De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Na veertig jaar herzienGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 294]
| |
Verduist'ren mogen
Die vorstlijke oogen,
Dat voorhoofd zwellen in rasschen toorn,
Hoe vurig lichten
Haar snelle schichten!
Hoe statig zegent zij 't wuivend koorn!
Nu lacht zij weder,
En fluistert teeder:
‘Schep vroolijk adem eer 't rustuur koom!’
Dan zoet bewogen,
Met peinzende oogen,
Kust ze al 't geschapene op land en stroom.
II Winter
Grauwer dan bij 't woeste weêr,
Troostloos hangt de hemel neêr,
Grimmig zonder stormen;
Aarde! ééns blijde en grootsch,
Hoe ontdaan en doodsch
Huiv'ren thans uw vormen....
Wees gerust. In vlokkendans
Lichtend uit al valer trans,
Koomt om de arme leden
Blankheids warlend waas,
Blankheids sluiergaas,
Blankheids kleed gegleden.
Uitgesneeuwd en uitgezucht,
Spiegelt zich de blauwe lucht
Zonnig in uw stroomen;
| |
[pagina 295]
| |
Aarde! als laatste schat
Blinkt uw levend nat
Tusschen donze' zoomen.
Grijsheid voert ge ons voor den geest:
Bloei en stormweêr zij geweest,
Nog geniet zij 't leven;
Tusschen 't sneeuwwit haar
Blinkt haar oogenpaar -
Straks, als 't Nat, versteven!
|
|