De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] Twee sonnetten Door J.G. Danser De jonggestorvene Gij moest zoo vroeg van deze wereld scheiden die gij bemindet schoon haar smaad u sloeg, van al de droomen die uw jong verblijden nog ongerept en woordloos in zich droeg. En toch toen dood u 't koele bed kwam spreiden spraakt gij geen woord dat om een troostwoord vroeg, - bereid als een die lang en schoon mocht strijden zeidet gij zacht: ‘Weent niet, het was genoeg.’ Gij wist: - wij zwerven door dit vreemde leven bij vreugdes dag, bij droefheids duistren nacht, zoekend het woud waar liefdes klanken beven; maar eens vermoeid van aller dingen pracht vinden wij wat ons streven is gebléven: stiltes vallei daar 't vredig is en zacht. Herinnering Velen die 'k noodde in mijner droomen woon en die er 's levens wondre beelden zagen hoorde ik elkander met verwondring vragen: ‘Hij roemde zoo, is dit dan al zijn schoon?’ [pagina 175] [p. 175] En andren lachten luid: ‘Hoe ongewoon! Hoe vreemd, hoe dwaas: hoe kan hem dat behagen!’ en keerden weêr naar de eigen grijze dagen. Doch geen van hen gaf mij 't verwachte loon. En 'k schreide zacht wijl sinds wij beiden scheidden geen warme hand mij leidde bij mijn dwalen, mij die alleen zoo droef ben en zoo zwak. Maar toen de luchters weêr hun schijnen spreidden trad ik stil met herinnring door mijn zalen, en 't was me als hoorde ik weêr uw stem die sprak. Vorige Volgende