De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Twee gedichten van Baudelaire Vertaald door Albert Verwey Verheffing Boven de poelen en boven de dalen, Boven de bergen, de bosschen, de wolk, Geenzijds de zon en de etherische kolk Waar de gestarnten hun kringen doorstralen, Rijst ge, mijn geest, uw vermogen bewust, En als een zwemmer die schiet door de golven, Heft ge u, door 't maatlooze diep overdolven, Met onuitspreekbre en manlijke lust. Vleugel verweg van die dompige moeren, Zuiver u ginds in verhevener lucht, Drink er, als sap van een godlijke vrucht, Vuur van die ruimte, in verrukkend ontroeren. Zalig wie krachtig kan wieken tot waar, Achter niet eindende zorg en verdrieten Die als een damp zijn droef leven omvlieten, 't Land zich hem opendoet, stralend en klaar. [pagina 95] [p. 95] Hij wiens gedachte als van leeuwrik het zingen 's Morgens al rijst tot daar de aarde vergaat - Die over 't leven zwevend verstaat Spraak van de bloemen en zwijgende dingen. De schoonheid Schoon ben ik, stervelingen, gelijk een droom van steen. Mijn boezem, waar zich beurt aan beurt elk schepsel wondde, Houdt alle dichters door een liefde aan mij verbonden Eeuwig gelijk de stof, stom als de stof meteen. Een onbegrepen Sfinx zetel ik in 't azuur, Ik paar een sneeuwen hart aan zwanenblanke leden, Het lijnverplaatsende gebaar blijft mij gemeden, Ik stoor door lach noch traan de rust waarin ik tuur. De dichters doen aldoor voor mijn verheven standen, Die ik te ontleenen schijn aan trotschte beeldenkunst, Hun harten nacht en dag in harde studie branden. Want om dat willige volk te boeien aan mijn gunst Heb ik twee spiegels die elk ding schooner doen schijnen: Mijn oogen, mijn groote oogen, met hun eeuwge schijnen. Vorige Volgende