De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Bouwkunst en tuinkunst
| |
[pagina 254]
| |
Een feit is: dat getracht werd - en getracht wordt - har monie te brengen tusschen huizen en tuinen. Maar een feit is ook, dat daarbij het karakter van het tuinbouw-materiaal wordt miskend. Aanleiding tot deze misgreep - tot deze oppervlakkigheid - was met de ontwikkeling van Bouwkunst en Tuinkunst, zooals hun geschiedenis die kennen doet, verbonden. De Bouwkunst is de oudste van de twee. Welbezien is de Tuinkunst uit haar ontstaan. Dat is heel natuurlijk. De wereld heeft woningen noodig gehad en kwam er toe, die naar vaste proporties te bouwen, eer zij planten kweekte voor het mooi. Eeuwen lang kweekte zij die voor het nut, wegens haar eetbare deelen, of wegens het onmisbare hout. En toen men zin begon te krijgen voor de schoonheid van der planten groei en bloei, toen dus het artistiek vermogen zich met hen bemoeien ging, was het niet te verwonderen dat de nieuwe kunstuiting zich aansloot bij de oude en zich naar haar wetten en eischen voegde. In ons europeesch klimaat ontmoeten wij als eersten artistieken vorm van tuinkunst, den italiaanschen stijl. In het Italië der Renaisance had zich, op gezegde wijze, aansluitend dus bij de architectuur, een trant van tuin-aanleg ontwikkeld, die weldra, met andere voortbrengselen van de Renaissance, zich hoe langer hoe meer noordwaarts verbreidde. Een aardig staaltje van wat die zuidelijke kunst ons bracht, vertoonen ten onzent nog steeds honderden oranjeboomen. In Italië, in het wild, groeien ze nog heden met losse kruinen, evenals appelboomen. Maar de toenmalige italiaansche kunstenaars stelden er een eer in, de kruinen tot heele en halve kogels te versnoeien. In dien willekeurigen, verminkten vorm kwamen ze herwaarts. Dat zij hier, eeuw in eeuw uit, door geslacht na geslacht, telkens weer tot dienzelfden onnatuurlijken vorm gedoemd werden, (zoodat menig Nederlander zich een oranjeboom niet anders dan in dezen vorm kan voorstellen!) is wel een bewijs hoe sterk die geimporteerde mode destijds ingegrepen heeft. En dat staaltje is typisch voor den heelen ontwikkelingsgang van den smaak op dat gebied. Naast den italiaanschen tuinstijl, en sterk daardoor beinvloed, ontstond een speciaal nederlandsche | |
[pagina 255]
| |
tuinstijl, slechts in bijzaken door breedtegraad en volksaard gewijzigd. Evenzoo ontstond in Frankrijk de daaraan bijna gelijke fransche tuinstijl. En omdat in Frankrijk op grootere schaal dan bij ons, o.a. door André le Nôtre werd gewerkt; en, onder Lodewijk XIV, Frankrijk aan de beurt kwam om in alle aangelegenheden de mode voor te schrijven; zoo sprak en spreekt men bij ons nog dikwijls van ‘style Le Nôtre’, om dingen aan te duiden, die oorspronkelijk hier te lande uitgevonden zijn. Trouwens, die uitvindingsprioriteit loopt over kleine verschillen. De hoofdzaak had de toenmalige tuinkunst overal gemeen: en dat was, dat zij zich gedroeg als gehoorzame, meegaande pupil van de Bouwkunst, die haar tot dusverre had opgevoed en geleid. Zij zelve verbaasde zich over die verhouding volstrekt niet, en de omstanders verbaasden zich nog minder. En wij kunnen dat achterna ook niet doen. Wij kunnen begrijpen dat de tijden nog niet rijp waren voor een zelfstandige ontwikkeling der Tuinkunst, omdat de oogen nog niet waren opengegaan voor de eischen van haar levend materiaal. Maar wèl is er reden tot verbazing als wij zien hoe thans, in onze dagen van sterk sprekende natuurstudie, die ons in elke plant een levend wezen doet kennen, die oude misstand niet alleen nog voortduurt, maar met vernieuwden ijver wordt gehuldigd en aanbevolen. Er wordt, zoowel hier te lande als buitenslands, tegenwoordig heel wat over de geschiedenis der Tuinkunst geschreven. Historische studiën zijn nu zonder twijfel heel nuttig, mits zij leiden tot gezonde resultaten voor de praktijk van het heden. Doch op dit stuk voeren zij doorgaans tot het besluit: dat men het best zou doen zich weer te voegen naar de oud-hollandsche voorbeelden (thans hier ‘engelsch’ genoemd, omdat men ze in Engeland als ‘old dutch gardens’ heeft verheerlijkt). In het voorbijgaan merken verscheidene vakschrijvers op, dat de strengheid dier modellen in de laatste honderd-vijftig jaar veel te zeer is verwaarloosd. En zoo gebeurt het dat - gemakzucht en handelsbelangen meewerkend - de ‘strenge rechte lijnen’ op nieuw hun intocht hebben gedaan op tuingebied. Ieder jaar worden meer parken en tuinen aangetast door een om zich heen grijpende liniaalepidemie. | |
[pagina 256]
| |
En hiermee, dat men de verticale lijnen van de huizen horizontaal voortzet in de tuinen, (dus van een tuin een vlak-ornament tracht te maken, alsof een levende, groeiende, bewegelijke plantenmassa een materiaal ware voor vlak-ornamentiek) beweert men dan de rechte harmonie tusschen Bouwkunst en Tuinkunst gevonden te hebben. Had ik geen reden te beweren, dat die harmonie een misgreep is en een gevolg van oppervlakkigheid?
* * *
Hoe ik mij dan een minder oppervlakkige, dus een dieper en waardiger harmonie tusschen die twee kunstvakken voorstel? Wèl, in dien zin: dat de Tuinkunst niet langer van de Bouwkunst afhangende, maar vrij tegenover haar staande, zich even trouw als deze leere voegen naar den aard van haar eigen materiaal. Consequenter dan in eenig ander kunstvak wordt in de architectuur het goed recht van het materiaal gehandhaafd. Niet alleen weten de tegenwoordige bouwkunstenaars terdege, dat hun heele wèlslagen berust op kennis, en dientengevolge doelmatig gebruik van de te behandelen grondstoffen; maar zij voelen ook doorgaans dat het, ter bereiking van echte schoonheid, noodig is met het karakter dier grondstoffen te rade te gaan. Wordt soms door onachtzaamheid, onverschilligheid, zuinigheid, de aesthetische samenhang met het materiaal verwaarloosd, dan duurt het meestal niet lang of die fout wordt als valsche smaak gebrandmerkt en zoo mogelijk hersteld. En zou het dan geen slechte smaak zijn, als door tuinkunstenaars ontrouw aan hun materiaal wordt gepleegd? Dat materiaal, omdat het leeft, stelt nog dringender eischen dan het doode, waarmee de Bouwkunst werkt, en dat, omdat het dood is, zich makkelijker door menschelijke willekeur verwringen laat. Juist het leven van de plant brengt mee dat ze zich verzet, niet alleen tegen alle rechtlijnigheid, maar tegen opsluiting in het algemeen. Gebogen lijnen in tuinen hebben altijd nog dit voor, dat zij iets met den aard der planten meegaan; niemand zag ooit eenig | |
[pagina 257]
| |
gewas in het vierkant groeien, maar wel groeien sommigen cirkelsgewijze. Doch het allermeest eert men de vegetatieve gratie door de aanleglijnen aan haar ondergeschikt te maken. De moeite, die het kost, planten met mes en schaar binnen figuurvakjes te houden, toont reeds hoezeer haar natuur daartegen opkomt. Ik meen deze waarheid het zuiverst saam te vatten in de tegenstelling: in tuinen geen figuurtjes-leggerij, maar groepeeren. Gedurende de anderhalve eeuw, waarin naar het heet, de oudhollandsche stijl werd ‘verwaarloosd’, is reeds in die richting van groepeeren een mooie poging gedaan. De Landschapsstijl, (aanvankelijk engelsche parkstijl genoemd,) deed, een goede honderd jaar geleden, zijn blijden intocht door geheel de beschaafde wereld. Bij ons te lande hebben wij het voorrecht gehad, dat hij juist kwam in zijn allerbeste fase, nadat hij zich tot op zekere hoogte ontwikkeld had en eer hij vreemde elementen in zich opnam. Aanstonds door bekwame handen artistiek toegepast, werd hij de glorie onzer buitenplaatsen in Holland, Utrecht, Gelderland. Hij voorzag menige stad van een lommerrijk park en herschiep het bolwerk van ontmantelde vestingen in wandeldreven. En deze aanplantingen werden hoe langer hoe schooner, naarmate zij, na eenige jaren, aan de bedoelingen des kunstenaars beantwoordden. Na op dit stuk in verscheidene landen veel en opmerkzaam te hebben rondgekeken, kom ik tot de overtuiging: dat de eigenaardigheid van dezen kunstvorm nergens zóó ver en zóó zuiver is doorgevoerd geworden als bij ons. Nergens anders heeft de Tuinkunst zich voor een poos zóó handig aan de macht van liniaal en passer ontworsteld als ten onzent; nergens is haar eerste poging om zich tot een zelfstandige kunst te ontwikkelen, tegelijk zoo onbevangen en zoo zelfbewust gedaan. Waarom slechts voor een poos? Waarom is op dezen weg niet voortgegaan? Ik geloof dat de oorzaak voor een groot deel ligt in het verzuim der toenmalige meesters om nadruk te leggen op hun kunstprincipe. Zij leverden een prachtige praktijk, maar van theorie werd niet gesproken. Men redeneerde toen minder over kunst en stijl dan tegenwoordig; thans gebeurt dit misschien volle veel, destijds, in dit geval, gebeurde het te weinig. Dientengevolge werd het uitgangspunt niet vastgesteld; men zag als een quaestie van | |
[pagina 258]
| |
smaak aan, wat een zaak van diepgaand beginsel was geweest. En zoo geschiedde het, dat de kunstenaars van den ‘Landschapsstijl’ struikelden over een detail, dat zij niet bijtijds geleerd hadden principieel te beheerschen. Toen, omstreeks 1850, de bloemkweekerij een nieuwe vlucht nam, verzuimden zij aanstonds den nieuwverworven schat van kleurig materiaal in hun werkwijze optenemen, en daarop consequent de behandeling door te voeren, waarmee reeds zooveel moois was bereikt. Zij talmden....en, er werd buiten hen om beslist. Terwijl men voortging, boomen en heesters naar hun eigen wenken te groepeeren, ontstond er voor de kleinere planten een heel systeem van figuurtjes-leggerij, met de jaren eenigszins afwisselend in vormen, maar steeds uitloopend op vlakornamentiek. En voor die tweeslachtigheid vond men den naam ‘gemengden stijl’ uit, - een woordenpaar dat stellig in geen ander kunstvak zoo gladweg zou zijn geaccepteerd! Onder dien ‘gemengden stijl’ lijden wij nog altijd. In de laatste jaren van verlangen naar meerdere stijlvastheid, ziet men de karakterloosheid van dezen toestand in, en verlangt daar een eind aan te maken. Maar helaas, meer in de richting van achteruitgang dan van vooruitgang!
Indien wij op dit gebied vooruitgang wenschen, dient thans door ons te worden ingehaald wat, een halve eeuw geleden, door een vorig geslacht is verzuimd. Er zijn, in het tuinvak, menschen genoeg die dat voelenGa naar voetnoot1); en de kweektechniek staat hoog genoeg om met goed succes dien kant uit te gaan, zoodra maar door de publieke opinie de directieve daartoe wordt gegeven. Deze leere inzien dat, voor zoover Bouwkunst en Tuinkunst bij elkaar behooren, dit verband niet mag bestaan in onderwerping of meesleeping van de ééne door de andre, maar in aanvulling, krachtens wederzijdsche trouw aan eigen materiaal. Hoe strenger en rechtlijniger de steenkunst doet, met des te meer gratie heeft haar de plantenkunst te gemoet te komen. | |
[pagina 259]
| |
Dit inzicht ligt zoozeer in de natuur der dingen, dat het zich wel eens ergens baan zal breken. Maar ik zou zoo graag willen dat Nederland zich daarvan de eer niet liet ontgaan....... Wie kunnen helpen, daartoe het initiatief te nemen? Mij dunkt ieder, die de zaak begrijpt, en dan elk naar zijn eigen krachten en omstandigheden! |
|