat het visschen geen belooning vond, en de kleine witvisch was niet te verkoopen.
Duister zag het er ook uit voor de groote landbouwindustriën.
De suikerfabrieken waren nog niet gereed om de campagne te beginnen en misten van allerlei: steenkolen, kalksteen, machineonderdeelen, afgezien nog van de vervoerbezwaren.
De aardappelmeelfabrieken hadden groote voorraden onverkocht, die beletten zouden om de grondstoffen te koopen, waar krediet moeilijk te verkrijgen was.
De stroocartonfabrieken gingen reeds stilstaan door gebrek aan enkele hulpstoffen.
Dat zelfde bezwaar dreigde over bijna de geheele lijn der industrie. In Twente kwam gebrek aan katoen; en op tal van plaatsen was er een te kort aan steenkolen, zoo voor de gas- en electriciteits- | |
| |
fabrieken, waterleidingen enz. In onze Zuid-Limburgsche mijnen was gebrek aan springstoffen; de groote glasindustrie had geen uitvoer meer en ging stil staan; in de bouwbedrijven bleek gebrek te komen aan cement en aan ijzer; de Schiedamsche branderijen vonden geen afzet meer; de groote sigarenindustrie werd beangst; het kleedingbedrijf was als met éen slag stil.
De Rotterdamsche haven was als uitgestorven juist in het drukke seizoen.
Wie in de eerste dagen na de mobilisatie in de gelegenheid was om te overzien wat voor onheil de oorlog veroorzaakte, kreeg de indruk, dat het geheele bedrijfsleven stokte, en dat in 't bijzonder de loonarbeiders in zeer grooten getale, nu hier dan daar ontslagen werden. Zij zouden echter niet alleen in nood geraken. Achter hen kwam de middenstand, de groote schare van zelfstandigen, zonder vermogen, die onmogelijk bestand zou kunnen zijn tegen een zoo totale tegenslag, nog afgezien van de velen die door verliezen tot armoe konden geraken.
Wanneer de opheffing van het vervoer bleef voortbestaan, kon het niet anders of de toestand moest van dag tot dag verergeren.
Of dit zou geschieden hing samen met de zeer onzekere kansen van 't oorlogsgevaar voor ons land.
* * *
Het was vooral de week na de mobilisatie, de groote spannende week der oorlogsverklaringen en van het oprukken van 't Duitsche leger naar Luik, dat de ekonomische verhoudingen van dag tot dag grootere uiteenvalling deden zien. Onmiddellijk na den eersten mobilisatiedag was er opgericht een centrale arbeidsbeurs, die in een regelrecht verband met de directie van den arbeid en de directie van den landbouw, de gegevens verzamelde over de toestanden in alle deelen van 't land, in de hoop regelend te kunnen optreden, dat wil zeggen arbeidskrachten die vrij kwamen te dirigeeren naar open gevallen plaatsen.
Deze hoop was volslagen ijdel. Aanvragen om werkkrachten waren er uiterst weinig, terwijl het aantal werkzoekenden over 't geheele land verbazend groot was, zóo in de steden als op 't platteland. Niet alleen toch de groente- en vruchtenteelt, maar ook de bollen-, bloem- en boomkweekerijen ondervonden de moeilijk- | |
| |
heden, zóo van 't vervoer hunner producten als van 't ontbrekend krediet waardoor de loonen niet zouden kunnen worden betaald.
Het eenige wat duidelijk bleek, was de bedreiging met een werkloosheid en nood van zoo grooten omvang als moeilijk te schatten viel. Onder den sterken indruk daarvan werden in verschillende plaatsen steuncomité's opgericht. Hierin lag reeds een begin van de omkeer, die na de paniek in aller gemoederen plaats vond. Evenals door 't geheele volk een sterke aandrang ging om onze neutraliteit te handhaven en onze zelfstandigheid, ware het ten koste van groote offers te verdedigen, zoo was er ook een sterke strooming van bereidvaardigheid voor het algemeen belang.
Wie zich buiten militaire verplichting voelde staan, achtte zich niet ontslagen om iets te doen; bedacht of handelde al naar inzicht en omstandigheden. Talrijke personen stelden zich onvoorwaardelijk ter beschikking van de regeering of autoriteiten.
Het werd bij die stemming mogelijk om een mobilisatie tegen de ekonomische gevaren te ondernemen, en het was de Koningin die daarvoor een staf opriep, en tegelijkertijd allen in het land opwekte om met die staf te willen mede werken. Hoe was die staf, het nationaal steuncomité, samengesteld? Wat voor beteekenis had die samenstelling en wat voor waarborg lag daarin voor het verder optreden? En verder, wat voor taak schenen de omstandigheden in die eerste moeilijke week van Augustus aan het comité op te dringen? Het antwoord op deze drie vragen geeft een grondslag om over de steunbeweging te oordeelen.
* * *
Het Nationaal Steuncomité, dat wegens het initiatief en de groote belangstelling der Koningin, koninklijk zou heeten, vereenigde zes groote nationale instellingen, die elk een gebied vertegenwoordigden.
Vooraan komt de Werkloosheidsraad. Deze was eerst in Juni van dit jaar gesticht, en had nog nauwelijks zich geconstitueerd. Dat toch de Werkloosheidsraad was uitgenoodigd en aangewezen om een belangrijke taak op zich te nemen, verdient natuurlijk nadere toelichting. Vooraf worden de andere constituanten genoemd, n.l. de Algemeene Armencommissie, een officieel lichaam,
| |
| |
dat kan beschouwd worden als het hoogste college van armenzorg, dat gesteld is boven de armenraden, die in de grootere gemeenten alle instellingen van armenzorg vereenigen. Verder de Nationale Vrouwenraad, waarin bijna alle vrouwenvereenigingen zijn vertegenwoordigd om over gemeenschappelijke belangen te kunnen beraadslagen. De hulp, die de vrouw kan verleenen, en het door haar te verrichten maatschappelijk werk vindt dus in deze raad de hoogste vertegenwoordiging.
De Maatschappij van Nijverheid, het Nederlandsche Landbouwcomité, en de Nederlandsche Tuinbouwraad, zijn drie groote organisatie's, die de belangen der hoofdbronnen van ons bestaan behartigen. Door hun deelname aan het steuncomité is vooral uitgedrukt, dat het niet uitsluitend filantropische bedoelingen had, maar tot herstel van 't geschokte bedrijfsleven in de allereerste plaats wilde bijdragen.
De Werkloosheidsraad is nu de verbinding tusschen dit streven, en het lenigen van nood door toegewijde hulp en armenzorg.
De werklooze en de pauper zijn twee zeer van elkaar te onderscheiden typen. De pauper, die door allerlei oorzaken naar beneden is gezakt, en door onbruikbaarheid op hulp is aangewezen, zal als regel zonder werk zijn. De armenzorg helpt hem en tracht zijn onbruikbaarheid of zijn parasitisme weg te nemen, vooral ook door arbeid. Het is echter onjuist en voor onzen tijd geheel niet meer passend, de paupers werkloozen te noemen, of juister gezegd, in alle werkloozen een minderwaardige categorie van personen te zien.
Dit geldt in gewone tijden, maar is boven alles duidelijk in deze dagen. De werkloozen, die bijzonder de steun en aandacht verdienen zijn de volkomen valiede personen, die niets liever zouden doen, dan hun vak uitteoefenen, waarin zij bekwaam zijn en waardoor zij een bestaan hebben. Het zijn invloeden geheel buiten hun wil, die hen werkloos maken en daardoor met armoe bedreigen.
Naarmate hun gewone maatschappelijke positie beter is, - en zij werd in de laatste jaren voortdurend beter, - zijn zij scherp afgescheiden van de armlastige personen, en is hun grootste eer en wensch om buiten armzorg te blijven. De grootste gevaren dat het toch gebeuren moet, liggen in de kans van werkloosheid. Vandaar dat zij zich daartegen willen verweeren.
Niet alleen echter van hen zelve, maar ook van allerlei andere
| |
| |
personen is in de laatste jaren een streven uitgegaan om tegen de werkloosheid van de geheel valiede arbeiders den strijd aantebinden. Geheel voorkomen is niet mogelijk. De aard onzer voortbrenging veroorzaakt noodzakelijk schommelingen in de productie, die voor de arbeiders gebrek aan werkgelegenheid beteekenen.
Wat echter wel mogelijk is, leert de ervaring en daarvan dient een ruim gebruik gemaakt te worden. Afgescheiden daarvan is het lenigen van nood onvermijdelijk, en de overtuiging wint veld, dat armenzorg daarvoor niet behoort te zijn aangewezen. Waar dit zoo lang wel het geval was, en uit gebrek aan beter, geschiedde het ten nadeele der werkloozen en deed het schade aan de ontwikkeling van armenzorg.
Langs verschillende wegen is de bestrijding der werkloosheid geworden tot een streven om de arbeidsbemiddeling tot ontwikkeling te brengen, de emigratie te leiden, de werkverschaffing in een juister maatschappelijk verband te brengen, en de eigen hulp der arbeiders in den vorm der werkloozenverzekering aantemoedigen. Dit alles kon niet genoeg geschieden door de vereeniging, die het zich ten doel stelde, n.l. de Nationale Vereeniging tegen de Werkloosheid. Naast haar ontstonden andere nationale bonden, en bovendien bleven de vakvereenigingen hun eigen weg volgen.
Het is gelukt in Juni een band te leggen tusschen alle vereenigingen, die bij de werkloozenzorg van de nieuwere denkbeelden uitgaan, en de practijk ervan met kracht beoefenen. Die band is de Werkloosheidsraad, en de proef op zijn bruikbaarheid is al zeer snel gevorderd, nu in deze buitengewone omstandigheden naast en met armenzorg een werkloozenzorg van zeer grooten omvang te organiseeren is.
Na deze uiteenzetting is het duidelijk, dat het Koninklijk Nationaal Steuncomité door zijn samenstelling de waarborg geeft, dat niet alleen een armenzorg op groote schaal beoefend zal worden aan alle noodlijdenden, maar dat met behulp van de vertegenwoordigers onzer bronnen van bestaan, gestreefd zal worden de werkloosheid als een maatschappelijk verschijnsel op te vatten met alle konsekwentie's die daaraan verbonden zijn.
(Wordt vervolgd.)
|
|