| |
| |
| |
Gedichten Door Else Bukowsky
I
Mijn dagen zijn als witte woestenijen
En alle sterren sterven in mijn nachten
Als moegedoolde vogels, en verzinken in de zeeën
Maar tusschen dag en nacht
Hef ik mijn hoofd en zie naar 't oosten heen
Zooals een pelgrim in den avond doet
En in het oosten rijst het groote licht.....
II
Nu vallen al mijn dagen op mij neer
Als wank'le muren, die de wind verwoest,
En al mijn blanke, broze nachten breken
En onder scherven ligt mijn lijf begraven.....
Alleen mijn bloedende armen en mijn handen
Rekken omhoog, maar niemand ziet mij hier,
Der menschen wegen liet ik achter mij,
Alleen een groote wolk buigt neer en schreit.....
| |
| |
III
Vaag, als schimmen van verlangen
Gaan de dagen langs mij heen;
Ga ik langs de dagen heen;
Zonder wenschen, zonder wachten,
Zonder lach en zonder klacht,
Door den slaap van vele nachten
Naar den slaap van eene nacht....
IV
Blij heb ik het feest bereid;
Maar er daalt een nevel neer
Door de luchten, grijs en dicht,
Gaan de vlinders van den nacht
Uit de verte klinkt een toon
Van het blijde feestgezang,
Klinkt een toon en nadert niet,
In de verte dooft hij uit
Als een ster, die zinkt in zee....
En de kaarsen branden niet
En de gasten zijn nog ver
En mijn bloemen welken al....
| |
| |
V
En alle menschen gaan hun dagen door
Als vreemde booten gaan door vreemde zeeën.
En enklen hebben zilverwitte wimpels
En dansen door de kalme, blauwe dagen
Naar blanke kusten van den eeuwgen dag....
En andren gaan door trage schemeringen
Naar breede havens, waar nog velen landen,
Zij glijden rustig naar de groote rust.
En andren weten niet, waarheen zij gaan,
Soms drijft de storm hun door een zwarten nacht
En als het licht wordt, is de weg hun vreemd,
En niemand weet het einde van hun tocht,
En niemand weet, of zij verzonken zijn....
En enklen komen van de bloemelanden
En dolen door een stage duisternis,
Vanwaar zij komen, zijn zij vastgebonden
En drijven steeds denzelfden weg terug;
Maar geen van hun bereikt de kusten weer,
Want groote nevels hangen voor hun oogen
En alle lichten doofden op hun weg....
VI
Mijn dagen bloeiden in de donkerheid
Als roode rozen in verborgen kloof;
Maar niemand vond, en niemand zag hun weelde
En alle bladen vielen langzaam af....
Alleen een eenzame kwam, toen het herfst was
En weende bij de doornen.
| |
| |
Ahasverus
Ik heb mijn liefste niet gewekt,
Ik zal maar zonder afscheid gaan;
De groote stem roept in den nacht
Ik heb haar wangen niet gekust,
En niet haar mond tot laatsten groet,
Ik heb een nacht bij haar gerust
En ga, zooals een beedlaar doet,
De zijpoort uit, nu, vaal en mat,
De vroege dag in 't oosten grauwt;
De wind verwaait mijn stap op 't pad,
En voor mij ligt het groote woud....
Katholieke Kerk
De menschen wachten in de bankerijen
In het verdoolde licht van eene lamp
En boven allen hangt de groote smart,
De bleeke Christus aan het zware kruis;
Uit ongeziene hoogten daalt een vloed
Van lauwe klanken op hun hoofden neer;
Zij buigen om, als halmen in den nacht....
En boven allen hangt de groote smart.
Nacht
Nu gaat de dag als een koning heen
Naar andere landen en volken,
| |
| |
Golft als een groote zee de nacht;
Alleen de toppen der boomen
Drijven nog even boven den vloed
Als eenzame booten, waarheen?....
Langs den langen, leegen weg
Komt een tred naar mij toe,
Een bleeke knaap biedt mij knielend
In zijn geheven handen een beker vol donkere wijn,
Brengt hij mij slaap of dood?....
Dood
In de gewelven, die ik mijn eigen dacht,
Dool ik rond als een vreemde,
Wie wijst mij den weg naar de poort?....
Ruischen de zangen van waatren, die ik niet ken;
Door de spleten stroomt blinkend licht
En schroeit mijn gezicht....
Nu wordt het stil en donker,
Uit de hoogten daalt asch op mij
Herfst
Gingen wij beiden uit naar den dag
Elk langs een anderen weg....
| |
| |
Nu gaan in den grooten avond
Onze wegen weer naar elkander toe,
Maar onze voeten zijn moe,
Over ons daalt de nacht en de bleeke herfst,
|
|