voltrokken is: Zoo iets doet men toch niet! Neen, zegt Ibsen, maar zoo gebeurt het! - en gij wereld, met hier uw onnoozele en daar uw slimme helft, doet waarlijk niet iets voortreffelijkers.
Een dubbelzijdig pessimisme dus, waarvoor zich de menschelijkheid klein en slecht, de schoonheid overleefd en zichzelfvernietigend voordoet.
Want dit is het merkwaardige, dat wat de gezonde zin, in de personen die Hedda omgeven zou willen prijzen, door Ibsen èn op zichzelf èn door de tegenoverstelling met de hoofdpersoon, als klein en belachelijk wordt voorgesteld, - terwijl Hedda, die temidden van die anderen de blinkende rol speelt, door hem als een leege rest van vroegere schoonheid aan haar ondergang wordt prijsgegeven.
Er is geen menschelijkheid aan de eene zijde, die tegenover de schoonheid aan de andere in haar waarde gelaten wordt, maar ook niet een schoonheid die ten opzichte van de menschelijkheid tegenover haar, ook maar de minste inhoud heeft.
Uit dit besef stroomt de wrangheid die zulk een stuk doordringt, die er het ware wezen van uitmaakt, en die als een bittere drank, waardoor wee optimisme genezen kon, misschien voor menigeen sterkend is geweest.
Of ze het ook nu nog is? Ik houd het ervoor dat de wereld nu, veel minder dan dertig jaar geleden, als een weefsel van vale menschelijkheid en overleefde schoonheid wordt aangezien, dat, in wijdere kringen dan toen, de menschelijkheid weer kleur en de schoonheid weer een toekomst kreeg.
A.V.