De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] De viool Door Jooske den Beer Poortugael. Hij staat en buigt het donker hoofd Naar de viool, zijn oogen staren En zien vér weg over de menschen heen Naar 't eigen land. Daar is een groot gedruisch Van vele stemmen en een lach klinkt óp Als een papaver in zon-blinkend veld. Hij die daar staat is stom, en smachtend klinkt De wanhoopsroep der snaren, onverhoord Als een gebed dat twijfelend vergaat.... En eenzaam tusschen velen richt zich hóog Zijn ranke lichaam, waar de heete drift Van Zuider-landen sidderend in bruist. Gedempt nu, klinkt door de verlichte zaal Het heimwee lied, en vaster drukt zijn wang Het hout dat troostend aan zijn schouder ligt. Dan is het stil...op eens...de laatste toon Versterft, zij laat een leegte die De menschen treft, en geeft een vaag gevoel Van angst, alsof iets schoons voorbijging, ongemerkt, En eerst te laat tot hun bewustzijn sprak. Dit is maar kort, reeds vult een druk-verward Gegons het zwijgen van eén oogenblik [pagina 177] [p. 177] En ieder leeft weer voor zichzelf, daar ziet Geen enkel naar de vraag van zijn geweten om. Maar onbewust van alles om hem, blijft Hij droom-verzonken, luistert...en zijn hand Strijkt kozend langs de liefste op en neer.... Vorige Volgende