| |
| |
| |
Reisherinnering Door H.P. Berlage Nz.
Het is, volgens modern begrip, al lang geleden, dat het Zwitsersche huis, liever nog met het verteederende achtervoegsel ‘je’, ook ver buiten Zwitserland navolging vond.
Deze ving aan met den tijd der vele en lange reizen, der geïllustreerde tijdschriften en der fotografiën.
De stijl-nabootsing was in vollen gang, en de bouwmeesters zagen in dat Zwitsersche huisje een prachtig voorbeeld voor villa's, stallen en tuinhuisjes.
En geen wonder; want wanneer men weer eens tusschen die Zwitsersche huizen heeft gewoond en ze van nabij heeft bekeken, dan vindt men de voorliefde voor dien stijl volkomen verklaarbaar.
Met zulk een huis wordt dan bedoeld het boerenhuis van het Berner-Oberland, want ofschoon elk Zwitsersch kanton eigenlijk alweer een aparte bouwwijze heeft, zoo is toch die van het kanton Bern de eigenaardigste.
Als algemeen kenmerk, hetwelk bovendien het aantrekkelijke, en daardoor tot navolging verlokkende van het Zwitsersche huis verklaart, noem ik zijn prachtige overeenstemming met de omgevende natuur; het bouwmateriaal wordt immers in de onmiddellijke nabijheid gevonden.
Op een onderbouw van breuksteen, bevattende werk- en bergplaats, en ook wel stalling, is de eigenlijke woning geheel van hout opgetrokken.
De steenen muren worden op tweeërlei wijze bewerkt. In de
| |
| |
meeste gevallen worden ze gepleisterd en gewit, de veiligste behandeling tegen inwateren, omdat de openingen, dus de eigenlijke voegen, volgens de aard der constructie breed en onregelmatig zijn.
De steenhouwer of als men wil de metselaar stapelt n.l. de ruw uit de rots gehakte steenbrokken zonder metselspecie op elkaar.
Het is natuurlijk een kunst op zichzelf, de steenen zoo goed mogelijk op en in elkaar te passen, maar het is begrijpelijk, dat daarmede geen samenstelling als van een baksteenmuur kan worden verkregen.
De muur wordt daarna overpleisterd, in welk geval er dus uiterlijk geen natuurlijk materiaal en dus ook geen koloristische overeenstemming is met de omgeving. Inplaats daarvan wordt dan het bekend, sterke en aardige effekt bereikt van de witte muur.
Deze methode wordt als de gemakkelijkste en ook de goedkoopste nagenoeg altijd toegepast.
Bij de tweede wijze laat men het ruwe muurwerk onbedekt; maar in dat geval moet, om een ondoordringbaar muurwerk te verkrijgen, metselspecie worden gebruikt en wel een zeer dunne, om gemakkelijk in al de voegen te kunnen dringen; een bizondere voegspecie wordt voor de buitenvoegen gebruikt. In dat geval is er dus wel een koloristische overeenstemming met de omgeving, omdat de steen van de muur, die dezelfde is waarop het huis staat, en waarmee het is omgeven, zichtbaar blijft. Maar dat niet alleen; er is zelfs ook een zekere constructieve overeenstemming met de omgeving, omdat er tusschen de natuurlijke rotsformatie en de op deze wijze behandelde muur ontwijfelbare overeenstemming bestaat.
Deze methode wordt als de duurdere alleen bij het rijke boerenhuis toegepast.
Geheel in overeenstemming daarmêe werd vroeger de burcht gebouwd, d.w.z. met hetzelfde muurwerk van op elkâar gestapelde steenen. En prachtig staat zulk een burcht in zijn omgeving; nog mooier dan het boerenhuis, omdat de bekoring grooter is wanneer de overeenstemming een monumentaal bouwwerk betreft.
De navolging in slechten zoowel als in goeden zin bleef natuurlijk niet uit, want niet alleen in Zwitserland maar in alle berg- | |
| |
streken worden moderne kasteelen en villa's in breuksteen muurwerk gebouwd.
De houtconstructie van de eigenlijke woning op den steenen onderbouw is zoo eenvoudig mogelijk. Daar het hout goedkoop is, zijn de buiten- zoowel als de binnenmuren samengesteld uit op elkaar gestapelde balken, waarvan de kopeinden door elkaar heen steken, dus op de wijze van het zoogenaamde blokhuis.
Het dak is een zadeldak met de klassieke helling. Er is geen dakstoel. De sparren liggen op de muur. Het dakvlak springt ver voor en gaat op zij over de uitgebouwde galerij met trap, de eigenlijke toegang van het huis. De constructie, zoowel van de eenvoudige veestal en de Sennehut, dus op die hoogten waar geen hout meer is, als van het rijkere boerenhuis te midden van de nog dicht begroeide berghellingen en het dal, is in beginsel en dit weer krachtens de lijn der natuurlijke ontwikkeling, dezelfde.
De laatste is daarvan alleen de graduëele verfijning. En nu is het een lust om de middelen te bestudeeren, waarmêe die verfijning is bereikt, hoe de rijkere huizen zijn versierd. Want zoo ooit dan is hier wel zuiverheid van stijl, omdat die versiering direct uit de constructie voortkomt. Alle versiering is constructieve verfijning; een ter wille der versiering alleen aangebracht bouwdeel is er niet.
Om te beginnen zijn de balkenkoppen, dus de einden der muren aan de hoeken even afgestoken.
Hetzelfde is met de balken der binnenmuren het geval; want de aardige consekwentie der constructie is, dat deze ook door de muur heensteken.
Ten overvloede doen nu de bovenste balken der binnenzoowel als der zijmuren, door overkraging en behakking als kromlijnige consoles, dienst voor het ver overspringende dak. Want zij dragen de laatste daksparren waarop de panlatten zijn gespijkerd en op deze weer vier dik, de pannen, die eveneens van hout zijn.
De goot is meestal een halve uitgeholde dunne boomstam, aan ijzeren beugels opgehangen. Zware steenen, die regelmatig over het dak zijn verspreid, beletten het anders ongetwijfeld gemakkelijke wegwaaien der pannen. Deze steenen geven wel een bizondere bekoring aan het geval.
| |
| |
De raampjes, want de ramen zijn klein, zooals van alle boerenwoningen, maar vooral van die der Zuidelijke landen, zijn vrijwel regelmatig, meestal in koppels van twee of drie stuks in de muur aangebracht.
De scheidingsstijltjes zijn evenals de omlijsting besneden of liever behakt, want de bijl is vrijwel het eenige stuk gereedschap, dat door den timmerman voor dat soort huizen wordt gebruikt. De geheele bewerking draagt daarvan het karakter.
Tusschen dìe stijltjes zijn nu de eigenlijke vensters gevat; de grootere zijn verdeeld in zes, de kleine in vier ruitjes; zij zijn zoo goed als de eenige onderdeelen van het huis, die geschilderd zijn, nl. wit.
Houtsnijwerk, want ik zal het nu maar zoo noemen, komt verder voor aan de zijgalerijen en trapleuningen, aan de kopeinden van vertikale deelen tandvormig en met de guds uitgesneden.
Er zijn friezen, lijstjes met een geometrisch ornament versierd, dat men in steen gehakt terugvindt aan Romaansche kerken.
Dit bewijst alweer, dat alle monumentale architektuur haar prototype in hout heeft.
En ten slotte verkondigt een zwierig inschrift den naam van den bouwer en den datum der stichting, een patriarchale gewoonte van bizondere bekoring.
Deze friezen worden ook nog wel eens geschilderd en dan in helle kleuren, samen met het kippenrek, het eigenaardige onderdeel, dat ik nog vergat te noemen.
De kippen worden nl. van uit het woonvertrek, door een der raampjes gevoerd in een rek, waar natuurlijk een loop heenleidt.
Dit rek is, met de bloemrekken vóór de andere vensters, hel groen gekleurd, daardoor geestig contrasteerende met de lakgeraniums. -
Die enkele helle kleuren steken nu bizonder fraai af tegen het donker bruin van het houtwerk, dat een diepte van toon heeft, die aan een bizondere bewerking van beitsen, oliën of vernissen doet gelooven.
Toch is het alleen de invloed van de atmosfeer, die die donkerbruine fluweelachtige kleur aan het dennenhout geeft.
| |
| |
Het Zwitsersche huis staat dus zeer sterk in het landschap; er is een koloristische overeenkomst met die van het zwartgroene dennenbosch, dat ook zoo sterk constrasteert met den bodem.
En er is, ik zou bijna zeggen ook wat de algemeene vorm betreft een zekere overeenkomst met het landschap.
Die algemeene vorm toch draagt wat men een horizontaal karakter zou kunnen noemen, dat overeenkomt met den klassieken tempel.
De horizontale lijn domineert; het dak met de klassieke helling overspant den meer breeden dan hoogen gevel. Dit is in harmonie met het berglandschap, terwijl het vertikale karakter, dus dat van de architektuur waarbij de vertikale lijn domineert, in harmonie is met het vlakke land.
Zou het onbewust zijn, dat de klassieke bouwkunst in het bergachtige, de middeleeuwsche bouwkunst in het vlakke land ontstond?
Het kunsteffekt wordt bepaald door tegenstelling, en daar het natuurlijk wel bezwaarlijk zou zijn met de massa zoowel als met de hoogte der bergen te willen concurreeren, moet men om artistiek effekt te krijgen in een bergland laag blijven en in de vlakte hoog opgaan. Zouden de Egyptenaren zich de moeite hebben gegeven hun pyramides te bouwen, wanneer hun land een bergland ware geweest? en ziet men niet de middeleeuwers als zij hun cathedralen in berglanden bouwen, de plaats daarvoor met zooveel zorg kiezen dat ze geheel vrij van de bergen komen te liggen? want ze wisten wel dat een cathedraal tegen een rotswand gezien, alle effekt verliest. Zij wisten wel dat een toren het alleen in het vlakke land doet, omdat de blik dan opwaarts rijst, terwijl in het andere geval alleen de berg de aandacht trekt.
Het is ook bovendien eigenaardig om op te merken, dat een toren geen eigenlijk ‘noodzakelijk’ bouw-element is, want het oorspronkelijk doel, het ophangen van de kerkklok, kan niet als ernstig argument gelden om een toren zoo hoog op te voeren; en althans niet om twee torens in het front te zetten. Het schijnt dus wel dat de middeleeuwers ten slotte op het ‘effekt’ hebben willen werken, en dat dit effekt natuurlijk alleen mogelijk was, zonder ‘concurrentie’ met belendende massa's.
| |
| |
De toren dus in het vlakke land, het klassieke dak in het bergland. Want zelfs het steile dak, hetgeen trouwens bij den middeleeuwschen toren behoort, doet het ook al niet zoo goed als het vlakke.
Het wil mij ten minste voorkomen dat zelfs de verheven rust der zwijgende bergmassa's, hoe onnoozel nietig die verstoring ook moge zijn, het steile dak niet goed verdraagt.
Alleen de koepel kan met het vlakke dak worden vergeleken, omdat ook deze een noodzakelijk ruimte-afdekkend bouwdeel is. Hij past daarom in het bergland, omdat hij niet de bedoeling heeft opwaarts te gaan.
Dus de vertikale slankheid in het vlakke, de horizontale massa in het bergland.
Een toren verdraagt het bovendien niet, dat men hem van boven af bekijkt, terwijl een koepel daardoor niet wordt gekleineerd.
En het belachelijkste wordt dat eerste geval, wanneer zooals in Amerikaansche steden, van af de bovenste verdieping van aangrenzende gebouwen, de torenspits van bovenaf kan worden bezien.
Men moet zelfs voorzichtig zijn torens op bergen te bouwen, zooals dat tegenwoordig nog al eens met uitzichttorens het geval is. Er ontstaat dan een conflikt tusschen het naaldachtige dat zulk een toren onwillekeurig krijgt en de massa van den berg daaronder. Vandaar dat vestingwerken, en dan denk ik aan de gekanteelde rots van Volterra, als bergbekroning zoo mooi doen, en dat ook Kreis voor zijn projekt van een ‘Bismark-Denkmal’ op de Elisenhöhe bij Bingen, een massiven koepelbouw ontwierp.
Hoe subtiel al deze dingen zijn, bewijzen de vele prachtige voorbeelden uit vroeger tijden, toen het natuurlijk gevoel, als van zelf het juiste wist te treffen, tegenover de werken van den lateren tijd, toen er van dat natuurlijke gevoel niets meer was overgebleven en de natuur door hopelooze onmacht werd verleelijkt.
Ik wilde nog wel eens de ontroering beleven van den eersten blik op den Mont. St. Michel, de door de zee bespoelde rots aan het vlakke strand van Bretagne, die uitgroeit in een vestingachtige architektuur, waarvan de muren een klooster omgeven
| |
| |
en waarbovenuit de spits der abdijkerk de lucht inboort.
Het is dan ook geen overdreven trots wanneer de honderd meter hooge muur, welke niet naast maar boven elkaar gelegen kloosterruimten omsluit ‘het wonder’ wordt genoemd.
Men stelle zich dan eens de akeligheid voor van een dergelijke rotsbebouwing in den geest van het Germania-monument aan den Rijn of van het een of ander hotel ‘Belle-Vue’.
Niet alleen de rots zelf ware dan verwoest, maar de heele ‘Belle-Vue’ daarenboven. Nu wordt de natuur door de kunst veredeld, zoo zou ze worden bevuild. Want men wil toch eigenlijk altijd en overal wel menschenwerk zien. Het is niet waar, dat de natuur zonder contact met den mensch mooier is, dan wanneer deze zijn aanwezigheid heeft aangeduid. Men ontroert in de meest verheven eenzaamheid, bij de plotselinge verschijning zelfs van de nietigste woning. En geen prachtiger aanblik dan de abdij aan de ‘Laacher See’ die vereenzaamd zich spiegelt in het door dennenbosschen omzoomde watervlak, of van het klooster van St. Bartholomeus, de gebouwengroep die zich verheft op het enkele stuk oever tusschen de ontoegankelijke rotsmassa's van de ‘Königssee.’
En dan weer herinner ik mij de bruggen van Toledo, bruggen zooals alleen de middeleeuwen ze konden bouwen die met één boog de rivier overspannen en daardoor op ideëele wijze het oeverlandschap omlijsten. Waarom vermag zelfs geen der vele spoorwegbruggen, en dan herinner ik mij als gelijksoortig geval de Kaiser-Wilhelmbrücke over de Wupper, waarvan de afmetingen eenige malen die van Toledo overtreffen, dien indruk van grootheid te geven?
Dit alles om te betoogen dat bij harmonie tusschen het bouwwerk en de omgevende natuur er een verhoogde schoonheid ontstaat. Maar die harmonie wordt alleen verkregen bij een natuurlijke bouwwijze, een van zuivere beginselen, van een algemeen karakter dus zonder persoonlijke buitensporigheden; want dit alleen is een waarborg voor een karakteristieke eigenheid; in verband met de omgeving. En dat moet te eerder geschieden, omdat we langzamerhand gaan naar een bebouwde aarde met een afzonderlijke woning voor allen.
Dit feit gaf ook den Heer Havelaar aanleiding daarover een
| |
| |
aardig artikel te schrijven in de Groene Amsterdammer van 17 Augustus: ‘Het Huis in de Natuur’.
Tegelijk met een geweldige groei der steden, als de plaats waar het werk wordt gedaan, ontwikkelt zich het plattte land tot de plaats waar wordt gewoond, eerst mogelijk geworden door de ontwikkeling der verkeersmiddelen.
Dit moge voor de naar eenzaamheid verlangende menschen een schrikbeeld zijn, voor hen die het leven en de geweldige schoonheid daarvan beseffen, is het dat niet.
Het is integendeel een waarborg voor een hoogere cultuur. Maar dan moet ook de bouwmeester zijn taak begrijpen niet alleen, maar die ook naar behooren kunnen vervullen.
Dan moeten er geen Zwitsersche huisjes naar hier worden overgeplaatst, omdat zelfs met de beste bedoelingen en talenten dat wat in eigen omgeving krachtens een natuurlijke samenstelling tot een verhoogde schoonheid leidt, in een andere omgeving de tegenovergestelde uitwerking heeft.
En gelukkig kan wat de architektuur van het landhuis betreft, worden vastgesteld, dat deze inderdaad de gewenschte hoogte heeft bereikt. De zoogenaamde stijl-architektuur, die in de stad nog niet schijnt te kunnen worden gemist, kan op het land vrijwel als overwonnen worden beschouwd.
De bepilasterde, betorende en beërkerde villa wordt niet meer gebouwd. Er is werkelijk een oorspronkelijk en kunstvol type landhuis ontstaan en zelfs een nationaal type, al mag dan ook de drang tot een dergelijke vernieuwing indirect van uit Engeland zijn gekomen. En het moderne landhuis is daarom een zuiver type van bouwkunst, omdat het de veredeling is van het boerenhuis. De ontwikkeling daarvan is na te gaan, want de eerste moderne landhuizen verschilden van het oorspronkelijk boerenhuis, althans wat het uiterlijk betreft, zeer weinig.
Is dit laatste nog geen kunstwerk in architectonischen zin, omdat het onbewust is ontstaan, het moderne landhuis is dat wel en we kunnen met den schrijver van dat artikel volkomen instemmen, als hij aan de Bazel de eer toekent daarvan het meest volkomen type te hebben geschapen. -
Alle vooruitgang berust op wisselwerking en daarom kan worden verwacht, dat wat bij het landhuis mogelijk bleek, op
| |
| |
den langen duur ook voor de verdere bouwkunst mogelijk zal blijken, en dat al die bouwwerken die in het landschap staan, een karakter mogen krijgen dat geen verleelijking, maar een verhoogde schoonheid daaraan geeft.
Dat was vroeger zoo krachtens eenheid van een zuiver stijlbeginsel, dat kan ook weer zoo zijn, wanneer de bouwmeesters de beginselen van het moderne landhuis ook op hun andere bouwwerken toepassen. |
|