De Beweging. Jaargang 10(1914)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Twee gedichten Door Maurits Uyldert I De boetelinge Veni, creator spiritus! In de ronde hemelrijen Zit zij in haar zwart gewaad Waar de liedren zilvrend glijen, Of in donkren toon gebaad; Bij de ruisende englenstoet In de stilte van het bloed. Zij, op de allerlaagste trede En rondom valt zang en klank Van omhoog op haar beneden, - 's Hemels allerteerste rank. - Boven haar het englenspel: Voor haar voeten ruimte en hel. [pagina 53] [p. 53] In de blonde hemelreien Zit zij schuchter en zij speelt: Liedren fris als lente-weien Waar de leeuwrik trillend kweelt. Maar nog beeft ze om het geweld Dat diep uit den hemel zwelt. Liedjes die daar strelend ruisen Stijgen tot een felle kreet, Tot bazuinen dreunend bruisen Dat de hemel hemel heet. En daarin golft hel haar spel: Glazen klokje en zilvren bel. Diepste en droefste klanken zinken Snikkend uit het weemoedzwaar Vogeltjuikend harpe-klinken, Zilvre tranen in zwart haar. En zij buigt het donker hoofd In het koor, dat juicht en looft. Kan zij nimmer zich verenen Met Gods englen, klaar en hel? Bij serenen moet zij wenen, Wenen moet zij in het spel Dat zich als een zuil van licht Tot der heemlen hemel richt. Wat heeft zij op de aard' misdreven, Boetelinge en hemel-reê, Uit de lichte waan geheven Tot de zwaarte van Gods vreê, Dat zij nu zo lang moet zijn Hemelkind met aardse pijn? [pagina 54] [p. 54] ‘Zij wilde immer zoekend zwerven En versmaadde 't zuiverst brood, Zocht bij levenden te sterven, Niet te leven bij den dood. In de doden helden gloeit Vuur, dat eeuwig leven boeit. ‘Daarom waakt zij hier beneden, Turend in het aardse dal, Aan de grenzen van den vrede, Aan den rand van 's hemels wal, Lijdt zij al wat de aarde lijdt In de pijnen van den tijd’. II Laat altijd maar de stilte ruisen, De zoete stilte van uw stem, De lampen branden in de huizen En door de straten dreunt de trém Waar 't volk krioelt, een horde muizen, Maar 'k hoor de stilte van uw stem, Laat altijd maar de stilte ruisen. Het is een kleine melodie Maar waaruit helle tonen lokken. Niets deert mij, wat ik hoor of zie: Door 't plompe dreunen van de klokken Draaiorgeldeunen twee of drie; Ik voel mij zacht omhoog getrokken, Ver, door uw kleine melodie. [pagina 55] [p. 55] En al mijn weemoed voel ik zinken, Mijn smart verflauwt, mijn vreugd verbleekt, Harten die zulke klanken drinken Stijgen tot waar de hemel spreekt, Daar waar de hemelrozen blinken, De zilvre hemel vlammend breekt, Daar blijft de stilte zingend klinken. Laat in mijn ziel de stilte ruisen, De zoete stilte van uw stem, Ik hoor haar neuren, zingen, druisen, De liefde van uw zachte stem, Die stijgt en daalt in zwevend suisen, O diepe liefde van die stem.... Laat altijd maar de stilte ruisen. Vorige Volgende