De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] De regenboog Door Maurits Uyldert Nooit zult gij tot hem stijgen Die doodstil aarde aan hemel bindt: De landman laat zijn spade rusten En vol verbazing staart het kind, En 't meisje dat haar minnaar kuste In 't rozegeurig loofprieel Tuurt peinzend naar zijn bonte kleuren, Zij drinkt de frisse regengeuren Die dampen uit het groen struweel, Zij voelt hoe stad en landen zwijgen Zodra zijn vleugel zich ontplooit, Daar waar de zon zijn lover strooit, Waar geen zal stijgen. Beiden zijn zij saamgesmolten, Aardse regen, hemels licht, Zilvre druplen warlen, dwalen, Stijgen dansend, ijl en dicht, Tot zij in het duister dalen, In het zwarte slijk vergaan, Waar zij nooit meer zullen dansen, Waar zij nooit meer kleurig glansen... Maar de boog blijft pralend staan: [pagina 170] [p. 170] Flonkrend in de hemelholte Rijzend in zijn verre pracht: Al wat in den hemel lacht Gloeit met wat daar weent versmolten. Nooit zult gij tot hem stijgen Die doodstil aarde aan hemel bindt: Daar bloeit van rode liefde 't gloeien Door 't teder droom-blauw van het kind: Daar waar zij beiden samenvloeien, Waar liefde en droom in smart vergaan, Waar bange boezems snikkend stenen En harten breken, eenzaam wenen, Blijft toch de schoonheid roerloos staan, Daar blijft de schoonheid zwevend neigen: Ach, wat is dan de smart, de dood... Waar zó de stille hemel noodt... - Waar géén zal stijgen. Vorige Volgende