Aanteekening bij het voorafgaande artikel
De mogelijkheid bestaat, dat Potgieter, dit artikel lezende, onmiddelijk zou uitroepen: die schrijver heeft juist gezien; Van Lennep en Van der Hoop redakteuren van Apollo, het was een gissing zonder zekerheid en die nu onhoudbaar blijkt. Mij persoonlijk schijnt die mogelijkheid zeer groot, en het is alleen terwille van de nauwgezetste billijkheid dat ik, met goedvinden van de schrijver, het volgende aan zijn opstel wensch toetevoegen.
Dr. de Vooys zegt: ‘Een dergelijk weekblad, geredigeerd door twee bewonderaars van de buitenlandsche romantiek, moest dan wel interessant zijn als spiegel van ontwakende belangstelling’ - en vermeldt verder dat hij vreemd opzag toen hij daarna het weekblad, met zijn breedsprakige, quasi-geestige ‘Inleiding’ en zijn huisbakken inhoud in handen kreeg. ‘Al dadelijk’ - gaat hij dan voort - ‘kwam de veronderstelling bij mij op, dat Potgieters mededeeling slechts op een gissing berustte, die een vergissing blijkt te zijn.’
Nu wil het geval dat Potgieter zelf, alvorens Apollo te vermelden, het klaarblijkelijk herlezen heeft en er in zijn zachte en ironische volzinnen een oordeel over uitspreekt, zoo vernietigend, dat wel niemand na hem veel van dat weekblad verwachten kon, - en dat hij nochtans bij zijn gissing gebleven is. ‘Niet enkel de inleiding, ook menige beoordeeling liet door iets huisbakkens te wenschen over; tot in de navolgingen van vreemde dichters toe, waren de schreden der voorloopers onzekere.’ En verder: ‘Eene uitvoeriger studie dier vergeten bladen zou een vergeefsche arbeid zijn.’ Waarop onmiddelijk onder schijn van lof de ironische doodsteek volgt: ‘schoon de inzage iets boeijends heeft, daar zij alreeds verkondigen wat het korter en langer leven van beide vernuften leerde: hunne productieve gaven overwogen verre hunne critische, en bij latere ontwikkeling hadden de eerste van de laatste weinig last.’
Dat Pogieter ondanks dit oordeel bij zijn gissing gebleven is, bewijst dat ze vast in hem geworteld was en dat hij alles-