| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
De schermutselingen beginnen. Na een zoo sterke uitbreiding der begrootingsdiscusie's als nog nimmer (was voorgekomen, zoodat vijf maanden van het toch al niet lange parlementsjaar erdoor in beslag genomen werden, staat thans de Tweede Kamer voor de keuze van een werkplan. Wat zal het eerste jaar van de linksche meerderheid voor ons land brengen? Veel tijd is er niet meer over. Behalve de reeks van wetsontwerpen, die niemand belang in boezemen dan de betrokkenen, omdat zij geen algemeene beteekenis voor de landspolitiek hebben, zijn er eenige ontwerpen bij de Kamer aanhangig, af komstig uit de vorige periode en door deze regeering gehandhaafd, ofschoon hier en daar gewijzigd.
Het zijn de wet tot samenvoeging van de vermogens- en bedrijfs-belasting, de Stuwadoorswet en de Hinderwet.
Toen de voorzitter van de Tweede Kamer daaruit een program moest gaan opmaken, was het eerste onderwerp nog niet voor behandeling gereed, d.w.z. de langwijlige wisseling van gedrukte stukken, die de weidsche namen van verslagen en van memorie's dragen was nog niet afgeloopen. Toch wilde de Kamermeerderheid juist aan de belastingwet de voorrang geven. Vandaar de eerste schermutseling. Uit de rechterzijde kwamen twee voorstellen, die ten doel hadden om van de laksheid door den minister van finantiën getoond, gebruik te maken teneinde de plannen der meerderheid te dwarsboomen. Stuwadoorswet of Hinderwet waren aan de orde. Waarom er er niet mee te beginnen?
Kon iemand de noodzakelijkheid van de beide regelingen ontkennen? Nog altijd zijn de toestanden in onze groote havens een bron van onrust. Sedert van regeeringswege voortdurend
| |
| |
contrôle gehouden wordt, weten wij hoe weinig er gelet wordt op de veiligheid en hoe onbegrijpelijk gerekt, hoe zwaar of ongezond het werk in deze of gene schepen is. De havencontroleurs zien het en vinden nog andere misbruiken, maar hun optreden wordt door hun onmacht om verbeteringen te eischen bijna een bespotting.
Hoe lang is het reeds geleden, dat minister Kuyper de havencontrôle als een voorloopige maatregel instelde, en was het niet in 't begin van minister Talma's optreden dat het groote gevaar in de Rotterdamsche haven tot een wijziging der ongevallenwet noodzaakte? De premie moest als voorloopige maatregel verhoogd worden, doch natuurlijk diende afdoende het gevaar door goede voorschriften te worden bestreden. Kon niet het laatste verslag over het Haventoezicht constateeren dat lange werktijden toenamen? Brengt niet telkens de krant berichten van ernstige ongevallen? Wat kon er dus tegen zijn de Stuwadoorswet te behandelen nu er geen ander wetsontwerp gereed lag! Bovendien had minister Treub het gehandhaafd, wijzigingen erin aangebracht die vroeger geopperde bezwaren van uit de linkerzijde wegnamen.
Evenmin als van de stuwadoorswet is van de wijziging der Hinderwet te zeggen dat het onderwerp niet urgent is. De verontreiniging van de openbare wateren heeft in ons land groote afmetingen aangenomen, en naarmate de industrie groeit wordt het noodiger haar tot uitgaven te dwingen om niet door afvalwater, damp en rook de geheele omgeving te bederven.
Jarenlang wordt er over dit onderwerp geschreven, onderzocht, gepleit. Maar de wet is achterlijk. Al is nu het ontwerp niet volmaakt, en al zal er geschil kunnen zijn over de vraag of een riolenwet erin of ernaast moet staan, toch is er geen reden om nu niet te doen wat de hand vindt om te doen.
Het moet dan ook op het grootere belangstellende publiek een onaangename indruk maken met de oude zoo lang reeds voorbereidde en verwachte wetsontwerpen te zien sollen.
Zeer terecht ziet de linkerzijde van de Tweede Kamer in, dat het voor den grooten gang der politiek noodzakelijk is om allereerst de finantiën te regelen, dan Treub's ouderdomspensioenwet te behandelen teneinde schoon schip te krijgen voor
| |
| |
de verdere plannen van groote en algemeene beteekenis.
Maar dat behoeft toch geen reden te zijn om ander werk te laten liggen. Dit is juist het teleurstellende van dit ministerie en deze meerderheid, dat zoo kalm berust wordt bij en zelfs uitgegaan van den slakkengang der Nederlandsche wetgeving.
Moest de toch betrekkelijk onbelangrijke - en wellicht geen verbetering brengende - wijziging van het inkomstenbelastingsontwerp, zóó lang, van het optreden van den minister van finantiën af, duren? Daarmede is meer dan tijd bedorven. Het is noodig geworden om een afzonderlijk voorstel van opcenten op de vermogens- en bedrijfsbelasting in te dienen, dat ongetwijfeld krachten en tijd in beslag neemt, die beter besteed hadden kunnen worden.
Doch in eenig ander parlement b.v. in Duitschland of Engeland was in afwachting van de wetsontwerpen der nieuwe regeering zoowel de Stuwadoors- als de Hinderwet reeds afgehandeld geworden. Waarom zou dat in ons land maanden moeten kosten, waar dit elders in evenveel dagen geschiedt? Er kunnen slechts twee soort redenen zijn. Of wel die wetsontwerpen zijn niet behoorlijk gemaakt en er ontbreken dus aan de ministerie's bekwame personen. Dan wel - en dit is toch heel wat waarschijnlijker, waar de amendementen van de Tweede Kamer zelden technische verbeteringen brengen - de zoo tijdroovende en breedsprakige voorbereiding der wetsontwerpen is averechts van deugdelijk. Is het z.g. afdeelingsonderzoek en het verbeterde commissie-voorbereidingswerk wel ernstig genoeg? Of is het onpractisch ingericht? Hoe het ook zij, de politicus moge, als ingewijde, begrijpen waarom volkomen partijlooze zakelijke en nuttige wetsontwerpen onafgedaan moeten blijven liggen, de burger die als modern zakenman meer en meer de leus huldigt van ‘Doe het nu,’ zal er des te meer de politiek om minachten en haar hoogstens goed genoeg houden voor het uitstekend bieden van tegenstand tegen elke nieuwe wettelijke hervorming.
Inderdaad wordt niet zeldzaam in onze dagen de meening gehoord, dat de politiek weinig anders is dan een groote debatgelegenheid. Tevens wordt dat dan ook nog goedgekeurd. Zooals de groote zakenwereld de rechtspraak als een uiterste toevlucht
| |
| |
beschouwt en alle geschillen op eenvoudiger en vooral sneller wijze tracht opgelost te krijgen, zoo schijnt het ook met de wetgeving te gaan. Die wetten worden slecht, ingewikkeld, lastig en duur. Laten wij ons liever behelpen met onderlinge regelingen. En gelukt dat, laat de heeren in den Haag dan maar praten, hoe meer hoe liever, opdat wij niet noodig hebben al te dikwijls tegen hun politieke plannen in verzet te komen.
Zoo denkt men zich reeds een scheiding tusschen politiek en leven, waarbij de eerste eigenlijk geheel overcompleet is, en slechts geduld wordt als een noodzakelijk kwaad.
Toch is het een dwaling, die niet genoeg bestreden kan worden, omdat zij het volk krachteloos maakt en vooral omdat zij de toch voortdurend zoo noodzakelijke hervormingen op de allerergste wijze belemmert. Die dwaling kan echter niet met woorden worden bestreden. Daarvoor zijn daden noodig. Zoodra een kantonrechter, rechtbank of gerechtshof in ons land eens ‘Engelsch’ zou optreden en vlugge, besliste en practische uitspraken geven over de overtredingen, misdaden of geschillen, die vóorgebracht worden, kon het niet anders of ons publiek zou verwonderd staan. Doch onmiddellijk verkreeg dan de rechtspraak in ons volksleven de plaats, die zij bezig is te verliezen. En zoodra onze Tweede Kamer metterdaad zal toonen vlug te kunnen werken, zal het inzicht terugkomen dat inderdaad de politiek de moeite en de belangstelling ruim waard is.
Hiermede is natuurlijk niet bedoeld dat er slecht werk aanvaard zou moeten worden. Het is juist de vraag of de langzame en zeurige behandeling der ontwerpen niet het slechte werk bevordert.
Zoowel over de redactie als over de techniek der nieuwere wetten is bij de direct betrokkenen alles behalve bewondering. Dat behoeft ook niemand te verbazen, die weet hoe er aan elk artikeltje, aan iedere wet gerukt, geplukt en geflikt wordt, en hoe dat niet in éen keer gebeurt, maar in perioden, die maanden, jaren soms uit elkaar liggen. Verschillende denkbeelden moeten nog tot een schijn-systeem samengevoegd worden, zonder dat dikwijls de eigenlijke uitvoerders der wet een systeem, dat werkelijk op de practijk past, hebben kunnen aangeven.
* * *
| |
| |
Toonde de schermutseling tusschen rechts en links over het werkprogram de groote leegte, die onder de oppervlakte-formaliteiten onzer parlements-bemoeiïngen verborgen ligt, toch kan niet gezegd worden dat de anti-revolutionnaire Kamerleden die voorstelden Stuwadoorswet of Hinderwet te gaan behandelen, daarmede de bedoeling hadden diepgaande kritiek uit te oefenen. Zij trokken blijkbaar partij van de langzame werkwijze om de meerderheid te doen gevoelen dat de oppositie op haar quivive is. Het was slechts een prikje, dat de voorbode is van meerderen die zullen volgen om gezamentlijk een surrogaat te vormen van wat politieken strijd moet heeten.
Die meerdere prikken en taktische wendingen zullen moeten geschieden bij de uitvoerige bespreking van de belastingpolitiek en het ouderdomspensioen. Het voorloopig verslag van het wetsontwerp Treub zal wel niet lang uitblijven, en deze minister is niet gewoon om met een antwoord te treuzelen.
Zal de behandeling van het een of het ander meer dan een aaneenrijging van schermutselingen worden en een conflict veroorzaken, waarbij de normale gang van zaken wordt onderbroken en een nieuwe crisis zal intreden?
Ongetwijfeld zal de linkerzijde er veel voor over hebben om zoo'n conflict te voorkomen. Haar machtspositie, en ook wat veel voornamer is haar geheele toekomstige politiek hangt er van af dat het algemeen kiesrecht nu, en door deze regeering wordt voorgesteld.
De rechterzijde toont zich nog volstrekt niet geneigd om coûte-que-coûte deze regeering over een der beide voorstellen te doen vallen. Maar haar taktiek brengt mede, haar taktiek n.l. ter verzwakking van de meerderheid, om voortdurend de concentratie en de sociaal-demokraten tusschen twee vuren te brengen.
Aan de eéne zijde wordt - en natuurlijk op de allerbeste gronden - betoogd dat elk wetsontwerp zakelijk en naar eigen mérites moet worden beoordeeld. Zwakke punten worden scherp naar voren gebracht. En in dit opzicht vervult ook de oppositie haar natuurlijke taak.
Maar aan de andere zijde wordt voortdurend gedreigd dat de rechtsche partijen in de Tweede Kamer, en achter deze de
| |
| |
rechtsche meerderheid in de Eerste Kamer, om andere dan zakelijke, n.l. principieele en politieke redenen, toch de voorstellen zullen verwerpen, en te eer naarmate de Tweede Kamermeerderheid in sterkere mate de regeering gedwongen heeft haar ontwerpen in overeenstemming te brengen met de verkiezingsbeloften.
De meerderheidspartijen worden dus uitgelokt om de regeering tot concessie's te dwingen, - en daarbij belooft de rechterzijde steun - doch wetende dat daardoor de regeering een veel moeilijker strijd zal hebben met de Eerste Kamer.
In zekeren zin is dit een zeer gewone en gebruikelijke taktiek, waartegen een regeeringspartij opgewassen behoort te zijn. Maar deze regeering is juist voor een groot deel zoo exceptioneel, omdat zij door matiging tracht tusschen de klippen door te zeilen.
En de regeeringspartijen staan daarom voor het feit dat zij twee wetsontwerpen in behandeling krijgen, waartegen zij groote bezwaren moeten hebben.
Wat het belastingsontwerp aangaat, betreft dit meer de techniek. Het plan is van een vorige regeering afkomstig. Iets partijdigs is er niet in opgenomen. Hoofdzaak is natuurlijk de totaalopbrengst die ervan verwacht wordt, en daarin is geen belangrijke wijziging gebracht.
Het schijnt echter dat de minister als oud-ambtenaar bij de belastingen het partij-kiezen in een conflict, een soort wedijver tusschen verschillende diensttakken, zoo hoog gesteld heeft, dat hij daarvoor het wetsontwerp heeft verzwakt en thans aan een felle kritiek blootstelt. Een onbeteekenende administratieve kwestie van vóor-keur is aldus op het meest ongelegen oogenblik naar voren gebracht, terwijl juist in 't ontwerp de minister sterk moest staan om de stormen over 't algemeen finantieel beleid te kunnen doorstaan.
Erger zullen de moeilijkheden zijn bij het wetsontwerp Treub op de ouderdomspensioenen.
De persoonlijke kwestie, dat n.l. de ontwerper een fel tegenstander tegen staatspensioen zich toonde, zoo fel dat hij er de actieve politiek voor verliet, om nu niet alleen medestander te zijn, doch de voorsteller, verdediger en invoerder, zal waarschijnlijk op den achtergrond geraken.
| |
| |
Daarover is bij de begrootingsdiscussie's al vinnig gesproken en gestreden, terwijl de psychologische of politieke verklaring van het feit dat Mr. Treub de wet indiende ten slotte toch geen verdere beteekenis heeft of hebben kan
Het is te zeer een zuiver persoonlijke kwestie, terwijl toch thans andere vragen van algemeen belang voorop komen te staan. Juist daarom is er voor minister Treub te meer reden om ook persoonlijke opvattingen voor algemeen zich uitende gevoelens te laten terugtreden.
Twee punten schenen voor de invoering van het staatspensioen, als vervolg op de overgangsbepaling van Talma's invaliditeitswet, moeilijkheden te zullen opleveren.
Allereerst dat de voorstanders dier wet zich zullen verzetten tegen een dergelijke handelwijze om n.l. de invaliditeitswet niet in te trekken, ook niet uit te voeren, maar door de staatspensioneering onmogelijk te maken.
Dit beteekent niets minder dan dat de geheele rechterzijde een besliste tegenstand zal bieden.
In de tweede plaats dat de voorstanders van staatspensioen ontevreden zullen zijn met het geringe bedrag van het pensioen, dat te weinig is om er van te bestaan. Daardoor kunnen b.v. de arme ouden, die in een gesticht een toevlucht moesten vinden, toch dat gesticht niet verlaten, zoodat er voor hen weinig of geen verbetering komt.
De regeering die toch al zoo tobt om aan geld te komen, en dan nog zooveel militaire uitgaven in 't zicht voelt, kan niet veel lust ertoe gevoelen om n.l. het weekbedrag van ƒ 2. - te verhoogen. Allerminst minister Treub, die de finantieele bezwaren van 't staatspensioen als Kamerlid reeds hoogschatte, en het nu achter de groene tafel, en niet de verantwoordelijkheid voor de schatkist, zeker niet minder zal doen.
Wat kon het echter voor politieke beteekenis hebben tusschen die twee soorten voorstanders van de invaliditeitswet en van de staatspensioneering te willen doorzeilen. Een middenweg is hier niet. Men is vóor het een of het ander. En de opinies zijn aan beide kanten te sterk gevestigd, dan dat er een toegeven te wachten is.
Merkwaardigerwijs echter is het grootste verzet tegen minister
| |
| |
Treub's wetsontwerp niet gegrond op de overweging dat het Talma's invaliditeitswet onderste boven gooit, of dat het pensioen te laag is. Beide bezwaren zijn er en blijven er. Het luidste verzet gaat echter tegen twee regelingen van minister Treub's ontwerp die eigenlijk nergens verdedigd worden.
De eerste betreft de uitsluiting van hen, die tusschen 't 65e en 70e jaar armenzorg ondervonden. De tweede de regeling dat de gemeenten de pensioenen uitkeeren, en met een bedrag evenredig aan 't totaal aantal oudere inwoners vergoed worden.
Tegen de eerste regeling komt het gevoel bijna onmiddellijk in opstand, wanneer ingedacht wordt in den toestand der 65- jarigen, die in nood geraken. Wat moeten zij doen? Ondersteuning vragen, dan is het pensioen voor goed verloren. En niet vragen, beteekent honger, ellende, uitputting.
Een houding van den wetgever die zoo'n toestand veroorzaakt is onverdedigbaar.
Tegen de tweede regeling komt ook ieder in verzet. De gemeenten, en achter hen staat toch ook de geheele bevolking, wenschen nòch het risico om op de ouderdomspensioenen verlies te lijden, nòch ook de harde taak om op die pensioenen te gaan beknibbelen. Nu het eenmaal staatszaak is geworden kennen zij geen reden daarvan af te gaan. En zij, die op de belangen der oude pensioentrekkers letten, zien niet graag dat de gemeenten een finantieel belang krijgen om zoo min mogelijk van die gepensioneerden erop na te houden. Dat kan voor hen niet veel goeds beloven.
Deze bezwaren zijn overwegend en zullen, zooals de pers doet vermoeden, bij alle partijen in de Tweede Kamer weerklank vinden. Wat voor redenen had minister Treub om ze voor te stellen, en wat kan hem ertoe brengen ze in te trekken?
De uitsluiting der armlastigen bestaat in de overgangsbepaling van de Invaliditeitswet niet. En juist de ervaring met die bepaling heeft geleerd dat een aanzienlijk bedrag van de door den staat uitgekeerde millioenen is overgegaan in de kas van filantropische, dikwijls kerkelijke stichtingen, zij 't ook niet direct, dan toch doordat uitkeeringen voor armenzorg achterwege konden blijven. Deze hebben een bate gehad, die niet aan de ouden van dagen ten goede kwam. Is er reden om langs den
| |
| |
indirecten weg de particuliere en kerkelijke armenzorg met staatsgeld te begiftigen? Deze vraag raakt de hoofdzaak niet. Het resultaat had ieder kunnen weten; meer nog, dat resultaat komt niet onverwacht, het is zelfs doel der staatspensioneering. De waardige oude armen moeten hun geld niet van armenzorg ontvangen. De filantropie mag het geld behouden. Iets anders wordt het echter indien de filantropie staatsgeld èn armen beide onder haar bereik houdt. Dat is niet de bedoeling. Daartegen zijn echter twee maatregelen noodig: 1o. verhooging van 't staatspensioen tot zoo'n bedrag dat geen filantropie meer erbij noodig is, gepaard met oprichting van tehuizen als in Denemarken om de oude gepensioneerden voor hun pensioen een goed en rustig onderdak te bezorgen, 2o. wijziging van de armenwet.
De hulp der gemeenten bij de uitkeering werd door minister Treub ingeroepen omdat hij niet tevreden was met de tegenwoordige geimproviseerde organisatie der tusschenpersonen, commissie's en Rijksverzekeringsbank als centraal orgaan. Dat er misbruiken zijn geweest is nog niet vastgesteld, maar in elk geval is plaatselijke bekendheid noodig om gerechtvaardigde van ongerechtvaardigde aanspraken op pensioen af te scheiden.
Waar was die beter te vinden dan bij de gemeente?
Omgekeerd zou echter de gemeente in vele gevallen neiging vertoonen om die uitkeering in nauw verband te brengen met het gemeentelijk armbestuur. Met het oog op de contrôle lag dat voor de hand. Dit echter zou veel van het verheugende van een staatspensioen kunnen wegnemen, en vooral indien dan het belang van de gemeentekas kribbebijterij gaat bevorderen.
Weliswaar kan het aan de gemeente ook niet vrijgelaten worden om met rijksgeld naar eigen inzicht pensioenen uit te deelen. Dat zou, in 't belang van een voordeelig saldo bij armenzorg, weleens ten laste van 's Rijks schatkist 't omgekeerde resultaat kunnen hebben.
Daarom is de regeling van Mr. Treub hoogstens begrijpelijk, maar nu zij een zoo algemeen verzet ondervindt niet houdbaar.
* * *
| |
| |
Met vrij groote stelligheid kan de regeering vooruit zien wat de behandeling van 't pensioenontwerp zal opleveren.
Een groote meerderheid, zoowel van rechts als van links zal vragen de uitsluiting der armlastigen op te heffen, en de finantieele regeling met de gemeenten te wijzigen.
Voorstellen in die richting worden in de Tweede Kamer stellig aangenomen.
Tenzij....minister Treub en achter hem de regeering van geen toegeven wil weten.
Dan staan de regeeringspartijen voor de vraag òf zij ter wille van het algemeen kiesrecht, ter wille van de geheele politieke toestand, zullen toegeven. De rechterzijde zal het hen niet gemakkelijk maken. Het moeilijkst is de vraag voor de sociaaldemokraten.
En gesteld dat zij aan de regeering toegeven, dan wordt daarmede niet elke moeilijkheid opgeheven.
Wat toch zal de eindstemming over de wet te zien geven? De rechtsche partijen, en later de Eerste Kamermeerderheid, zullen groote lust in tegenstemmen hebben. Wat hen ervan terug kan houden is de groote populariteit die de staatspensioneering reeds heeft gewonnen. Wanneer echter minister Treub's regelingen in de wet blijven staan, en de concentratie met de sociaal-democraten ervoor bukken, heeft de rechterzijde een prachtige gelegenheid om daarin een motief voor haar verzet te zoeken, dat haar bij de kiezers volkomen in 't gelijk stelt.
Het breken van een eventueelen weerstand van de Eerste Kamer, door den volkswil er tegen wakker te roepen, is dan zoo goed als onmogelijk. Het volk zal regelrecht partij kiezen voor de bedeelden, en zal wat de plaats van uitbetaling der pensioenen betreft de voorkeur geven aan het postkantoor boven een gemeente- of armenbureau.
Er is dan ook bezwaarlijk een andere oplossing te vinden, dan dat de regeering die, zooals minister Cort van der Linden zeide, haar optreden rechtvaardigt uit een volksuitspraak, deze over 't staatspensioen aanvaardt. Zij moet met haar eigen meerderheid de wet doorzetten, desnoods tegen de Eerste Kamer, doch moet het haar meerderheid dan ook mogelijk maken om loyaal, sterk en met geestdrift de leiding te volgen.
| |
| |
Reeds in de vorige kroniek werd uiteengezet, dat er groote gevaren dreigen voor de hoofdtaak van deze regeering en deze meerderheid. Om die te doorstaan is meer dan toegevendheid noodig, en wel flink doortasten, zoodra dat onvermijdelijk is om zich te doen respecteeren.
Dat doortasten kan niet blijken uit een afwijzen der behandeling van twee zulke nuttige wetten als Stuwadoorswet en Hinderwet. Het bleek niet uit het te laat komen van de memorie van antwoord op de inkomstenbelasting, al was 't dan ook maar een paar dagen. Het zal niet blijken uit koppigheid bij 't ontwerp Treub.
De regeering schijnt soms de fout te vergeten, die haar voorgangster maakte toen zij het verband met de in haar partijen bestaande meeningen en gevoelens verloor, en toen zij deze voor het, lang niet zoo gemakkelijk te bedriegen, oog van 't Nederlandsche volk dwong om haar beleid met tegenzin te volgen. Dat kon de coalitie zich nog veroorloven, maar dit extraparlementair kabinet met een clericale Eerste Kamer in den rug zeker niet.
De publieke opinie heeft leiding noodig, en deze kan niet beter gegeven worden, dan door 't voorbeeld van een eensgezinde regeering en Kamermeerderheid. Natuurlijk niet in alles, maar wel in hoofdzaken, vooral in de richting. En die richting wijst naar 't algemeen kiesrecht.
Reeds is er twijfel, of de weg daarheen nog wel zoo vrij is als direct na de algemeene verkiezingen. Die twijfel mocht geen oogenblik kunnen opkomen. Daarom juist zijn de kleine schermutselingen zoo uit den booze. Zij bewijzen dat het niet goed gaat, dat er weifeling of dat er gebrek aan doortastendheid, dat er onlust of dat er gebrek aan inzicht en bekwaamheid is. De aanstaande behandeling - of wat niet te hopen is de niet-behandeling - van de twee wetsontwerpen der ministers Bertling en Treub zal moeten leeren, of inderdaad meerderheid en regeering gezind en bekwaam zijn, om deze beide te maken tot de fundamenten waarop zij hun geheele verdere politiek met gerustheid kunnen bouwen; dan wel of zij reeds bij 't begin een ontaarding van politiek gehaspel te zien zullen geven, die het optreden van een rechtsche regeering maar al te gauw zou rechtvaardigen.
* * *
| |
| |
Terwijl zich bij ons naar vaderlandschen aard de politiek zoo langzaam ontwikkelt als de blaadjes in de knoppen der boomen, waarover beurtelings de zon broeit en koude Maartsche buien heen blazen, is er in 't buitenland een overvloed van groote politieke gebeurtenissen, die wellicht niet zullen nalaten ook op ons land terug te werken. Het ware gewenscht dat dit meer 't geval was, dat er meer belangstelling bestond voor den gang der politieke feiten, anders dan voor de enkele explosie's die er uit voortkomen. Dezelfde moeilijkheden, dezelfde problemen als bij ons zijn er aan de orde, maar vermengd in nationale kwestie's en verhoudingen die het dikwijls moeilijk maken ze te ontwarren. Doch hoe zou voor zoo'n ontwarring in ons land ijver bestaan, indien die niet eens aanwezig is voor het politieke probleem in het eigen land zelf; indien dit slechts wordt besproken met de woorden en de diepte van inzicht der verkiezingsredevoeringen.
Hoe verrassend toont de verbanning der stakingsleiders uit Zuid-Afrika, en de daarop volgende uitslag der verkiezingen in Transvaal, dat de nieuwe staat der stamverwanten niet langer aan den socialen strijd is onttrokken, doch dezen wellicht spoedig in een gelijksoortige phase als Australië te zien zal geven.
Hoe is Duitschland heel wat meer dan de luid besproken Zaberngeschiedenissen zouden doen vermoeden, waar toch het vasthouden aan de vaderlandslievende rang- en standgewoonten slechts een uiting is van de kracht die aan de staatsorganisatie eigen is. Een kracht die geen sympathie wekt, die maar al te veel bespottelijk is van ‘Pruis’-heid; doch die wat organisatie en vernieuwing der maatschappij aangaat, in het land zelf getoond heeft te kunnen, wat wij nog in geen halve eeuw zullen hebben bereikt.
En hoe is Frankrijk, met zijn Caillaux-Calmette-schandaal een voorbeeld van politiek verval, waar zooveel persoonlijke heftigheid en venijnigheid loskomt bij het behandelen eener inkomstenbelasting zooals er reeds jaren in andere landen bestaan. Vergelijkt men hiermee Duitschland, dat door de nieuwe belasting op het vermogen, waarbij verkeerde opgaaf met gevangenisstraf wordt bedreigd; doch amnestie is gegeven voor vroegere onjuiste opgaven, bezig is zijn finantiën geheel te herstellen, dan
| |
| |
is het een pijnlijke vraag, waar gaan wij met onze politiek heen, naar de toestanden als in 't Zuiden, of naar die in 't Oosten?
Gelukkig kunnen ons toestanden bespaard blijven als thans de Engelsche Home-rule-politiek heeft te beheerschen. Maar wat er wel te leeren valt, is de noodzaak van flinkheid voor een vooruitstrevend, hervormingsgezind bewind.
Het Engelsche radikalisme heeft het trouwens reeds getoond. De ouderdomspensioenen, de uitgebreide verzekering voor de gezondheid en tegen de werkloosheid, de loonwetten, zij zijn er en werken, terwijl bij ons het verschiet nog niet daagt. De Engelsche radikalen toonden dat ook met een demokratisch bewind mogelijk is, wat Duitschland bureaukratisch tot stand bracht, en zelfs eenvoudiger, verder gaand en toch goed.
En nu, terwijl het agrarisch grootbezit reeds met wettelijke regeling werd bedreigd, staat de Engelsche regeering voor het gewapend verzet tegen de demokratie en strijd met de officierenkaste.
Opstand en doortastende hervorming staan tegenover elkaar. De demokratie kent het belang van den strijd, dien de conservatieven haar opdringen.
Er is erger dan het vloeien van bloed, heeft Churchill gezegd, dat is de ontkenning van het wettig gezag.
Maar dat wettig gezag moet dan ook respect bezitten. Welk Engelschman zal dat ontzeggen aan zijn parlement?
Is dat ook bij ons het geval?
G. Burger.
|
|