De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] Drie gedichten Door Jooske van den Brandeler-den Beer Poortugael I Aan de liefste En vele dingen heb ik neergeschreven En vele dingen werden reeds gezegd Door deze mond, waaruit het innigst leven In wiegeling van klank zich had gelegd. Maar toch zal ik wel nimmer kunnen zingen Van wat in liefde ik u zwijgend bood Het is alsof uw oogen mij bedwingen Uw zachte hand de open mond mij sloot. - Ik weet het nu, wat spraakloos is gegeven Verliest in klank het allerdiepste schoon, Wijl het zichzelf reeds uitte door te leven Wordt ieder woord, gesproken, tot een hoon. [pagina 278] [p. 278] II Cathedraal De kerk waarin de vele menschen komen Die een voor een door haar gewelven gaan Zich nauw bewegend maar in vage droomen Van heiligheid, verzonken blijven staan, De kerk waarin de hooge zuilen ranken En buigen wéder naar elkanders schoon Wijl in de verten stijgen vreemde klanken Weemoedig deinend op eenzelfde toon, Daár leeft de ziel der ongekende dingen Van nevelen en wierrookgeur omhuld, Men hoort haar in het monotone zingen En weet de lucht van heur geheim vervuld. Soms schrijdt een non gedruischloos door de bogen Met nauw beweeg van zwart omplooiend kleed Niets heeft de stille effenheid bewogen Waar zij een schaduw tusschen schaduwen gleed.... III In den vreemde Wij stonden in de eenzaamheid Van een verloren liefdesdag Als kinderen die vóór hun tijd Vergaten spel en lach. [pagina 279] [p. 279] Wij waren beide jong en schoon In mat-verkleurend avondlicht Maar keerden leeg naar onze woôn Een traan op het gezicht. De rozen geurden in den nacht En bloeiden op in rood karmijn Als hielden zij der liefde wacht Waar wij niet konden zijn. Toen in den morgen vreemd en hel Naamt gij nog eens mijn koude hand - God zegen u mijn kind - vaarwel. Ik keerde naar mijn land. Vorige Volgende