De Beweging. Jaargang 10
(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Voor Russische vrienden
| |
[pagina 166]
| |
Waarom wordt hij, hartvast aan ons verbonden,
Stervend gescheiden van makker en moeder?
Wreed leven, voer terug tot maat en broeder,
Hem, wiens lach laving is voor onze wonden.
Hoe velen, wier harten elkaar wrang haten
Houdt gij te samen in een wreed verband,
En dezen Knaap, den liefsten mijner maten,
Verbant gij naar een onbereikbaar land.
Vervloekt gij Leven, dat ik heb gezegend,
Toen ik een Knaap was met mijn hoopvol lied.
Het leed van dezen Knaap, zoo bar bejegend,
Verzachten mijn wereldsche weelden niet.
O, was ik armer dan de naakte rakker,
Die langs de landen loopt om smal gewin,
Maar was hij weer, mijn meestbeminde makker,
Vertrouwd gekeerd in zijn geliefd gezin,
Ik zoude u, Leven, looven, met mijn zangen
Doorhoningd van vreugd, gelouterd van smart.
Maar nu? Wanhoop en machteloos verlangen
Worgen de liedren in mijn hijgend hart.
| |
[pagina 167]
| |
Victor DmitrenkoGa naar voetnoot1) (Dum nos fata sinunt oculos satiemus amore.)
Wat bindt mijn hart aan uw hart? Maat, het lijden
Van uwen broeder, mijn verloren Vriend.
Zal deze reis mijn wanhoop hem bevrijden,
Die meer dan iemand vol geluk verdient?
Of zal ik keeren, weer in 't hart geslagen,
En vluchtend over de Russische grens,
Mijn dag verwoesten met wanhopig klagen,
Mijn nacht doorwaken in rustloozen wensch.
Gij kent den Man, die maken kan en breken
't Geluk van hem, wiens geluk het onze is,
Zal zijn macht zwak zijn voor mijn machtloos smeken,
Vergoedt zijn woord ons hartbrandend gemis?
Ik kom tot hem: ik weet mijn kracht gebroken,
Gelijk hij de kracht van zoovelen brak,
Nooit heeft mijn lied zoo deemoedig gesproken,
En viel mijn stem voor schreien zelfs te zwak.
Voortjagend van de steden naar de steden
Om hulp en hoop, hier getroost, daar gewraakt,
Herhaalt mijn hart zijn hooplooze gebeden
Van de ochtend tot geen reiziger meer waakt.
Ik meet de macht van hen, die zijn vertederd,
Tegen de macht van wie wrekend en hard
Met fel verwijt mijn deemoed nog vernedert,
En schimpend spot met mijn verbeten smart.
| |
[pagina 168]
| |
Maar dan, een morgen, weinig oogenblikken,
Op tocht naar Sint-Petersburg van Parijs
Kwam uw, wel droeve, lach mijn hart verkwikken,
En bracht mij nieuwen moed, een nieuwe peis.
Een blind oogenblik, dan 't verward ontmoeten,
Uw hart aan mijn hart, o, verjaagde Maat
Laat gedeelde smart onze smart verzoeten,
Zoolang het lot ons scheidend samenlaat.
Zoolang het lot ons samenlaat, verzadig
Ik mijne blikken van uw smartlijk schoon,
Laat dan dit Leven wreed zijn, ongenadig,
Verheffe uw haters, drijve u uit uw woon.
Wij hebben in dit leed elkaar gevonden,
Die thans geen vreugde en geen ellende scheidt,
Eén ban sloeg ons beider harten met wonden,
Een kans, een keer is het, die ons verblijdt.
Want als een vriend zoo was u waard uw broeder,
En meer dan broeder is mij waard die Vrind,
Inniger dan drie zonen van één Moeder
Zijn wij, die hoop en haten samen bindt.
Mijn tocht herneemt. Hoe zal 'k u weer ontmoeten
Geslagen of met vrijheid voor mijn Maat?
Laat onze liefde ons bitter leed verzoeten,
Zoolang het lot ons scheidend samenlaat.
St.-Petersburg, 13-26 Dec. 1913. |
|