De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Op den Bloemendag van het Joodsch Nationaal Fonds Door Jacob Israel de Haan Gewijde Bloemendag, die boven allen zomerluister Zóó zalig-lachend schijnt En voor wiens heugenis des wreeden winters ijzig duister Licht-betooverd verdwijnt, Hoe kan één Dag zóó schoon zijn, dat een gansch zomergetijde Rijker schijnt door zijn pracht? Zóó schoon, dat zijn heugnis een vollen winter kan verblijden En zijn wreedheid verzacht? Hoe kan de vreugd van een enklen Dag zooveel blijdschap wekken Uit wreed-wroegend verdriet? Hoe kan één Dag zóó schoon, zóó sterk zijn, dat zijn prachten strekken Voor menig juichend lied? Omdat dien éénen Dag de rampspoed van roemlooze jaren Keert tot bloeiende daad, Wij binden bloemen hier, opdat anderen ginds vergaren Een oogst van rijker zaad. [pagina 159] [p. 159] Omdat dien éénen Dag ons hart veiliger en geruster En kans èn keer gedenkt Omdat de Bloemendag ons sterker maakt, trouwer, bewuster, Hoe vaak geknauwd, gekrenkt. En omdat deze Dag zóó schoon, zóó sterk is, zijn mijn zangen Schoon en sterk hem gewijd, Liever is mij dit Lied, dan al mijn liedren van verlangen, Van vreugd en heerlijkheid. O, liever dan te zijn de zanger van onzegbre vreugd, En zonden wonderzoet, Ben ik de zanger van mijn volk, dat meer ellenden heugt Dan één ander volk doet. Toen men ten eersten maal het Bloemenfeest in Holland vierde Hoe was het aantal min Van hen, die hartverheugd hun huizen met de bloemen sierden, En gunden gul gewin. Hoe was hun tal toen klein, en zwak viel de eerste van mijn zangen Den Bloemendag gewijd, Maar 't kloek vertrouwen won, vaste wil en drijvend verlangen Versterkten onzen strijd. Ieder volgend jaar vond meerder makkers, die bloemen binden, Meer koopers in de Stad, Verslindend valt het tal der machtloozen en dofgezinden Wier hart geen hoop meer had. En ieder volgend jaar vinde meer makkers dan elk vorig, Te vaster ons verband, Trouwer, trotscher ons hart, minder duldzaam en onderhoorig In ieder haatlijk land. [pagina 160] [p. 160] En worden niet elk jaar mijn liederen schooner en sterker, Op mijn hart valt de schuld, Dat ik een ijdel dwaler en een spelbeminnend werker Mijn taak slecht heb vervuld. Want naar de schoonheid van uw strijd en naar uw trots gemeten, Hoe schoon moest mijn Lied zijn? En hoe vaak valt het zwak, hoe vaak heb ik mijn plicht vergeten Bij spel en spot en wijn. Maar thans: met hoeveel vreugd bind ik als witte en blauwe bloemen, Hartenwoorden tot Lied, Daden, die mijn liedren liever dan uw goed strijden roemen, Kent mijn verlangen niet. Moge dan ieder jaar hen sterker dan elk vorig vinden, Losser van vreemd verband, Die bloemen koopen en die witte en blauwe bloemen binden Voor de aankoop van ons Land. Totdat één jaar uw strijd gestreden vindt en overbodig Vervalt de Bloemendag, Want geen die keeren wil heeft dan nog dervend dulden noodig Onder elk vreemd gezag. Keer ik met u zingend? Of zal nog slechts uw trouw gedenken Den Dichter van dit Lied; Stijg, stijg, mijn Zang, hun Daad vervult uw Droom, dat geen durft krenken Ons Recht in ons gebied. Vorige Volgende