| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Het was voorjaar in Februari. Na de eerste wintersche dagen waarmee Januari afscheid nam, brachten buiïge winden en zonnige zoelten die eigenaardige stemming van verwachting en verheuging, die ons veel kwaads van het Hollandsche klimaat kan doen vergeven. Geldt dat ook van de Hollandsche politiek? Heeft de donkere Kersttijd schuld aan het pessimisme der vorige politieke beschouwing en kan die van nu meer lentestemming toonen? Is er een paar maanden na de begrootingsdiscussie geen reden om elke achterdocht tegen de vredelievendheid op zij te zetten? Kwam er steviger grond voor het vertrouwen dat deze eerste jaren de omkeer van onze vaderlandsche politiek inderdaad toch zullen doen zien?
Dat zijn de schakeeringen van de voornaamste vraag die de kroniekschrijver zich thans kan stellen. Waar hij anders tracht den politieken strijd van buitenaf te beschouwen om de feiten van wezenlijke politieke beteekenis te schiften uit de woelige woordendeiningen der politici; om tevens in de richtingen, die de onderscheidene staatspartijen verkennen of inslaan, te zoeken naar de kansen, dat hun onderlinge strijd ons staats- en maatschappijleven tot krachtiger ontwikkeling zal brengen; daar ziet hij thans een stilstand, een uiterlijke rust. Wat is het? Is het een wachten op goede dingen, een tijdelijke wapenvrede, een soort vacantie van het verpolitieken der belangstelling? Of is het de rust vóór een overrompeling, een die een verwarring, een débacle doet vreezen?
* * *
Wie het maatschappelijk leven van ons land kent en in een reeks van jaren waarnam hoe het zich ontwikkelde kan veel voor- | |
| |
uitgang constateeren. Overal toonde zich een opleving van degelijke kracht. De landbouw wist een jarenlange achterlijkheid te boven te komen en leerde zich aanpassen aan ekonomische behoeften en eischen. Daarnaast groeide een industrie op, niet als in Duitschland of Amerika met een verbluffende snelheid, doch gestadig en op goeden grondslag. En evenzoo ging het met den handel. Het voortzeuren op oude wegen kreeg een einde. Nieuwe energie toonde zich bekwaam om te beproeven wat van de vroegere glorie te herwinnen was.
De koloniën, die langen tijd een bedenkelijk bezit waren geweest, kregen een nieuwe waarde door ontwaakte ondernemingslust.
De Nederlander durfde ook weer internationaal rond te kijken, en nationaal aan te pakken.
Een groote massa arbeiders, versuft in een eeuw van malaise, afgezakt in een toestand van onontkoombare armoede, schijnbaar ongeschikt om in den wedstrijd der voortbrengende volken mee te dingen, bleek vatbaar voor herstel. Met den algemeenen opbloei herwonnen zij hun zelfbewustzijn. Een aanvankelijk verwarde en weinig doelbewuste beweging wist den weg te vinden tot organisatie van den strijd voor deerlijk verwaarloosde belangen. Nederland nam en neemt deel aan die algemeene vervorming van het maatschappelijk leven, die natuurlijk niet zonder strijd en verwikkelingen, niet zonder kamp tusschen de belangen van groote ekonomische groepen, ook niet zonder overschatting van materieelen welstand tegenover geestelijke beschaving, toch de eenig mogelijke groei is. Tusschen dood en leven stond de keus. En Nederland is gaan leven.
Bij dat alles is het politiek beleid, om den staat, die de volkseenheid vertegenwoordigt, in overeenstemming te brengen en te houden met het maatschappelijk bestaan, zeer ten achter gebleven.
Dit is geen bepaald vaderlandsch verschijnsel. Overal vertoont het zich min of meer. De oude staatsvormen, oudere machten handhaven zich met de hardnekkigheid en kracht, eigen aan al wat stevig of langdurig georganiseerd is. En ten slotte is er geen moderne staat, die niet de last te torschen heeft van het politiek verleden. Doch dikwijls is er slechts een disharmonie tusschen de oude vormen en hunne moderne functie. Indien machten
| |
| |
van jaren en eeuwen geleden zich hebben weten aan te passen aan de jongere eischen van het maatschappelijk leven, dan worden ze niet alleen geduld, maar juist om de oudere waardigheid geliefd. Vergeleken met het buitenland is de vergroeiing van onzen staatsvorm niet ten achter.
Een Engelsch Hoogerhuis kennen wij niet, een ouderwetsch absolutisme onder en boven de grondwet zooals Duitschland het slag op slag vertoont, schijnt ons onbegrijpelijk. Eerder zou men kunnen zeggen dat wij lijden aan de gebreken eener nog onrijpe demokratie, zooals Frankrijk of Amerika die in den ergsten graad te zien geven.
Het zijn dan ook niet de staatsorganen maar de werkingen daarvan die onze politiek achterlijk gemaakt hebben en ons bij het buitenland vergeleken te kort doen schieten. Onder leiding van Thorbecke is de Nederlandsche demokratie geconstitueerd in een vorm, die gemakkelijk zich kan aanpassen aan de maatschappelijke eischen.
De basis ervan was door uitbreiding van het kiezerscorps te verbreeden. De finantieele banden, die de autonomie der gemeenten verbonden met de staatseenheid konden losser of vaster zijn, maar het geheel zou gemakkelijk kunnen werken, indien slechts het voor de demokratie noodzakelijke partijwezen gezond was geweest.
Dat is echter van 't begin af aan ziek.
De liberale partij had haar doel bereikt, maar ook haar krachten uitgeput toen zij de vorm der demokratie in de constitutie had aangegeven.
Herleving was mogelijk geweest indien de grondslagen dier constitutie niet veilig waren geweest, indien beproefd was geworden die te ondermijnen. Doch daarvan was nimmer sprake. En al is ook beweerd, dat de grondwetsontwerpen van minister Heemskerk met de afbrokkeling een begin maakten, zoo zou dit begin geen voortgang hebben kunnen krijgen. Onze demokratie is te volledig ingeburgerd. Een vervorming van het liberalisme was dan ook noodzakelijk.
Het lag voor de hand dat het een partij van ekonomischen vooruitgang zou moeten worden. Hare leiders hadden daartoe
| |
| |
echter over meer dan wetgevend talent moeten beschikken. Zij hadden moeten vooruitzien om de behoeften te kennen der maatschappij die reeds begon zich te ontwikkelen; behoeften zoo belangrijk veelzijdiger en zoo aanzienlijk veel uitgebreider dan een 50 jaar geleden is verwacht. Zij hadden zich moeten losmaken van engere begrippen over wat het handels- en industrieel belang was, als bestond dat in 't voordeel der toonaangevende kooplieden en industrieelen.
Zij hadden de schaduwen der sociale beweging moeten voelen gaan over de ekonomische belichting van hun liberaal laisserfaire, laisser-aller dogma, zij hadden moeten begrijpen dat de volksopvoeding nog iets anders beteekent dan het aanleeren van 't a.b.c. van een z.g. wetenschappelijk rationalisme.
Wel heeft de liberale partij, steunende op haar numerieke macht, aan den vorm der demokratie den inhoud willen geven van een ekonomische en rationeele volks ontwikkeling, maar haar bevatting was te eng, haar gezichtskring te klein, haar voor-oordeel te groot, haar vermogen te zwak, om dàt te kunnen Stellig behoorde het, en behoort het nog steeds, tot de eerste taak der demokratie om te zorgen voor de volksopvoeding. Maar toen de liberale partij dit opvatte als onderwijs van haar vrijzinnige wereldwijsheid, als een rationeele hoeveelheid kennis zonder meer, stuitte zij op de godsdienstige gevoelens van een zeer uitgebreid volksdeel.
De schoolstrijd begon, en ving tevens aan de politiek te bederven. Niet omdat er geen schoolstrijd zou mogen zijn. Integendeel; die is noodzakelijk, en een blijvend deel van elke demokratische politiek. Maar bederf kwam door den valschen grondslag, die eerst de liberalen, en in een later stadium de clericalen eraan gaven. Beweerden eerst de vrijzinnigen dat hun onderwijs de volksopvoeding was, en stelde daartegenover de godsdienstige burgerij terecht de aanklacht, dat het een propaganda voor liberale beginselen werd, al was het maar door de uitsluiting van elke godsdienstige opvatting; later zou de kerk, en niet het minst de katholieke kerk zich ongemerkt in de plaats stellen van de godsdienstige burgers, en in den naam hunner vrijheid de school voor zich opeischen.
Hadden liberale regeeringen een wezenlijke volksopvoeding ge- | |
| |
geven; waren zij niet karig en wel breed genoeg geweest om te zorgen, dat het onderwijs inderdaad, ook voor de arbeiderskinderen, was wat het in theorie zou zijn, een voorbereiding om elke loopbaan in de maatschappij door eigen aanleg en energie te kunnen inslaan; dan hadden zij nimmer behoeven terug te wijken voor het clericalisme. Maar doordat zij daarvoor niet gezorgd hebben en dientengevolge wel moesten terugwijken, kon zich in ons land een clericalisme ontwikkelen, dat protestant en roomsch te zamen verbond.
Een even groote halfheid toonden de liberalen, toen bij de eerste z.g. pacificatie van den schoolstrijd jongere krachten de ekonomische vooruitgang als een sociale politiek wilden verstaan. Ook op dit gebied meenden zij met eng inzicht de wijsheid in pacht te hebben. Zij alleen zouden in staat zijn om de vrijheidsleus te verzoenen met sociaal gevoel. De kans om het clericalisme te doen uiteenvallen, en de politiek te laten beheerschen door de tegenstelling tusschen ekonomisch conservatisme en sociale vooruitstrevendheid lieten zij voorbijgaan.
Het middel daartoe was de kiesrechtbeweging.
Deze was het teeken, waarin zich het verzet der maatschappelijke ontwikkeling tegen een onvruchtbare politiek demonstreerde.
Want de splitsing in het partijwezen tusschen eenerzijds groepen van liberalen, met gemengde en soms zeer wisselvallige politieke denkbeelden, anderzijds clericalen, die door den schoolstrijd aan het reactionnaire machtsverlangen van de kerk onwezenlijke, vage en ontoepasselijke formuleeringen hadden gegeven als waren het beginselen van staatsbeleid, - die splitsing was het nadeeligst geworden voor de arbeidersbeweging.
Deze had in 't begin toch al genoeg te tobben met gebrek aan politiek inzicht bij hare leiders, en stootte bij de arbeidersmassa's op de ingeprente meening dat de oorzaak van hun onvrijheid te zoeken was in de overheersching der liberale denkbeelden over de christelijke beginselen.
De beweging voor algemeen kiesrecht werd dus een kracht, die zich vooral richtte tegen de bestaande partijen-politiek. Toch moest zij om te slagen van die partijen steun verkrijgen. Dit gebeurde bij de liberalen slechts dan, en voor zoover, als zij tegen de clericalen
| |
| |
het onderspit dolven. Ware de machtsverhouding anders geweest, en hadden de kerkelijken geen kans gezien om de liberalen te overwinnen, zoo zou van hen de steun voor algemeen kiesrecht hebben moeten komen. En er is een tijd geweest dat dit ook het geval was, toen n.1. Dr. Kuyper en de antirevolutionnairen achter Tak van Poortvliet zich schaarden. Omdat er echter een wisselend evenwicht ontstond en na elke vier jaar, nu de vrijzinnige dan weer de clericale regeering werd omvergeworpen, als bewijs hoe onvoldaan het volk was over de onvruchtbaarheid der politiek, groeide en verflauwde telkens de belangstelling der oude partijen voor de kiesrechtuitbreiding.
Daarom moest de beweging zelve, onafhankelijk van de oude partijen, sterk worden, en dat deed zij met en door de sociaaldemokratie.
Tot zij nu in 1913 de overwinning scheen behaald te hebben. Het verzet was gebroken. Lang had het geduurd. Eerst was door de overmoedige leiding van Domela Nieuwenhuis een vroegere arbeidersbeweging voor het kiesrecht tegen den onwil der kerkelijke partijen aangebotst, en bleek zij nog zoo zwak dat zij daardoor in elkaar zonk.
Toen mislukte het voorstel Tak van Poortvliet door verraad van liberale zijde, en scheen de elastische kieswet Van Houten elke nieuwe kiesrechtbeweging onmogelijk te maken.
Toch kwam zij op. De S.D.A.P. zag daarin terechthet eenige middel tot politieke vernieuwing en tot de politieke opvoeding der arbeiders.
Van jaar tot jaar namen de kiesrechtmeetings in omvang toe. Tot de Roode Dinsdag een eindpunt scheen te zijn van de kalme betooging, die echter niet in een revolutionnair optreden behoefde omteslaan wegens de overwinning bij de jongste verkiezingen.
En nu is dat alles voorbij. Er wordt gewacht. Het ministerie Cort van der Linden heeft het resultaat der verkiezingen tot zijn program gemaakt, doch één ding niet overgenomen, en niet kunnen overnemen, n.l. de voortgang, de energie, der kiesrechtbeweging. Deze was eerst gestuit op de crisis-verwikkeling.
Door de nieuwe regeering daaruit gered, werd zij bedreigd met de ‘non-possumus’ politiek der kerkelijken. Reeds maakte de
| |
| |
S.D.A.P. hare aanhangers mobiel voor een betooging tegen de rechtsche Eerste Kamer, en daarmee zou inderdaad de kiesrechtbeweging weer opnieuw kracht verkregen hebben, toen voor haar de Cort van der Linden'sche wachtkamer werd opengezet, zoolang als in het besloten vertrek ernaast over de schoolstrijd-pacificatie onderhandeld zal worden.
* * *
Wanneer inderdaad met ernst gezocht wordt naar een einde van den schoolstrijd, dan zou het resultaat moeten en kunnen zijn: dat een grondwetsherziening ter invoering van algemeen kiesrecht en waarschijnlijk op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging met nagenoeg algeheele instemming van alle partijen wordt aangenomen. Zoekt men echter met ernst? Voordat de drie kerkelijke partijen zich bereid verklaard hadden in de staatscommissie zitting te nemen was hun houding eenvoudiger en helderder.
‘Gelijk oversteken’ werd het dezer dagen in de Eerste Kamer genoemd. Tegen algemeen kiesrecht geen verzet, mits elke belemmering wordt weggenomen om de school voor de kerk te veroveren, of in fraaier terminologie, grondwettelijke vrijheid van onderwijs.
Waarom is de rechterzijde bereid gebleken over deze ‘mini-mum-eisch’ te onderhandelen? Gaf zij daarmede toe ook met minder tevreden te zullen zijn?
Het is duidelijk gezegd dat dit in geen enkel opzicht het geval kan zijn. Er moeten andere redenen geweest zijn waarom eerst de christelijk-historischen, daarna de katholieken, en eindelijk noodgedwongen de anti-revolutionnairen van koers veranderden. Niemand twijfelt of het zijn redenen van tactiek. In uitstel van strijd is voordeel gezien. Wat kan er tegen, en wat er voor zijn? Om dit te beoordeelen mag niet vergeten worden welk een groote rol Talma's verzekeringswetten in de politiek der rechterzijde vervuld hebben. Zij vormden eigenlijk ‘het’ werk van 't vorig kabinet. Dat werk nu werd bedreigd door minister Treub. Hij zou het zoodanig afbreken en vervormen dat het ten slotte geheel en al de denkbeelden der vrijzinnige hervormers zal verwezenlijken. Kwam er geen uitstel in den strijd om het kiesrecht, dan waren Treub's herzieningen onmogelijk, en zouden Talma's wetten uit- | |
| |
gevoerd moeten worden. Bij uitstel echter kreeg minister Treub een groote kans. Is het toeval, dat de principieele tegenstanders van dwangverzekering ter rechterzijde, de christelijk historischen, het eerst tot verzoening-uitstel gezind bleken; dat verder namens de katholieken niet Talma's steun Dr. Nolens, maar Mr. Loeffde zwenking uitvoerde?
En verkrijgt de veronderstelling geen sterker grond nu in de Eerste Kamer de oud-minister Regout een felle aanval deed en een sterke bedreiging liet hooren om de reconstructie van Talma's sociale verzekering te beletten?
Doch de tactische leiders der rechterzijde moeten ongetwijfeld nog andere voordeelen gezien hebben van hun bereidwilligheid om door verzoeningspogingen tot uitstel mede te werken.
Allereerst konden de christelijk-historischen en katholieken geen haast maken voor een vernieuwing der coalitie. Want duidelijk genoeg legde Dr. Kuyper het er op aan, dat dit weer als van ouds onder antirevolutionnaire leiding zou geschieden. En daartoe moet bij de andere bondgenooten weinig lust zijn geweest. Uitstel der politieke noodzakelijkheid voor de kerkelijke partijen om zich aaneen te sluiten, was vooral in 't voordeel van de christelijk-historischen.
Daarbij kwam dan nog de kans dat uitstel de linkerzijde zou verzwakken, waardoor zij of wel handelbaarder dan wel gemakkelijker op zij te zetten zou zijn.
Dat inderdaad Dr. Kuyper met zijn haast om tot den aanval op 't kabinet over te gaan niets anders beoogde dan metterdaad de leiding der coalitie op zich te nemen, vertrouwende daardoor alleen reeds de vroegere verhouding te herstellen, blijkt wel uit zijn houding in pers en Eerste Kamer. Doch dat hij niet gevolgd werd en wordt, blijkt vooral uit zijn wegblijven van de algemeene discussie's. Is het door gebrek aan parlementaire routine, of door zelfgenoegzaam machtsbewustzijn: in de Eerste Kamer is een vrij wat dreigender houding tegen 't Kabinet aangenomen, dan de rechtsche oppositie in de Tweede Kamer vertoonde.
Daarin had Dr. Kuyper's houding zeer goed gepast. Als van zelf had hij daarmede de leiding gehad. Dat kon echter niet zijn wat hij wenschte. Niet de Eerste maar de Tweede Kamer moest zijn politieke leiding volgen. Daar dat niet gebeurd was, daar de
| |
| |
kern der rechtsche politici den strijd heeft uitgesteld, kon Dr. Kuyper niet op zijn eentje tot den aanval overgaan. Voor het zwijgen was geen betere vorm te vinden dan het wegblijven.
* * *
Heeft de rechterzijde reden om van uitstel verzwakking der vrijzinnig-socialistische meerderheid te verwachten?
Een paar maanden brachten daarvoor meer dan genoeg stof tot antwoord.
Allereerst brengt het wachten op de grondwetsherziening mede dat er een stemming van ongeduld en prikkelbaarheid ontstaat.
Oude tegenstellingen tusschen vrije- en unie-liberalen en vrijzinnig-demokraten herwonnen hier en daar weer aan kracht. Dr. Bos en de heer Roodhuyzen bedreigden elkaar en stonden aan den ingang eener discussie over wederzijdsche goede trouw. De sociaal-demokraten hebben een vinnige discussie te wachten over socialistische ministers, burgemeesters en wethouders, maar bovendien lokte Mr. Troelstra een reeds lang smeulend conflict met den Bond van Nederlandsche Onderwijzers naar een scherpen openlijken strijd.
En elk oogenblik kan in een staking of uitsluiting van grooteren omvang spanning tusschen S.D.A.P. en concentratie ontstaan.
Naast die innerlijke woelingen staat de verzwakking van't verband tusschen meerderheid en regeering. Deze is een noodzakelijk gevolg van 't vooropstellen der verschillen tusschen het program der regeering en dat der concentratie of S.D.A.P. bij de verkiezingen.
Hoe duidelijk bleek dat bij de heftige discussie over de onderwijzerssalarissen. Concentratie en S.D.A.P. hadden verbetering toegezegd, doch minister Cort van der Linden nam dit niet in zijn plannen op en hield nu voet bij stuk. Vandaar danook het feit dat een motie, die de regeering vooruit zeide onuitgevoerd te zullen laten, door haar eigen meerderheid werd aangenomen. Hoewel de politieke gevolgen daarvan vermeden zijn, blijft er toch altijd iets hangen. En een onder kiezers invloedrijke menigte van onderwijzers heeft de genegenheid voor de tegenwoordige politiek verloren.
Nog twee belangrijke afwijkingen tusschen regeerings- en
| |
| |
meerderheidsprogram staan voor de deur en kunnen er onmogelijk buiten gehouden worden totdat de kiesrechtregeling is verkregen. Het een is voortzetting der defensie-politiek van Colijn zoowel wat betreft meerdere uitgaven voor het leger, als ter zake van den Indischen vlootbouw. De kabinetsformateur was hieromtrent in de Eerste Kamer zoo mogelijk nog stelliger dan voordien. Op dit punt is van geen toegeven sprake. Doch een wezenlijke meerderheid ervoor bestaat slechts uit de rechterzijde met enkelen van links.
Ten slotte is reeds het wetsontwerp Treub ingediend dat uitbreiding geeft aan de ouderdomspensioenen volgens Talma's overgangsartikel, zooals dat door het amendement van Duys op 5 Dec. is gaan werken. Dat voorstel staat ver van het staatspensioen, zooals de verkiezingsleuzen het voorspelden. Het geringe bedrag, de wijze van uitkeering door de gemeenten, het uitsluiten van de door armenzorg reeds voor hun 70ste jaar geholpenen, zullen stellig teleurstelling geven.
Toch zal de regeering wel niet toegeven aan de pogingen tot verbetering, die de uitgaven sterk zullen verhoogen.
Waar er zoo talrijke en belangrijke punten zijn, die de linkerzijde in beroering kunnen brengen, en de rechterzijde niet in gebreke zal blijven, daarvan een haar passend gebruik te maken, moet het voor ieder duidelijk zijn hoe gevaarlijk het uitstel der grondwetsherziening is.
Wanneer de kerkelijken zich tot tactiek gekozen hadden om de gesplitst gebleven meerderheid door allerlei moeilijkheden te verzwakken, en langzamerhand ongeschikt te maken voor een principieelen strijd, zoodat na een zorgvuldig voorbereide nieuwe coalitie de tijd komen zal om een slag te slaan, - wanneer dit het plan was, dan was er geen beter middel geweest dan wat minister Cort van der Linden vrijwillig aanbood.
En zelfs wanneer de rechterzijde het voorstel van dit ministerie aanvaard heeft in de verzoenende geest, waarmee het werd gedaan, zal van maand tot maand de verleiding grooter worden het als de val te beschouwen, waarin de linkerzijde zich weerloos maakt.
***
Is de meerderheid niet gewaarschuwd? Blijkt niet uit het op- | |
| |
treden van de Eerste Kamer, dat de rechterzijde zich tot niets gebonden acht, en elk oogenblik het vreedzaam spel kan komen verstoren? Moet er niet gezorgd worden, dat elk beroep, dat ooit en onverwacht op het volk zou moeten gedaan worden, dit voorbereid zal vinden?
Dit is het allerminste wat van de concentratie en de S.D.A.P. gevergd mag worden. Het eigen partij-belang brengt het trouwens mee. Maar bovendien dient nu een eind te komen aan het balanceeren tusschen rechts en links om te kunnen overgaan tot een reëele politiek van ekonomische ontwikkeling en opvoeding. Dat vooral dient doel te zijn.
Hoe kan nu een nieuwe politiek voorbereid worden? en tegelijk de linksche meerderheid zich wapenen voor onmiddelijke actie indien de schoolstrijdverzoening mis loopt? Dat wapenen is vooral ook noodig om de rechterzijde handelbaar te maken. De weg schijnt aangewezen. En wel door de Eerste Kamer. Tegen haar meerderheid, tegen haar weinig verzoeningsgezinde leden dient onverwijld te worden opgetreden. Is de hoofdstrijd al ontweken, zoo moet dat stellig niet voortgezet worden in de zijlijnen.
Inplaats van militaire ontwerpen, die de linkerzijde zullen desorganiseeren, en vooral ook tegenover de kiezers verzwakken, diende aan de Eerste Kamer voorgezet te worden het snel aangenomen wetsontwerp Treub op de ouderdomspensioenen, en even snel aantenemen belastingontwerpen. De laatsten niet alleen om de grootere uitgaven te dekken, doch vooral om nu eens en voor goed de finantiën, zoo van het Rijk als van de gemeente, in orde te brengen.
Wanneer de Eerste Kamer hiertegen in verzet zou komen was de lucht opgeklaard. Er zou geen vrede meer zijn met de bedoeling van strijd later, doch er zou openlijk gevochten kunnen worden.
Het ziet er echter volstrekt niet naar uit dat de regeering en de vrijzinnigen in deze richting zich zouden verschansen tegen flankaanvallen.
Eer zal gezocht worden naar een z.g. neutraal terrein, en niet vermeden dat de militaire opwinding steeds verder voortgaat.
Waartoe dat leiden kan heeft Zweden dezer dagen getoond.
| |
| |
Een militaire partij, hoe zwak en hoe weinig ook in contact met het volk, ziet zich altijd gerechtigd om door te zetten.
Vaderland en onafhankelijkheid gaan boven alles. En op grond van deze leuze moeten dan ook de militaire plannen d.w.z. de denkbeelden der hoogere officieren zegevieren. In Zweden echter staan liberalen en socialisten in een sterke houding tegenover de conservatieven en moest het gewicht van 't koninklijk gezag in de weegschaal geworpen worden om de plannen der militairisten door te zetten.
Hier daarentegen ziet het er naar uit of de liberalen de socialisten willen dwingen om als vóór-prijs voor het algemeen kiesrecht, zich te bukken voor de militairisten. Reeds vindt in de S.D.A.P. meer en meer de meening ingang, dat de keuze staat tusschen: militaire plannen met of diezelfde en misschien ergere plannen zonder algemeen kiesrecht, de meening tevens dat zij het laatste moeten aanvaarden.
Wanneer echter het algemeen kiesrecht gekocht zou worden, allereerst voor 't prijs geven van de school aan de kerk en verder door aan 't militairisme zooveel vrij spel te geven, dat het daarna door niets meer teruggeschrikt zal worden, is de groote vernieuwende beteekenis ervan vooraf geheel verloren gegaan.
En bovendien is het de vraag, of wanneer die dure prijzen betaald zijn, het gekochte, zoo vurig verlangde, algemeen kiesrecht inderdaad geleverd zal worden.
* * *
Geen voorjaarsstemming is er in de politieke windstilte. De toekomstpartij, die de S.D.A.P. zich altijd toonde, neigt er toe zich gevangen te geven aan een kansrekening. En hoe zou dan de concentratie voortvarender zijn. Men zou bijna verlangen naar een flinke ekonomische voorjaarsstorm, die alle kleinere overwegingen wegwaait om de politieke problemen van meet-af en opnieuw te stellen.
G. Burger. |
|