De Beweging. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
In Russische gevangenissen
| |
[pagina 226]
| |
woord van den Heer Von Boetticher is tot dusver een zeer welsprekend stilzwijgen geweest. De drie volgende geschriften zijn afkomstig van drie verschillende personen.
* * * | |
Eerste geschriftIn den zwaren strijd voor zijn bevrijding van het juk van de absolute alleenheerschappij duldt het Russische volk de grootste opofferingen. Galgen, kanonnen, bajonetten en gevangenissen, zietdaar de strijdmiddelen van de Regeering. Duizenden gehangenen, tienduizenden doodgeschoten, vermoord en mishandeld. Zelfs de regeeringsbladen hebben daarover geschreven. Waarom schrijft men dan niets over de beestachtige mishandelingen, waaraan de katorgisten in de gevangenissen onderworpen zijn? Waarom weet men zoo weinig van hen? De Regeering beschermt ijverig haar gewillige dienaren, die in het duister van de kazematten hun heldendaden verrichten. Achter dikke muren en ijzeren hekken worden de kreten en klachten der mishandelden gesmoord. De meest wreede van alle katorga-gevangenissen is de Centrale te Orel. Niet zonder reden zendt de hoofdadministratie daarheen de katorgisten uit alle deelen van Rusland ter ‘verbetering.’ Vanaf het jaar 1908 werd elk convooi gevangenen gruwelijk mishandeld. Men kleedde de ongelukkigen naakt uit en dwong hen door een haag van inspecteurs te gaan, die de naakte lichamen met gummistokken, sleutels en vuisten bewerkten. Verder werd nog dagelijks geslagen: in de kamers, op de werkplaatsen, op de plaats, in het bad. Den 21sten Juni 1912 werden 16 katorgisten uit Schlüsselburg vreeselijk mishandeld.Ga naar voetnoot1) 's Nachts na de inspectie toen ze reeds sliepen, stormde een troep inspecteurs de kamers binnen, bond hen, stopte hun een prop in den mond, dat ze niet konden schreeuwen, en aldus gebonden, werden ze op de steenen vloer gesmakt en met vuisten geslagen. Timosjetskin werd aan zijn rug ernstig | |
[pagina 227]
| |
gewond. Den matroos Antoon Konon het trommelvlies vernield.Ga naar voetnoot1) Geheele boekdeelen zouden noodig zijn om te vertellen van alle folteringen, die hier sedert 1908 plaats hadden. Honderden graven op het Troïtski-kerkhof, waar de arrestanten begraven worden zijn daar stille getuigen van. Enkele feiten. Den 17den Januari 1913 werd Sergius Sjarapof gebonden en hevig gegeeseld. Hij was een arbeider uit Briansk. Op 30 April besloten ongeveer 50 cellulaire gevangenen tot hongerstaking. Zij vroegen op te houden met geeselen en slaan, verbetering van voeding enz. Gevolg: mishandelingen in de carcer. Den 8sten Mei, den negenden dag van de hongerstaking werden twee levenslang veroordeelden bewusteloos naar het ziekenhuis gebracht. Denzelfden dag beloofde de commandant den hongerstakers, dat hij zelf zou opletten, dat er niet meer geslagen werd. Ook een gedeelte van de andere wenschen willigde hij in. Dus eindigde de hongerstaking. Maar den volgenden dag 9 Mei werden negen personen uit gemeenschappelijke zalen naar cellen gebracht: Radionsjenko, Filipenko, Kosniolofski, Mejanik, Posvilitza, Kozjevnikof, Chartsjevnikof, Petrosian. Zij werden gruwelijk geslagen voor hun deelneming aan de hongerstaking. Vier anderen werden eveneens geslagen wegens hun protesten tegen het slaan. Eenige dagen later werd Katsoebovitsj wegens een klacht over slechte voeding in den carcer gebracht. Denzelfden nacht nog hing hij zich op. Den 5den Juli begon de levenslange katorgist Melnikof, die krankzinnig was geworden in zijn cel te schreeuwen. Hij werd onmiddellijk stil gegeeseld. De litteekens zijn nog te zien. Terwijl Melnikoff gegeeseld werd, klopten anderen als protest tegen de celdeuren. Daarvoor werden gegeeseld S. Sjavapof, Novikof, Oesjikof, Zoeif en nog eenige anderen. Vijftig kwamen in den carcer voor 10 tot 20 dagen en sliepen al dien tijd op de steenen vloer. Velen hunner werden voor een jaar in kettingen geslagen. Eveneens werd Simonjenko gegeeseld, die onder het geeselen of dadelijk daarna een toeval kreeg en langen tijd in het ziekenhuis vertoefde. In Juni liet hij zich doodhongeren. Het slaan | |
[pagina 228]
| |
is volstrekt niet minder algemeen dan vroeger. In de cel was op 21 Juli de katorgist Pikin geslagen. Men wil niet, dat er onder het geeselen geschreeuwd wordt en mishandelt daarvoor nog bijzonder zwaar. De gevangenis-administratie is zóó gewoon te slaan, dat ze deze bewerking ook op vrije menschen toepast. In de gevangenis werd een nieuwe vleugel gebouwd, aan welke gevangenen en vrije werklieden arbeidden. Een van deze vrije werklieden werd geslagen door een inspecteur in tegenwoordigheid van den assistent Araktsjejef, omdat hij een gevangene wodka had gebracht. Den 24 Augustus is op de gevangenis-boerderij door den inspecteur Kornejef de strafgevangene Lopoechof gedood. Hij werkte aan de dorschmachine. Kornejef sloeg hem hard. Lopoechof viel op de machine, waarbij de riem zijn hand greep, en voor men den molen tot staan kon brengen was hij vreeselijk verminkt. Denzelfden dag stierf hij. | |
Tweede geschrift Over de centrale gevangenis te OrelI Opvoedingssysteem der model-gevangenbewaardersVerleden jaar liepen door geheel Rusland mededeelingen betreffende onmenschelijke voorschriften bij den aanbouw van den nieuwen Amoer-spoorweg. Vroeger waren deze voorschriften alleen bekend bij hen, die in nauwere aanraking kwamen met katorga en katorgisten. Maar sedert de Heer Goetsjkof zijn bekende reis naar het Oosten heeft volbracht, begon de geheele pers belang in de zaak te stellen. En geen week gaat sedert voorbij, dat de kranten geen nieuwe gedetailleerde verhalen geven van onmenschelijke mishandelingen van katorgisten. Slaan, martelen, tergen, geeselen, doodschieten zijn aan de orde van den dag en zelfs de Russische lezer, die in de laatste jaren aan veel gewend is geraakt, staat verstomd tegenover figuren als de Heeren AnnenkofGa naar voetnoot1) en | |
[pagina 229]
| |
zijn helpers. Menschen, die tot waanzin toe dronken van hun macht, alle perken te buiten gaan. Waar komen deze menschen vandaan? Waar vindt onze gevangenis-administratie deze modellen van gevangenbewaarders, die zelf het gemeene werk doen en de aangenamere lichtere arbeid aan anderen overlaten n.l. aan de samenstellers van de officieele démentis en de afgevaardigden op de internationale congressen. Waar gewezen ambtenaren van Orel zich ook vertoonen, overal komen de wreedheden mee. De vreeselijke tragedie van Koetomara is bekend.Ga naar voetnoot1) Een geheele groep gevangenen heeft daar als protest een einde aan hun leven gemaakt. In het bijzijn der nog niet koud geworden lijken sprak de chef de Heer G. Golovkin tot de stervenden: ‘Sterf allemaal. Ik laat begraven.’ De Heer Golovkin is ex-assitent van den chef der Centrale te Orel. Naar Nertsjinsk (Siberië) is overgeplaatst de Heer Ernst von Kube, vroeger inspecteur te Orel. Dadelijk daarna begonnen de wreedheden, die met de massale zelfmoorden te Koetomara eindigden.Ga naar voetnoot2) Naar Poltawa is overgeplaatst de chef van de Centrale te Orel, en dadelijk kwamen vandaar berichten omtrent invoering van het Orelsche vuisten- en sleutelrégime. Naar Simferopol is overgeplaatst uit Orel de Heer Batverin, en den eersten dag reeds werd het Orelsche ranselsysteem ingevoerd. Hier echter is de Officier van Justitie tusschen beide gekomen. Naar Jelets is overgeplaatst uit Orel de Heer Doernowo en dadelijk begonnen de bekende wreedheden. De Centrale te Orel blijkt wel een kweekschool voor model-gevangenbewaarders. Van hier neemt de gevangenis-administratie het benoodigde personeel en zendt het naar alle deelen van Rusland, naar Brest-Litofsk, Simferopol, Kromi, Jelets, de Amoer, Koetomara enz.
Ik bezit een massa aanteekeningen van katorgisten, die te Orel waren van 1908 tot 1912. Een aantal gewezen katorgisten van Orel heb ik in Siberië gesproken. Ik heb geen gebruik gemaakt van geruchten en vage anonyme klachten van lieden, die ik niet | |
[pagina 230]
| |
ken. Ik geef alleen preciese feiteliike verhalen van menschen, die bereid zijn te allen tijde en voor wien ook hun mededeelingen te bevestigen. De getuigen zijn allen katorgisten en verbannenen, die zoo noodig steeds te bereiken zijn. Wanneer hunne mededeelingen onjuist zijn, kunnen zij gerechtelijk worden vervolgd en bestraft. Dergelijke verklaringen kan men niet zonder onderzoek laten als losse geruchten. Mijne berichtgevers weten zeer goed, dat de wraak van hen, die zij beschuldigen, hen treffen kan. Maar zij deinzen daarvoor niet terug. Het koste wat het koste, maar het leven in de hel van Orel moet bekend gemaakt worden. Voor zooverre de namen niet voluit vermeld zijn, bevinden zij zich op een lijst in handen van......Ga naar voetnoot1) | |
II De opneming in Orel.Ga naar voetnoot2)In deze vier woorden is reeds een groot deel van de ellende samengevat. In 1907 werd de Heer Matchevitch chef te Orel.Ga naar voetnoot3) In dat jaar werden gelijk bekend is, in een groot aantal steden van Rusland tijdelijke gevangenissen ingericht tot huisvesting van gevangenen tot aan hunne verbanning naar Siberië. De hoofdadministratie had blijkbaar besloten van de Centrale te Orel een speciaal oord des vredes te maken, waar men ‘onrustige’ elementen uit andere steden heenzenden kon. Ik weet niet of daarover bepaalde voorschriften bestonden, maar het werd systematisch zoo gedaan. Zoo kwamen te Orel gevangenen uit Riga, Vladimier, Pskov, Jekaterineslaf, Schlüsselburg enz. En de Heeren van Orel begonnen zich meer en meer te beschouwen als de aangewezen verbeteraars van de meest-gevaarlijke misdadigers. ‘Wij krijgen hier het gemeenste gespuis’ zeiden de ambtenaren van Orel overluid. Zij gebruikten een speciale wijze van opneming om hun goede reputatie te handhaven. Zij, die niet doodgeslagen werden | |
[pagina 231]
| |
kregen in de verbanning altijd uitmuntende conduite-staten mede met ‘goed’ of ‘uitmuntend’ gedrag, om te laten zien, dat men in Orel de lastigste elementen wel te verbeteren weet. Aan deze conduite-staten kon men de gewezen gevangenen van Orel onder weg altijd herkennen en bij uitzondering mochten zij soms zonder kettingen en boeien gaan. De hoofdadministratie droeg de organisatie van de Centrale te Orel op aan den Heer Von Kube, die in den persoon van den Heer Matchevitch eenen idealen helper vond. Van af den eersten dag begon het schelden, dreigen en ranselen. Uit de gouvernementsgevangenisGa naar voetnoot1) werden in de nieuwe Centrale 36 Katorgisten overgeplaatst en in twee of drie kamers ondergebracht. De andere bleven leeg in afwachting van de aankomst van convooien uit andere Russische gevangenissen. Begin April verwachtte men de eerste étape. De ontvangst moest hun dadelijk doen begrijpen wat hun te wachten stond. De Heer Matchevitch gebruikte daarvoor het volgende middel. De bewaarders werden zeer ruim van brandewijn voorzien en toen werd hun verteld, dat deze katorgisten (uit Jekaterineslaf) een aanval op de administratie hadden beraamd. Zonder eenige aanleiding werd deze étape, meer dan dertig man, bij de opname deerlijk mishandeld. Geslagen met vuisten, revolverkolven en gummistokken. Op den grond getrapt en met het hoofd tegen de steenen gebonkt. Enkelen werden bij handen en voeten opgetild en tegen de muren gesmakt. Van de politieken werden bijzonder mishandeld: Rogof, Arepjef en Skidanof, omdat hij anarchist was. Spoedig daarna is hij overleden. Velen van deze étape gingen dadelijk naar het ziekenhuis en vandaar naar het kerkhof. De namen zijn precies te vinden in de lijsten van het ziekenhuis. Als doodsoorzaak gaf de dokter, Rachlinsky, altijd op pneumonie. Maar hoe is het mogelijk, dat in twee of drie maanden zoovelen aan pneumonie konden sterven, die te voren volmaakt gezond waren! De Heer Von Kube wist ongetwijfeld wat er was voorgevallen. Want den dag daarna kwam hij in de Centrale en ging naar kamer 6 en 7 van afdeeling 4 waarin deze étape gehuisvest was. | |
[pagina 232]
| |
Zij, die zichtbare teekenen van mishandeling vertoonden stelden zich opzettelijk vooraan. Hun gezichten waren geschonden met blauwe, bloedige plekken, krabben en geronnen bloed. De Heer Von Kube ging deze schrikkelijke tentoonstelling zwijgend voorbij. Toen begrepen de gevangenen, dat zij met zijn goedkeuring, wellicht op zijn bevel zoo mishandeld waren. Langzamerhand ontstond te Orel een geheel gewoonterecht ten aanzien van mishandelingen bij de opname. Omdat mishandelingen op het bloote lichaam beter aankomen, moesten de gevangenen zich voortaan uitkleeden. Ziethier staaltjes van de ontvangst te Orel: Een nieuw aangekomen étape wordt vóór het bureau opgesteld. ‘Petten af’. Niet gauw genoeg, dan vuisten. ‘In het bad. Uitkleeden’. Aan de deur van het voorvertrek wordt een tafeltje geplaatst, waaromheen de assistenten van den chef gaan zitten. In twee rijen stellen zich inspecteurs op van af dat tafeltje tot aan de deur van de badkamer. Velen hunner hebben gummistokken en riemen in de hand. Eén voor één komen de arrestanten naakt voor het tafeltje. Ze antwoorden op de vragen naar naam, vonnis enz. Dan roept de assistent den inspecteur toe: ‘Aannemen’, en de Orelsche opname begint. Eerst slaan de oudste inspecteurs: KozlenkofGa naar voetnoot1), Zagorodny en dan de andere. Sommigen worden alleen geslagen. Anderen op den grond geworpen en getrapt. Grooter of kleiner wreedheid hangt af van allerlei. Men mishandelt extra wegens het ontbreken van het Kruis op de borst, of omdat dit ‘te nieuw’ is, of omdat de gevangene Jood is, of student, of politieke, of omdat hij lang haar draagt of een bril enz. De politieke katorgist N.N.Ga naar voetnoot2) deelt het volgende mede: Tegelijk met hem kwamen te Orel drie gevangenen van denzelfden naam Topoff. Toen allen uitgekleed waren in het voorvertrek werd aan het tafeltje geroepen: ‘Popoff’. Een treedt naar voren. ‘Je naam?’ ‘Michaël’. ‘Donderhond, jou moet ik niet hebben’. En slagen! Een andere Popoff komt naar voren. ‘Hoe heet je?’ ‘Ivan’. ‘Verkeerd, verkeerd’. Dan komt de derde Popoff naar | |
[pagina 233]
| |
voren en hij krijgt 't meest slaag van alle drie, omdat hij niet begrepen heeft, dat 't om hem te doen was. De Heeren Von Kube en Matchevitch meenden deze martelingen noodig te hebben als middel om de gevangenen te kalmeeren. Voor de minderen werd het kwellen eene noodzakelijkheid, iets van zelf sprekends. Daarbij bleven zij in de lijn van de algemeene Russische politiek. Zoo werden zij, die veroordeeld waren wegens roof of moord op Joden niet mishandeld. De eerste, die van het voorrecht profiteerde (toevallig) was de gevangene Anton Bendrinski. Later profiteerden ook enkele anderen van deze zachtmoedigheid. Waarvoor veroordeeld?’ roept de assitent bij de tafel grof. ‘Heb een Jood z'n keel afgesneden, Excellentie’ antwoordt met vaste stem de moordenaar-recidivist. ‘Een Jood? Dan ben je een flinke kerel. Laat hem door!’ En de flinke kerel gaat ongehinderd door de rijen inspecteurs heen naar de deur der badkamer. De anderen worden geslagen, een meer, anderen minder. Maar ieder katorgist liet men dadelijk voelen, dat hij te Orel aangekomen was. | |
III. Orelsch celsysteemHier volgt een brief van den politieken katorgist N.N.Ga naar voetnoot1) ‘Reeds voor onze aankomst te Orel wisten wij, dat de Centrale daar niet een gevangenis is, maar een folterkamer. De convooisoldaten zeiden het ronduit: “Dat is een levend graf”. Toen we aankwamen moesten we voor het kantoor in gelid staan. Spoedig kwam de assistent Grabofsky, omringd door een aantal inspecteurs. Hij commandeerde: “In het bad”. Daar moesten we ons uitkleeden en vervolgens kwam de “ontvangst”. Vóór mij werd juist mijn kameraad A.A.Ga naar voetnoot1) ondervraagd. Men vroeg hem naam en familienaam, vonnis enz. Hij antwoordde veroordeeld te zijn volgens § 102. “Wat is dat? § 102” riep de Heer Grabofsky. “Daar weet ik niet van. Waarom ben jij veroordeeld?” A.A. begon: Wegens lidmaatsch....’ Hij kon niet uitspreken, want een hagel van slagen kwam op hem neer. Hij kon niet blijven staan. Toen werd hij weer gesla- | |
[pagina 234]
| |
gen, omdat hij niet behoorlijk in de houding stond. Toen kwam een van de inspecteurs tot de ontdekking, dat een stuk van 50 kop. 't welk A.A. bij zich had, valsch was. Hij had het met de tanden geprobeerd. En weer slaag. Toen kwam mijn beurt. ‘Waarvoor veroordeeld?’ Maar ik kreeg geen tijd om te antwoorden. De assistent las het zelf al uit mijn papieren: ‘revolutionair-socialist’....‘aanslag op een ambtenaar’. Dat was voldoende voor een hagel van slagen. Ik viel op den grond en werd geducht getrapt. Toen ik mij had aangekleed werd ik over de plaats naar de cellulaire afdeeling gejaagd en weer geslagen. Bij de cellen werd ik weer geslagen. Men stompte mij in een cel, zóódat ik met mijn hoofd tegen de muur viel. Daarna begon men mij te fouilleeren en weer te slaan. Toen gingen ze weg. Maar niet lang. Nauwlijks had ik tijd op mijn verhaal te komen, toen de deur van de cel weer open ging. De inspecteurs kwamen weer binnen onder voorgeven een onderzoek te moeten doen. Ik werd weer geslagen, ditmaal wegens een vlekje op de deksel van den emmer. Toen was ik zóó uitgeput, dat ik op de brits ging liggen, enkel maar met de gedachte zoo gauw mogelijk in te slapen. Maar toen ik het hoofdkussen opnam, liet ik het van schrik op den grond vallen: de heele brits was daaronder met bloed bevlekt. Ik dacht aan hen, die hier doodgeslagen waren. En ik begreep, dat mijn beurt gekomen was. Ten slotte viel ik in slaap. Maar midden in den nacht werd ik door luide kreten om hulp gewekt: ‘Help....help....kameraden, help’. Ik heb nooit iemand zoo hartbrekend hooren gillen. Maar ik was onmachtig. Ik heb nooit geweten, wie deze arme kerel is geweest en wat er van hem is geworden.’ Men ziet het: de ‘opneming’ in de badkamer is slechts een begin. Voortzetting volgt in de cellen. Er zijn te Orel ongeveer 200 cellen, die een bijzondere paedagogische rol spelen. Alle pas aangekomen worden als proef in de cellen geplaatst. En daar? Een inspecteur komt binnen en zegt: ‘Goeden dag’. Hoe ongelooflijk het moge klinken, de waarheid is, dat deze groet alleen dient om niet-reglementaire antwoorden te kunnen uitlokken en daarvoor te kunnen mishandelen. Zelden toch zal de gevangene, verschrikt door het plotseling binnenvallen van den inspecteur, precies het juiste antwoord geven. De een weet niet wat hij zeggen moet. Een tweede gaat in de houding staan. Een derde zegt: ‘Goeden- | |
[pagina 235]
| |
dag, mijnheer’. Maar het reglement van Orel is van ijzer. Den afdeelingsinspecteur moet men antwoorden: ‘Ik wensch u goeden morgen, mijnheer de afdeelingsinspecteur’. En den oudsten: ‘Ik wensch u goeden morgen, mijnheer de oudste inspecteur’. Vergissing in een titel is ruim voldoende voor mishandeling. Na de begroeting krijgt de gevangene zijn instructies: Aldus: ‘Zoodra de deur of het luikje opengaat, ga je als de bliksem naast de tafel staan. Meer naar voren! Meer naar achteren! Smoel op. Handen langs je broek. Eenmaal bellen: raam open. Tweemaal bellen: raam dicht. Bel 's avonds: appel. Bel 's avonds drie maal: lampopdraaien. Bel voor de tweede keer driemaal: boeken weg! 's Morgens bel driemaal: lamp uitdraaien! Aanhoudend bellen: appel. Daar heb je een lap om den grond te wrijven. De vloer moet blinken als een spiegel en de emmer en de deksel ook’. Dan gaat de inspecteur weg, maar dikwijls komt hij na een minuut of tien naar het luikje en begroet den gevangene wederom: ‘Dag’. Zeer zelden begrijpt iemand dadelijk, wat hij doen moet: zich snel oprichten, bij de tafel gaan staan en roepen: ‘Ik wensch u goedendag, mijnheer de afdeelingschef’ of: ‘mijnheer de oudste’. Bijna iedereen maakt in zijn antwoord wel de een of andere fout. Dan wordt de celdeur geopend. De inspecteur treedt binnen en de mishandeling begint opnieuw. De geheele regeling van het groeten en het bellen kan geen anderen grond hebben dan de lust allerlei redenen te vinden tot mishandeling. Alle celbewoners weten dit. Om den gevangene op heeterdaad te kunnen betrappen, nadert de inspecteur op zijn teenen en opent zoo zacht mogelijk. Dan staat hij plotseling voor den gevangene en snauwt: ‘Donderhond waarom sta je niet op?’ En weer nieuwe slagen. Niet anders dan aanleiding tot mishandeling zijn de bel-signalen, die de arrestant iedere beweging voorschrijven. Bij overspannen zenuwen, voortdurende angst voor slaag, is het den gevangene onmogelijk die signalen te gehoorzamen. Heeft men zich ook slechts een halve minuut verlaat, dan volgt de mishandeling. Vóór dat gebeld wordt voor het openen en sluiten van de vensters, gaat een inspecteur op de plaats en kijkt hoe het bevel wordt uitgevoerd. Alle man moeten tegelijk de venstertjes dichtslaan, als soldaten op de parade het geweer hanteeren. En de oudste noteert in welke cellen de vensters te laat open of dicht gingen. Dan gaan | |
[pagina 236]
| |
de inspecteurs de cellen langs, openen de aangeteekende en mishandelen de bewoners. Talrijke getuigen willen dit verklarenGa naar voetnoot1). Iedere ‘proefgevangene’ wordt iederen dag geslagen. Velen meermalen daags. Het vreeselijkste is, dat ieder van 's morgens tot in de nacht in een voortdurend, kwellend, vernederend gevoel van angst voor slaag leeft. Zij, die te Orel waren, vinden die angst erger dan de mishandelingen zelve. Het opvoedende systeem te Orel bestaat in eene combinatie van physieke pijn en moreele vernedering. Niet allen worden evenlang gekweld. De gemiddelde tijd is twee tot drie weken. Voor Joden, Polen en Letten is de termijn drie maal langer, omdat zij zoo men beweert, zooveel meer tijd noodig hebben, om de commando's te leeren. Gevangenen op wie een inspecteur een pik had, werden maandenlang in de cel gehouden, of later weer uit de gemeenschappelijke zalen naar cellen gebracht. Gewone dreigementen waren: ‘Jij zal ervan lusten in de cel. Ik zal jou de kist inranselen;’ Zeer velen pleegden in de cellen zelfmoord of werden krankzinnig. | |
IV Reinheid en OrdeHet systeem van de heeren Von Kube en Malchevitch is blijkbaar dit: de mensch moet ophouden zich mensch te voelen. Alle gevoelens moeten worden gedood, behalve dat van voortdurende angst. Ik ben mij ten volle bewust van mijn verantwoordelijkheid terwijl ik dit schrijf. Maar elk woord is waar en bewijsbaar. In de huishoudelijke reglementen van Orel speelt de wensch naar reinheid en orde een groote rol. De asphaltvloeren in de kamers, de emmers en de deksels moeten blinken als spiegels. Verscheiden malen daags komen de inspecteurs zien of alles wordt uitgevoerd volgens de bevelen, of er geen vuil op de vloeren, geen vlekje op de emmers is. De inspecteur spant zich tot het uiterste in eenige ongerechtigheid te ontdekken, op de vloer, op het vaatwerk, aan de kleeding. Gedurende deze inspectie moeten de gevangenen in de houding staan. Iedereen weet, dat de zaak met slaag afloopt, want dat de inspecteur niet heengaat voor hij iemand het | |
[pagina 237]
| |
gezicht heeft stuk geslagen. De vraag is alleen maar wie het zijn zal. Gewone expressies hierbij zijn: ‘dat is voor jou smerige emmer’, of: ‘ik zal jou de tanden wel poetsen, dan weet je, dat je je vaatwerk schoon moet houden’ of: ‘dat is voor je knoopen, voor je kiel.’ Een lucifer op den grond gooien mag niet. Vragen naar de vuilnisbak te mogen gaan is gevaarlijk. Uit 't raam gooien gaat niet, want men mag niet voor het raam komen. Men moet ze dus zoolang bewaren. Een gewezen soldaat Emiliaan Balasjof had een soort doosje gemaakt om de afgebrande lucifers te bewaren. Maar hij heeft ervoor geboet! Bij een inspectie werd het doosje gevonden en Balasjof gruwelijk mishandeld. Een lijst van getuigen van dit feit is in het bezit van B.B.Ga naar voetnoot1) Eens kwam een van de inspecteurs dronken op de inspectie. Hij liet midden in het vertrek een taboret plaatsen, riep een gevangene en commandeerde: ‘linkerbeen, op’. De arrestant plaatste zijn linkervoet op de taboret. De inspecteur bekeek ring en ketting. Alles scheen in orde. Toen riep hij: ‘Rechter been omhoog’. De gevangene tilde het linker been van de tabouret en wilde het rechterbeen op de taboret plaatsen. Toen werd hij vreeselijk geslagen: ‘Ik heb je niet bevolen je linkerbeen weg te nemen. Je moet op de commando's letten’. Toen ik dit verhaal voor het eerst hoorde, wilde ik het niet gelooven, maar later kreeg ik er volkomen zekerheid van. Bekommert de administratie te Orel zich nu werkelijk om de reinheid en orde in de Centrale? Als antwoord moge het volgende dienen. Uren lang moeten de gevangenen de vloeren wrijven, maar zich wasschen is hun feitelijk niet mogelijk. Gelegenheid voor bepaalde behoeften werd niet gegeven. Het schoonhouden van de kamers was meer een plagerij en een gelegenheid om te slaan dan een maatregel van hygiëne. Naar het bad werden de gevangenen dikwijls genoeg gebracht. Maar wat was dat voor wasschen! Zestig tot zeventig menschen gingen er tegelijk heen. Uitkleeden, wasschen (aan drie kranen koud water.) en aankleeden, alles moest in vijftien minuten. Wie niet klaar was, werd in zijn ribben gestompt met vuisten en sleutels. En dan moet | |
[pagina 238]
| |
men niet vergeten, dat deze vijftien minuten golden voor menschen met boeien, en dat men alleen om de boeien en de onderbroek uit te doen, drie à vier minuten noodig heeft. Als de inspecteurs in slecht humeur waren of omgekeerd in een vroolijke bui en zich een grap wilden veroorlooven, joegen zij de badenden lang voor de tijd verstreken was, terug. En niet zelden verliet de gevangene de badkamer met hetzelfde vuil op het lichaam en met dezelfde bloederige plekken. Of men moest zich aankleeden zonder tijd om 't zeepschuim af te wasschen. Er moest in het bad absolute stilte zijn. Wie met zijn kettingen rammelde werd geslagen. Vooral 's nachts moest de diepste stilte bewaard blijven. Van bed opstaan was verboden. Goedhartige inspecteurs (die waren er natuurlijk ook.) zagen door de vingers, als men opstond voor een behoefte. Maar de dienstkloppers mishandelden ook daarvoor. En waartoe kan men menschen niet brengen met slaan en trappen! Om slaan te ontgaan gebruikten veel arrestanten 's nachts voor hun behoefte dezelfde kom, waaruit ze overdag aten en dronken. Een groot aantal getuigen is bereid dit alles te bevestigen. Zoo heeft A.A. gedurende eenigen tijd 's nachts zijn kroes gebruikt, die hij 's morgens met zand reinigde. Een waschkom, waarbij men slaag krijgt als men probeert zich te wasschen. Een bad waar men met stokslagen van daan gejaagd wordt. Een closet waar men geen tijd heeft en wordt weggeranseld. Lucifers, die men niet op den grond mag gooien en niet mag bergen in zijn zak. Een vloer, die blinkt als een spiegel, maar de gevangenen vervuild en vergoord. En altijd slagen en stompen, ziethier de orde en de de reinheid in Orel. De eenige bedoeling van de Heeren Von Kube en Matchevitch was de gevangenen klein te maken en te vernederen door voortdurend slaag en bedreiging met slaag. | |
V Orelsche grappenmakersHet patriottisme is een belangrijk beginsel te Orel. Bijna alle leden van de administratie noemden zich openlijk: ‘Echt Russische Mannen’ en bij iedere gelegenheid toonden zij dat ten duidelijkste. Joden en Politieken werden bijzonder mishandeld vooral | |
[pagina 239]
| |
door den Heer Annenkof. Vooral de inspecties gaven daartoe gelegenheid. De gevangenen werden daarvoor tweemaal per dag in twee gelederen opgesteld. De oudste gaat langs de rij en leest halfluid de namen der arrestanten. Plots blijft hij staan en geeft een gevangene met volle kracht een klap in zijn gezicht: ‘Daar, politieke hondsvot’. Dan gaat hij rustig verder alsof er niets gebeurd is, tot hij weer langs eenen politieken komt, dien hij weer met de vuist op den mond slaat. De andere inspecteurs voegen er nog een paar stompen bij en de inspectie is afgeloopen. Zoo gaat het iederen dag. Ook het wandelen is te Orel ontaard. In vele Russische gevangenissen gaan de gevangenen twee aan twee over de plaats. Waar het regime streng is wordt er zeer op gelet, dat er groote tusschenruimten blijven tusschen de paren, vooral om gesprekken en complotten te voorkomen. Te Orel heeft men van de wandelingen een nachtmerrie weten te maken. Ziethier hoe in de Centrale te Orel ‘gewandeld’ wordt. De deuren van de kamers worden geopend en er wordt geschreeuwd: ‘wandelen’. Ziek of niet, men moet meedoen. Aan stompen met vuisten en sleutels geen gebrek. Op de gang komen dan een tachtig, negentig man. Zij moeten zich als soldaten naar de grootte opstellen. Dan worden zij in afdeelingen gesplitst. Aan het hoofd van iedere afdeeling plaatst zich een inspecteur als geleider. Dan komt de oudste. De afdeelings-inspecteur commandeert: ‘Oogen links.’ De oudste groet op soldatenmanier: ‘Morgen kinderen’. De gevangenen antwoorden: ‘Wij wenschen u een goeden morgen, mijnheer de oudste.’ Dan neemt hij het commando over: ‘Rechts uit de flank; Op rijen van vier, Stilte, Rechts-Links, Rechtsomkeert, Halve draai links’. Zoo worden de gevangenen in de gang afgericht gedurende vijf tot tien minuten. Soms langer. De oudste commandeert. De andere inspecteurs letten streng op of de commando's goed worden uitgevoerd en wie niet precies exerceert wordt afgeranseld. Als de assistent van den dag komt, houdt het exerceeren op. Hij roept: ‘Morgen’. Men moet antwoorden: ‘Goeden morgen, Excellentie.’ Sommige assistenten, de Heer Annenkof o.a. kruidden hun morgengroet. Bijvoorbeeld: ‘Goeden morgen, loeders’. Of: Dag, krengen of: ‘Goeden morgen, godverdommelingen’. En wie niet stipt antwoordde: ‘Wij wenschen Uwe Excellentie eenen | |
[pagina 240]
| |
goeden morgen’ werd half dood geslagen, alsof er oproer was. Na de exercitie ging het naar de wandelplaats. Deze is in Orel niet groot: 15 sasjen lang, 10 breed. In het midden een bloemperk. Daaromheen een wandelpad. De gevangenen loopen met den inspecteur rond en de oudste staat in het midden en commandeert: ‘Met versnelde pas. Voorwaarts marsch! Dan volgt vaak de grootste wanorde. Want niet allen kunnen met de versnelde pas meekomen. Zij worden voortgestompt en toegebruld: ‘In de pas. Smoel op. Loeder.’ Zij, die bijzonder slecht mee kunnen worden uit het gelid geroepen en doodkalm afgeranseld. Zoo bijvoorbeeld C.C.Ga naar voetnoot1) Matrozen en soldaten, die aan exerceeren gewend waren, leden op die ‘wandelingen’ het minst. Maar gruwelijk waren zij voor ouden, zieken en vreemdelingen, die de Russische commando's niet begrepen. Constantijn Gunther, een man van 57 jaar, veroordeeld wegens lidmaatschap eener organisatie in Polen, die in de Centrale te Orel aan mishandelingen gestorven is, werd dag aan dag afgeranseld, eenvoudig omdat hij als Duitscher de Russische commando's niet verstond. De Heer Von Kube kan zich niet verdedigen met te zeggen, dat hij van dit alles niets wist. Want zelfs in zijn tegenwoordigheid werden zulke commando's gebruikt: ‘Donderhond, je smoel op; je snoet richten’. Bij de militie gebruikt men zulke commando's toch ook niet. Om de gevangenen te treiteren liet men hen op verjaardagen van het Keizerlijk Huis parade houden. Dan kwam zelfs de goeverneur van Orel, de Heer Andrejefsky en officieren kwamen soms mee. De gasten waren hoogst voldaan over de prestaties van de gevangenen, de Heer Von Kube en zijn trawanten werden zeer geprezen. Dikwijls moesten de gevangenen juichen en nationale liederen zingen. Was alles zonder verzet en mishandeling afgeloopen, dan werden de gevangenen op den terugweg geprezen op de volgende manier: ‘Zien jullui wel, dat je het wel kunt? Als je maar op je smoel krijgt. Praten helpt bij jullui niet. Op je smoel moet je hebben.’ Vooral vreemdelingen werden voortdurend geslagen omdat zij de Russische vragen en commando's niet verstonden. Zoo de Pool | |
[pagina 241]
| |
D.D.Ga naar voetnoot1) De inspecteur vraagt iets in het Russisch. D.D. kan natuurlijk niet antwoorden. De inspecteur geeft hem drie stompen in zijn gezicht en vraagt daarna hetzelfde in het Poolsch. Nu verstaat D.D. en geeft antwoord. ‘Zie je wel?’, roept de inspecteur zegevierend: ‘als je maar eerst op je smoel krijgt, dan versta je 't wel!’ Dezelfde Pool kreeg maandenlang slaag op alle vragen, die hij niet kon verstaan. Men ging opzettelijk in zijn cel en deed hem allerlei noodelooze vragen. B.v.: ‘Heb je geen naald noodig? Heb je garen? Heb je gisteren prettig gewandeld?’ Antwoorden kon hij natuurlijk niet en dan regende het slagen. De leerling van den Heer Von Kube, de Heer Golovkin begon onmiddellijk na zijn benoeming te Koutamara daar het geheele Orelsche systeem in te voeren. Het antwoord kwam spoedig: een geheele groep gevangenen verkoos den dood boven zulke onteerende vernederingen. | |
VI Medische hulpToen ik gelegenheid had met katorgisten van Orel te spreken, leken mij vele van hunne verhalen in het eerst absoluut onmogelijk en ik schreef deze verhalen toe aan een ziekelijke overspanning. Ik achtte het onmogelijk, dat men in onzen tijd gevangenen zóó kwellen en verminken kon, zonder dat zij protesteerden, in plaats van door hun zwijgen die moorden en mishandelingen te bedekken. Maar waarom bracht de dokter niets aan het licht? Ik ben mij volkomen bewust van mijne verantwoordelijkheid, nu ik dit schrijf, maar de dokter, die in 1908 en volgende jaren te Orel werkzaam was, behandelde de gevangenen volstrekt niet beter dan de Heer Matchevitch en zijn trawanten. De zieken moesten ‘Uwe Excellentie’ tegen hem zeggen. In het gevangenishospitaal voerde hij een kazernereglement in. De zieken moesten voor hem in de houding gaan staan, behalve zij, die in den meest absoluten zin des woords niet meer staan konden. Gevangenen, die bij hem kwamen met verminkte gezichten, stukgeslagen trommelvliezen, gebroken kaken, behandelde hij voor verkoudheid. Ge- | |
[pagina 242]
| |
vangenen, die bloed opgaven tengevolge van de mishandelîngen (waarvan de sporen nog zeer wel op hun lichaam te zien waren!) behandelde hij voor longontsteking. Soms zochten gevangenen in hun radelooze wanhoop hulp en steun bij hem. Zij zeiden: ‘Uwe Excellentie, wij worden vermoord. Het bloed stroomt ons uit de keel, zóó worden wij geslagen’. En het antwoord? ‘Dat zijn mijn zaken niet. Ik kan mij daarmee niet bemoeien. Poeiers kan je krijgen, dat is mijn werk’. Dikwijls worden zijn geneesmiddelen weggeworpen, want vele katorgisten beweerden, dat er gif in gemengd werd. Van die bewering is geen enkel bewijs. Maar hoe ellendig moeten zij het hebben, die een dergelijke bewering niet absoluut absurd vinden? Een enkel geval als bewijs van de harteloosheid van den dokter. In de cel bevond zich een gewezen student van de Bergbouw-academie, Ljoebimof, veroordeeld wegens lidmaatschap van een groep Marxisten te St. Petersburg. Hij was zoo zwak dat de inspecteur Zagorodny hem verscheidene malen uit de cel naar het hospitaal zond. Maar de dokter had het niet op hem begrepen en stuurde hem telkens terug, de laatste maal toen hij reeds stervend was. Eenige dagen later overleed Ljoebimof in zijn cel. Alle wandaden van de administratie werden door den dokter gedekt. Zelfmoord of mishandeling met doodelijken afloop was in zijn terminologie pneumonie, tering of typhus. Wie den dokter wilde raadplegen moest daarvoor eerst verlof vragen aan den afdeelingsinspecteur. Deze besliste of medische hulp al dan niet noodig was. Wie zonder noodzaak verlof hadden gevraagd, werden mishandeld. Vooral zij van wie de inspecteur dacht, dat ze alleen naar den dokter gingen om toch nog eens te laten zien, hoe moorddadig er mishandeld werd, moesten het ontgelden. Zoo werd C.C.Ga naar voetnoot1) bewusteloos geslagen voor zijn verzoek naar den dokter te mogen gaan. Na het bezoek van eenen gevangene aan den dokter waren de inspecteurs niet minder belangstellend. B.v. er komt een zieke terug met een verbonden hoofd. De inspecteur weet, dat het oor is gewond en het trommelvlies stukgeslagen. Hij weet ook, wie het heeft gedaan. Hij vraagt: ‘Waar heb je pijn?’ ‘In mijn oor’. ‘Hoe | |
[pagina 243]
| |
komt dat?’ De gevangene weet, dat hij opnieuw slaag krijgt, wanneer hij de waarheid zegt. Hij geeft dus een ontwijkend antwoord: ‘Ik weet het niet’. ‘Zoo! weet je dat niet? Ben je soms geslagen? Wou je soms beweren, dat je geslagen bent?’ Als de gevangene niet antwoordt, dat niemand hem geslagen heeft, wordt hij opnieuw mishandeld. Volgens officieele bescheiden van de hoofdadministratie bedraagt het percentage aan dooden ongeveer 6% per jaarGa naar voetnoot1). Ex-katorgisten van Orel verklaren, dat dit cijfer veel te klein is. Maar zelfs het officieele cijfer is schrikbarend hoog als men in aanmerking neemt, dat de meeste gevangenen van 25 tot 30 jaar oud zijn. Het sterftecijfer te Orel is bijna tweemaal zoo hoog als het gemiddelde sterftecijfer in de andere Russische gevangenissen. En de werkelijke doodsoorzaak is in een groot aantal gevallen uitputting, mishandeling of ziekte als gevolg van mishandeling. Maar de dokter dekt alles met de diagnose: pneumonie of tering. De geneeskundige dienst te Orel is een hoon en een bespotting, zooals de geheele gevangenis een bespotting is wat reinheid, orde en discipline betreft. | |
VII De opvoeding te OrelDen veertienden Februari 1910 bezocht bisschop Alexander van Orel de Centrale. Bij zijn afscheid dankte de Heer Von Kube hem ten zeerste voor zijn bezoek en zeide, dat een der voornaamste opgaven van de administratie bestond in de zorg voor de opvoeding van de gevangenen. De: ‘Turemni Westnik’Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 244]
| |
vermeldt dit alles in jaargang 1910 blz. 530. Dit tijdschrift is over-officieel. En nu de waarheid. Onderwijs werd in de Centrale ongeveer niet gegeven. In den beginne was er geheel geen bibliotheek, later een zeer slechte. Toen de katorgist D.D.Ga naar voetnoot1) bij de inspectie eenen assistent een boek te leen vroeg, beloofde deze hem, dat hij hem er een uit zijn eigen bezit geven zou. Den volgenden dag werd D.D. afgeranseld omdat hij zich tot eenen assistent en niet tot den afdeelings-inspecteur had gewend. Twee dagen daarna kreeg hij drie boeken: ‘De Tempel van Jezus Christus’, ‘De droom van den monnik’ en ‘De vaart van Meloehof naar Amerika’. D.D. heeft daarna nooit meer boeken gevraagd aan eenen assistent of inspecteur. Later kwam er een bibliotheek van twee-, driehonderd deelen voor eene bevolking van duizend, twaalfhonderd man. De boeken werden dan ook slechts twee maal per maand omgewisseld. In 1910 werd de boekerij beter, dank zij eenige schenkingen. Cahiers en schrijfbehoeften werden niet gegeven. Later wel leien, maar eerst na langdurig vragen. Na het bezoek van den Bisschop begonnen de ambtenaren de gevangenen door middel van het gesproken woord op te voeden, door met hen te spreken over vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde enz. Wie niet op alles ‘ja’ en ‘amen’ zei werd uitgeketterd en mishandeld. Veel, wat niet in boeken staat, hebben de gevangenen aldus geleerd. Ook de godsdienstige opvoeding werd verzorgd. De gevangenen moesten samen gebeden zingen. Wie volgens de inspecteurs niet had gezongen of niet luid genoeg, werd geducht geranseld na afloop van het gebed. Vier maal daags werd er gezongen: 's morgens, tegen den middag, na den middag en 's avonds. Iedereen was er diep van overtuigd, dat de gebeden slechts een aanleiding en een voorwendsel waren voor schelden en slaan. In iedere afdeeling stelde de oudste inspecteur de gebedsorde naar zijn goedvinden vast. In de eene kamer werd alleen het gebed tot den Heer gezongen, in de andere ook nog: Christus is opgestaan. In plaats van het namiddaggebed liet men dikwijls nationale liederen zingen. Vooral op de politieke | |
[pagina 245]
| |
gevangenen werd scherp gelet. Dikwijls werden zij door de inspecteurs met zwepen de kerk uitgeranseld. Ook Tartaren en Joden moesten meezingen en zij werden geslagen wanneer zij weigerden de christelijke liederen mee te zingen. Zoo mochten tijdens het Joodsche Paaschfeest de Joodsche katorgisten godsdienstoefening houden in een apart vertrek, maar zij moesten beginnen met het Onze Vader te zingen. De administratie legde zich speciaal toe op bekeeringen tot het Grieksch-Katholieke geloof. Joden, die een kruis sloegen werden openlijk bevoordeeld en waren vrij van slaag. Een Joodsche gevangene, die weigerde zich te laten doopen werd geslagen en in de carcer gezet. Wist de gevangenis-priester van dit alles? Zeker is, dat hij de tegenwoordigheid van inspecteurs met zwepen gedoogde in de kerk. Dagelijks zag hij de verminkte gezichten om zich heen, maar hij deed niets om aan die schande een einde te maken. Een typisch geval. De gevangenen mochten twee maal per maand aan hun familie schrijven. De brief mocht één velletje groot zijn, geen vreemde woorden bevatten en geene berichten over het gevangenisleven. De gevangene Valentin Krassof werd erbarmelijk geslagen wegens het gebruik van het woord fiasco. De inhoud der brieven werd scherp gecontroleerd. Dikwijls werden zij den gevangenen eenvoudig gedicteerd. Als volgt: ‘Aan wien wil je schrijven? Aan je moeder? Schrijf dan op: “Moedertje, ik leef en ben gezond”. Klaar? Dan verder: “Stuur geld. Gegroet”. Zoo, meer is niet noodig’. Iedere brief werd gelezen, eerst door den inspecteur, dan door den assistent. Niettegenstaande alles waagden sommigen het (maar zeer zelden!) te schrijven, dat ze een zeer zwaar leven hadden in de Centrale te Orel. D.D.Ga naar voetnoot1) schreef eens in dien zin. Twee dagen later kwam de priester in de cel en vroeg hoe het hem ging. D.D. antwoordde terughoudend en kort. Toen ging de priester vlak bij de deur staan en riep uit: ‘Je zegt, dat het je uitstekend gaat en in je brieven naar huis klaag je; pas op, als dat weer gebeurt, zal je hebben’. En hij dreigde hem met de vuist. D.D. was zoo verbaasd en verontwaardigd, dat hij voor dezen waardigen dienaar Gods geen antwoord vond. | |
[pagina 246]
| |
VIII De voordeelen van het vuist- en sleutelrégimeOp het eerste gezicht schijnt het systeem te Orel totaal zinneloos en een noodelooze plagerij voor de gevangenen. En omdat die mishandelingen zoo absoluut zinneloos en doelloos zijn, weigeren velen aan de waarheid van deze berichten te gelooven. Men begrijpt niet, dat gedurende een tiental jaren een geheele serie van ambtenaren in staat is zonder oponthoud weerlooze menschen te slaan en te mishandelen, louter voor genoegen. Het systeem te Orel wordt echter begrijpelijk als men op de daaruit voortvloeiende voordeelen let. Zoo was de voeding bijvoorbeeld erbarmelijk slecht. Bijna 150 dagen van het jaar zijn volgens de gevangenisreglementen vastendagen. Maar ook op andere dagen werd slechts een klein stukje vleesch verstrekt, niet meer dan twee tot drie zaladnikGa naar voetnoot1). Op zondagen en feestdagen werd dit hoogstens twintig gram. De soep was vreeselijk. De gort veel te weinig. Arrestanten, die geen eigen geld hadden, verkommerden van den honger. Niet zelden kon men oude mannen zien, die in de vuilnis naar voedsel zochten. Dank zij het Orelsche régime van sleutels en vuisten werd er zoo goed als nooit geklaagd. Gestolen werd er eenvoudig schaamteloos. Door koks en keukenpersoneel, dat uit de gemeenste boeven bestond. Door de inspecteurs, door de assistenten. Vooral de oudste inspecteurs Kozlenkof, Kotseroeba, Pozdujakof pikten eerst in de keuken de goede beetjes er uit. Schrikkelijk werd er ook gestolen van wat de familie voor de gevangenen gaf. Elders zouden er klachten gekomen zijn, maar in Orel moet men niet klagen. Eens klaagde de matroos E.E.Ga naar voetnoot2) bij den Heer Annenkof, dat men zijn pakket gestolen had. Als antwoord kreeg hij een stomp in zijn gezicht met de woorden: ‘Wat! wil jij je superieuren bekladden?’ Dat was het sein. Een heele bende inspecteurs met Kozlenkof aan het hoofd stortte zich op den ongelukkige, die deerlijk mishandeld werd. Nog langen | |
[pagina 247]
| |
tijd daarna werd hij voortdurend geslagen en getrapt, teneinde hem aan zijn stom matrozenverstand te brengen, dat men in Orel niet klagen moet. Ook op andere wijze werd gestolen. Tijdens het bestuur van den Heer Matchevitch kreeg men voor bed slechts een deken en een kussen. Toch gaf de Regeering geld voor lakens en sloopen. De onderbedden van de gevangenen werden weggenomen en verwerkt tot matrassen voor de heeren. Nog erger: het personeel pikte eenvoudig de boeken in van hen die zelfmoord pleegden. Het voordeel verklaart dit vuistenen sleutelsrégime slechts gedeeltelijk. Dit systeem was bestemd alle hoogere gevoelens te dooden bij de gevangenen. Maar het doodde inderdaad alle betere gevoelens bij de bewaarders. De betere elementen konden het te Orel niet uithouden en verdwenen. De misdadige elementen werden er juist door aangetrokken. Dit systeem enerveerde langzamerhand de gevangenbewaarders en riep beestachtige instinkten bij hen wakker. Dit systeem leerde hen een genoegen te vinden in plagerijen, vernederingen en mishandelingen. Dit systeem leidde tot een teugelloos sadisme. Dit is overigens niets vreemds in de annalen der Russische gevangenissen. In de Centrale te Orel was het meer een systeem, ging het op groote schaal, maar in wezen gebeurt daar hetzelfde als gebeurd is in de gevangenis te Astrakan, in de strafcompagnie te Nikolajefsk, en veel vroeger op Sachalin. De verschrikkingen van de gevangenissen te Astrakan en te Nicolajefsk zijn onlangs door gerechtelijke onderzoekingen aan den dag gekomen en toen is gebleken, dat duizenden weerlooze menschen zonder genade overgeleverd waren aan een aantal allergemeenste sadisten. De helden van Orel hebben hun ontmaskering nog te goed. Ik weet zeer goed wat ik zeg, en ik zeg dat de duurzaamheid van het régime te Orel voor een gedeelte zijn oorzaak had hierin, dat het genot verschafte aan zekere onzegbare neigingen van enkele leden van het personeel. In Orel sloeg men voor het genoegen van te slaan. In Orel tergde men voor het genoegen van te tergen. Hier volgen enkele feiten. Een inspecteur komt bij de deur van een gemeenschappelijke kamer en roept den naam van een gevangene en commandeert: ‘Steek je neus door het luik’. De man gehoorzaamt, maar | |
[pagina 248]
| |
trekt met een schreeuw zijn hoofd terug. De inspecteur heeft met alle macht op de neus geslagen. Hij commandeert. ‘Nog eens! Drie tikken op een dag moet je hebben. Je neus er uit, loeder’. En onder de vreeselijkste dreigementen zwichtend moest de ongelukkige zijn neus weer door de opening steken. Het bloed stroomde eruit en de inspecteur lachteGa naar voetnoot1). Ander tooneel: Een arrestant wordt op de gang geroepen om slaag te krijgen. Rondom staan de inspecteurs. Vlak voor den arrestant de oudste inspecteur, een geweldige reus van een kerel. De ongelukkige katorgist trilt van zenuwachtigheid. De inspecteur heft zijn hand op om hem te slaan. De gevangene maakt onwillekeurig eene beweging. Een andere inspecteur slaat hem met kracht de volle vuist in het gezicht en schreeuwt: ‘Stil staan! Je kop stil’. Weer heft de oudste inspecteur zijn hand op. Weer beweegt de ongelukkige arrestant. Ditmaal krijgt hij een trap tegen zijn buik. Hij wordt geslagen, getrapt, op den grond gesmeten, net zoolang tot hij of wel bewusteloos neervalt, of wel in onberispelijke houding, pink op naad van zijn broek, de slagen aanvaardt. Dit is een gewoon tooneel te Orel en kenmerkend niet in de allereerste plaats om de wreedheid en de beestachtigheid van de kwelling op zich zelve, maar omdat hieruit duidelijk blijkt, dat het mishandelen voor deze menschen een sport en een genoegen is geworden. Hoe de inspecteurs elkanders kracht en handigheid meten, daaruit blijkend wie het snelst een slachtoffer met eenen slag kan vellen, daarover hebben de couranten en tijdschriften reeds geschreven. Eveneens over het feit, dat de inspecteurs te Orel elkander les geven in het op den grond slaan van gevangenen. Bijvoorbeeld een inspecteur slaat een arrestant op de gang. Een andere inspecteur komt erbij en kijkt nauwkeurig toe. Eindelijk mengt hij zich in het spel en zegt: ‘Zoo moet je het niet doen. Je kunt het niet. Ik zal het je wel eens laten zien. Zóó moet je het doen’. Zulke tooneelen zijn zeer gewoon. Tusschen de beulen van Astrakan en die van Orel is een groot verschil. Die van Astrakan sloegen hun slachtoffers in 't geheim dood, in | |
[pagina 249]
| |
de nacht, in donkere hoeken der gevangenis. Die van Orel maakten een systeem, overtuigd als zij waren van hun straffeloosheid. Achter den Heer Matchevitch stond de Heer Von Kube. Achter den Heer Von Kube stond de Heer Andrejefski, de gouverneur van Orel. Men mishandelde openlijk, op klaarlichten dag, voor ieders oogen. En bij het lichamelijk lijden voegde zich de wreede, zedelijke vernedering. Onder de vreeselijkste bedreigingen werden de gevangenen er toe gebracht voor den inspecteur op de knieën te vallen, hem de hand te kussen; elkander in het gezicht te slaan, waarbij dan de inspecteur stond te lachen van de pret. Dergelijke dingen gebeuren te Orel dagelijks. Zoo werd de politieke gevangene D.D. eens op de gang geroepen, omdat hij een brief naar huis schrijven mocht. Hij kwam aan één tafeltje te zitten met den politieken gevangene E.E.Ga naar voetnoot1), een Jood. De inspecteur kwam voorbij, keek E.E. aan en schold: ‘Zoo, Jood’ en zich tot D.D. wendend, beval hij: ‘Geef hem een slag in zijn smoel’. D.D. antwoordt niet. En de inspecteur nogmaals: ‘Geef hem een slag in zijn smoel, omdat hij een Jood is’. D.D. antwoordt: ‘Dat doe ik niet’. De inspecteur wendt zich woedend tot E.E. en zegt: ‘Nou zal jij hem een slag in zijn smoel geven, omdat hij het verdomt jou een slag te geven in jou smoel’. Natuurlijk weigerde E.E. ook. En ditmaal liep het wonder boven wonder goed af. Maar beiden riskeerden half-dood geslagen te worden wegens verzet tegen de Overheid. In Orel sloeg en trapte iedere ambtenaar. De assistent Batoerin heeft herhaaldelijk aankomende étapes gewaarschuwd, dat het minste en geringste verzet zou worden gestraft met roedeslagen tot honderd toe. Het systeem van de vuisten en de sleutels, het systeem van voortdurende mishandeling en vernedering, kortom het systeem van Von Kube en Matchevitch was voor het gevangenispersoneel in alle opzichten voordeelig. Van hooger hand regende het loftuitingen, dankbetuigingen en gratificaties op de Heeren van Orel. Ze verdienden goed geld. En vooral: het was niet vervelend in de gevangenis. De Heeren kortten de lange wacht-uren met genoegens overeenkomstig | |
[pagina 250]
| |
hunne hehoeften. Het systeem zelf bracht hunne speciale behoeften tot ontwikkeling en zij matigden zich niet. | |
IX Het drama op het kapok en de verandering der Orelsche administratieDen 9den Augustus 1910 heeft zich in de Centrale te Orel een drama afgespeeld, dat voor een oogenblik aller aandacht op die hel vestigde. Voor een goed verstand dier zaak is het volgende noodig te weten. In de Centrale van Orel waren voor de katorgisten allerlei werkplaatsen ingericht. De grootste werkplaats was die voor het katoenpluizen. Deze was tevens de meest-beruchte wegens de onzegbaar slechte toestanden daar. Over die beruchte Orelsche katoenpluizerij is door de pers reeds geschrevenGa naar voetnoot1). Hier werkten ongeveer honderd menschen in zulk een stof, dat men op vijf passen afstands geen gezicht meer onderscheiden kon. Reeds den eersten dag, wanneer zij in de katoenpluizerij werkten, kregen de gevangenen hoofdpijn en werden ze misselijk. Na eenige maanden begonnen de meesten bloed op te geven en zelden hield iemand het daar langer vol dan een jaar. Onophoudelijk werd er geslagen, deels krachtens de bekende Orelsche gewoonte, deels om het alleruiterste uit de gevangenen te halen, ten voordeele van den ondernemer, die deze werkplaats had gepacht en die den inspecteur extra betaalde om de gevangenen tot meer werk aan te zetten. Bijzonder wreed was de inspecteur Wetrof, die de gevangenen voortdurend ranselde met een zweep van touw en ijzerdraad. Men kan zich voorstellen wat er in de zielen van deze menschen moest omgaan terwijl zij in deze hel moesten werken, stikkend van het stof, bloedspuwend, voortdurend geslagen en de zweep suizend boven hunne hoofden. Den 9den Augustus 1910 kon de gevangene Jonof deze martelingen niet langer verdragen. Toen Wetrof hem zonder reden begon te slaan, greep hij een bijl, | |
[pagina 251]
| |
die naast hem lag en eenige oogenblikken lag Wetrof met gespleten schedel ter aarde. Jonof greep Wetrofs revolver en begon de andere inspecteurs aan te vallen. Een andere gevangene, Bogdanof, sloot zich bij hem aan. Zij verwondden nog twee inspecteurs. Maar toen begonnen de saamgekomen inspecteurs te schieten en troffen Jonof en Bogdanof doodelijk. Daarna begon het gerecht. Sommige gevangenen verborgen zich achter katoenbalen, anderen vielen op de knieën en smeekten vergiffenis. Maar de inspecteurs gingen voort met schieten op de weerlooze gevangenen, zoodat weldra zeven gedood en zestien gewond werden. Alle gevangenen, die daar werkten, werden gruwelijk mishandeld. Dien dag werden nog zes en dertig gevangenen, politieken en anderen gegeeseld. De Heer Annenkof zelf leidde deze algemeene tuchtiging en het vergoten bloed maakte hem zóó dronken, dat hij de kracht miste passief toeschouwer te blijven, maar de roeden uit de handen van de vermoeide inspecteurs greep en eigenhandig de voor hem uitgestrekte ongelukkigen begon te geeselen. Sinds dien dag is er dagelijks te Orel gegeeseld. En wie waren nu deze Jonof en Bogdanof, helden van dit drama? Geen politieken, maar gewone strafgevangenen en volstrekt geen echte beroepsmisdadigers. Zoo had Jonof zijn kameraden in het proces verraden. De daad van Jonof was dus geen terroristisch complot, noch een protest, maar de reflex-reactie van een tot vertwijfeling getergd man. Het zoeken naar medeplichtigen van Jonof en Bogdanof was vergeefsch. Doch de gevangenis-administratie wilde er een groote zaak van maken. In het voorjaar van 1911 kwam de zaak voor den krijgsraad te Moskou. Beklaagden waren een aantal Orelsche katorgisten, beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op een inspecteur en aanval op de gevangenbewaarders. De zaak eindigde meer dan smadelijk voor de administratie van Orel. De krijgsraad hoorde de getuigen bij gesloten deuren en buiten aanwezigheid van de gevangenis-autoriteiten. En zóó hoorden de rechters veel, wat anders verborgen ware gebleven. Alle aangeklaagden werden vrijgesproken. En men beweerde ten stelligste, dat de krijgsraad aan de hoogste autoriteiten kennis heeft gegeven van het schandelijke régime te Orel. Daar ter stede beschouwde men de uitspraak van den krijgsraad als een | |
[pagina 252]
| |
volkomen vernietiging van den gouverneur Andrejefski, die de laatste oorzaak van alles was. Niet lang daarna werden verschillende ambtenaren van Orel overgeplaatst. Niet bij wijze van straf, maar omdat men voor den dienst in verschillende deelen van Rusland ‘energieke lieden’ noodig had. De Heer Von Kube ging naar Siberië, de Heer Matchevitch naar Poltawa. Waarnemend inspecteur werd toen de assistent van den Heer Von Kube, de Heer S.E. Skrjabin. Bij het afscheidnemen van den Heer Von Kube hield hij, mede namens zijn collega's een plechtige redevoering, waarin hij zeide niet te zullen afwijken van het rechte pad. En op den weg, die de Heer Von Kube had gebaand naar waarheid, eerlijkheid, gerechtigheid, humaniteit en toewijding, zouden zij geen onkruid laten wortel schieten. Men kan dit alles vinden in de ‘Gevangenisberichten’ van 1911 No. 5. p. 574-575. In plaats van Matchevitch werd de Heer Sinaiski chef der Centrale. De taktiek van het slaan werd gewijzigd, maar de wreedheid bleef. De plechtige ‘opname’ in het bad verdween. Daarentegen werden de mishandelingen in de cellen tot grootere volmaaktheid gebracht. De mindere ambtenaren Saftsjoek en Serboelof mochten ook gaan mishandelen. De laatste was door den Heer Sinaiski uit zijn vorige standplaats meegebracht, en werd speciaal voor spionnenwerk gebruikt. In de cellen werd verplichte arbeid ingevoerd, n.l. het vlechten van stroohulzen op flesschen, een zeer stoffig en kwellend werk in zulk een kleine cel. En geheel in den geest van het oude beproefde Orelsche systeem werd dit werk tot een aanleiding voor allerlei mishandelingen gemaakt. Als minimumtaak moest een cel-gevangene per dag vijf-en-zestig hulzen vlechten. Die minder haalde werd des avonds in koelen bloede afgegeeseld. Dezelfde dolle jacht naar reinheid en orde bleef in de kamers heerschen. Als vanouds marcheerden de gevangenen onder een hagel van slagen en beleedigingen. De medische ‘hulp’, het ellendige werk, de toon van de bewaarders: het bleef alles hetzelfde. Van de assistenten van den Heer Sinaïski slaan er zelve nog slechts twee: de Heeren Simasjko en Jermatsjenko welke laatste nog uit den tijd van den Heer Matchevitch over was. De andere assistenten lieten het vuile werk van trappen en slaan aan de inspecteurs over, die hunne | |
[pagina 253]
| |
opvoeding nog van den Heer Von Kube hadden genoten. Gegeeseld wordt er dag aan dag en (geheel conform aan de oude beproefde methoden) niet voor bepaalde vergrijpen tegen de gevangenistucht, maar voor niets of voor iets, dat eerst opzettelijk wordt uitgelokt. De Orelsche nachtmerrie is niet verdwenen, maar van gedaante veranderd. Er is wat meer schijnheiligheid gekomen. De Heer Sinaïski in tegenstelling met den Heer Matchevitch spreekt met klagende gevangenen. Hij geeft toe, dat er onwettig gegeeseld wordt, maar de inspecteurs zijn daaraan reeds gewend en de gevangenen moeten zich schikken. Nog dezen zomer is een étape uit Schlüsselburg gruwelijk mishandeldGa naar voetnoot1). Zieken en half-waanzinnigen zijn geslagen en getrapt, dikwijls een half uur lang. Toen de couranten begonnen te schrijven en toen men sprak van een onderzoek hield de Heer Sinaïski voor korten tijd op. Sinds de aankomst van de eerste étape uit Jekaterineslaf zijn vier en een half jaar verloopen. De toestand is in het algemeen genomen eer slechter geworden dan beter. Het aantal gevallen van zelfmoord is eerder grooter dan kleiner geworden, evenals het aantal gevallen van krankzinnigheid. De Heer Von Kube heeft het Kubeïsme overgebracht naar Koetamara en de Amoer. Maar daarmede is het uit Orel niet verdwenen. Integendeel. | |
X De slachtoffers der Orelsche CentraleHun aantal is niet te begrooten. Onder de Siberische ballingen kan men gewezen katorgisten van Orel dadelijk herkennen aan hun algeheele lichamelijke en geestelijke uitputting. En hoevelen zijn aan de mishandelingen gestorven, krankzinnig geworden of hebben zelfmoord gepleegd! De gevangenis-administratie geeft een sterftecijfer op van bijna 6%. Maar dat is ongelooflijk, wanneer men het aantal overgeblevenen slechts even wil vergelijken met het aantal aangekomenen. Verschil- | |
[pagina 254]
| |
lende étapes geven verschillende sterftecijfers. Bij enkele étapes begon de groote sterfte, (natuurlijk aan Orelsche ‘pneumonie’) reeds eenige dagen na de ‘opneming’ met de daarop volgende mishandelingen in de cellen. Bijzonder hardvochtig zijn in ontvangst genomen étapes uit Jekaterineslaf, Riga en Novo-tsjerkas. Juist van die étapes zijn zeer weinigen overgebleven. Als de hoofdadministratie eens zou kunnen besluiten tot een eerlijk en grondig onderzoek zou de juistheid van al onze mededeelingen onomstootelijk blijken. De hoofdadministratie schrijft het eenvoudig den dokter na, dat de hooge sterfte te Orel moet worden toegeschreven aan veel longziektenGa naar voetnoot1). Het was aan de gevangenen te Orel streng verboden met elkander te spreken, en daardoor was het zoo moeilijk de namen en de doodsoorzaak te weten te komen van hen, wier lijken naar het lijkenhuis werden gebracht. Nochtans kan ik met volkomen zekerheid de volgende namen opgeven van gevangenen, die aan mishandelingen gestorven zijn: Skidanof uit Jekaterineslaf, Kriftsof uit Brjansk, Koedinof uit Jeletz, Alexander Popoff uit Woronesh, Warennik uit Kief, Maligin, Ivanof uit Mohilef, Genkin, Sjoebavitsj, Karpof. De gevangenis-administratie zal dit alles kunnen ontkennen en aankomen met de officieele doodsverklaring van den dokter ‘aan pneumonie gestorven’. Dit is juist het afschuwelijke en hopelooze van het Orelsche systeem: misdaad met misdaad dekken, vervalsching, moord. Bij de étape uit Jekaterineslaf waarover wij reeds spraken, heeft zich het volgende voorgedaan. Aan gruwelijke mishandelingen stierf een gevangene. Zijn familienaam ken ik niet. Men noemde hem IswotschikGa naar voetnoot2). Het lijk was zóó verminkt, dat een gewelddadige dood eenvoudig niet te ontkennen was. Bovendien gebeurde dit in het begin van het Orelsche heldentijdperk, toen de dokter nog niet zoo gul was met pneumonieën. Hoe zich hieruit te redden? Eenvoudig zoo: men riep uit de kamer waar de Iswotschik gestorven was twee gevangenen op de gang. Zij werden gruwelijk geslagen en aldus gedwongen te verklaren, dat Iswotschik uit wraak werd vermoord door twee gevan- | |
[pagina 255]
| |
genen van die kamer. Zoo werden de moordenaars ontdekt en gingen de ambtenaren vrij uit. Onder de gevangenen bestond de meening, dat bij de opneming eener étape van hoogerhand werd aangewezen, wie er doodgeslagen moesten worden. Die meening was ontstaan door het feit, dat gevangenen, die op de lijst ongunstige aanteekeningen achter den naam hadden, met bijzondere hardheid behandeld werden, en slechts weinigen van hen overleefden de verschillende mishandelingen. Toch is het moeilijk aan te nemen, dat zoo van hoogerhand bepaalde gevangenen werden ter dood veroordeeld en weer anderen niet, vooral toch omdat het gevolg der mishandelingen moeilijk steeds met zekerheid kon worden voorzien. Nochtans waren er zelfs inspecteurs, die deze meening deelden, en na den dood van den katorgist Warennik vertelde een inspecteur in het geheim aan den gevangene D.D. dat bevolen was Warennik te dooden. De ambtenaren lieten voortdurend hooren, dat zij het recht hadden iederen gevangene te dooden, die in hun handen viel. ‘Ik schiet je neer als een hond’. Zulke dreigementen hoorde men dagelijks evenals de liederlijkste scheldwoorden. Vooral de oudste inspecteur Kozlenkof was een virtuoos in bedreigingen: ‘Als een broek zal ik jullui zielen uit elkander trekken’, brulde hij, of: ‘In jullui bloed zal ik baggeren’. Typische Orelsche uitdrukkingen waren: ‘Ik pak je bij je boeien en sla je de kop kapot tegen de muur’ of ‘Je zult hier rotten onder 't asfalt, zonder dat iemand zich daar iets van aantrekt’Ga naar voetnoot1). Menschen, die niet aan deze beestenbende overgeleverd zijn geweest, kunnen zich zulke woorden niet begrijpen. Zij zien er grootspraak in of een middel tot vernedering. Maar in Orel waren zulke woorden niets dan waarheid. Op ieder gegeven oogenblik konden de helpers van den Heer Matchevitch vloeren en gangen onder het bloed zetten. Trouwens: zij deden het. Meer dan eens waren plassen en plekken bloed op de vloeren te zien. Onder de gevangenen bestond de meening, dat vermoorde gevangenen op de gevangenisplaats werden begraven. Men wees elkaar zelfs de plek, die voor dit geheime kerkhof | |
[pagina 256]
| |
diende. Ik ben volkomen overtuigd, dat de administratie niet zulke grove en riskante middelen zal gebruikt hebben om hare misdaden te verbergen, te meer daar zij toch zulk eenen gemakkelijken geneesheer tot haar beschikking had. Maar gruwbaar is het, te bedenken, wat de gevangenen moesten gevoelen, die aan deze kwelduivels waren overgeleverd, en die overtuigd waren, dat men hen niet alleen als honden kon doodslaan, maar ook nog hun dood verborgen houden achter het gevangenishek. Dat is om krankzinnig te worden, en geen wonder, dat menigeen te Orel krankzinnig werd. Hun aantal precies vast te stellen is moeilijk. Sommigen werden ten slotte door de inspecteurs doodgemarteld, anderen eindigden met zelfmoord. Ik kan met zekerheid de navolgende namen noemen: Hammer, Rotko, Beilin, Bilder, Novikof, Charin, Moligin, Popoff. De gewone vorm van de Orelsche krankzinnigheid bestond in vervolgingswaanzin. Deze ongelukkigen verbeeldden zich, dat de inspecteurs op hen afkwamen, om hen dood te slaan en zij vervulden de gangen met een luid geschreeuw: ‘Ze vermoorden ons. Ze vermoorden ons’. En in Orel kon men nooit weten of werkelijk iemand vermoord werd, dan wel of het de angstkreten van een krankzinnige waren. Maar al te dikwijls werd het waandenkbeeld werkelijkheid. Zoo schreeuwde Maligin toen hij krankzinnig was geworden onophoudelijk: ‘Maligin wordt vermoord’. Ten slotte werd hij vermoord. Hij stierf aan mishandelingen hem toegebracht door den afdeelingschef Bogomolof en den inspecteur Kalafoelof. Natuurlijk ontkent de hoofdadministratie der gevangenissen de talrijke zelfmoorden en zij is daarbij van te voren verzekerd van de steun van den gevangenisgeneesheer, die zeker zal verklaren, dat Maligin niet krankzinnig was, maar een simulant, dat nooit iemand hem heeft geslagen en dat hij gestorven is aan pneumonie. Niet minder geschikt was de chirurg. Toen men den krankzinnig geworden katorgist Novikoff wilde geeselen, was de chirurg zoo vriendelijk hem volkomen gezond te verklaren. En de arme kerel werd gegeeseld. Dit geschiedde onder den Heer Sinaiski, die daarmede toonde welk een voortreffelijk navolger van de Heeren Von Kube en Matchevitch hij was. Uit deze hel was maar een redding: het graf. De gevallen van | |
[pagina 257]
| |
zelfmoord en poging daartoe waren te Orel overtalrijk. Natuurlijk wordt dit door de algemeene gevangenis-administratie ontkendGa naar voetnoot1). Zij geeft op, dat in het jaar 1909 in het geheele gouvernement Orel slechts zes gevallen van zelfmoord bij gevangenen voorkwamen. Maar de waarheid is, dat in de Centrale te Orel de zelfmoorden bij tientallen te tellen zijn en dat er tijden waren, dat in één week eenige menschen zelfmoord pleegden en op één dag in de verschillende afdeelingen eenige pogingen plaats hadden. Het is zeer moeilijk precies de namen van alle op te geven, daar zelfs hunne medegevangenen die niet steeds wisten. Men wist alleen dat dan en dan, uit die en die afdeeling een lijk gedragen werd. Vooral in de cellen waren de zelfmoorden natuurlijk het talrijkst maar konden ook het best verborgen worden gehouden. In Juni 1908 pleegde Jakovenko zelfmoord in cel 93 door zich met olie te overgieten en in brand te steken. Dit veroorzaakte natuurlijk een geweldige opschudding toen brand in een cel werd ontdekt. Had Jakovenko zich opgehangen, dan zou niemand hebben kunnen bewijzen, dat hij niet aan eene pneumonie gestorven was. De zelfmoorden te Orel dragen een geheel ander karakter dan de zelfmoorden te Kara en Koetamara. Daar pleegden een aantal politieke katorgisten zelfmoord als laatste vorm van protest. Zij deden dit na rijp beraad en bleven kloek en krachtig tot het laatste oogenblik. Zelfmoorden te Orel waren eenvoudig daden van vertwijfeling. Zij gebeurden zonder afscheid, haastig, opdat niemand iets bemerken zou en de gevangene zou worden gered en mishandeld. De zelfmoorden te Kara en Koetamara hebben groote ontevredenheid gewekt bij de hoofdadministratie te Sint-Petersburg, omdat bij voldoend toezicht het onmogelijk ware geweest, dat de gevangenen vergif zouden hebben gehad. In dat opzicht gaat de administratie van Orel zonder eenige blaam uit. Daar hadden de gevangenen geen vergif. Daar waren zij op andere middelen aangewezen. Rozin wierp zich te pletter van de galerij der derde verdieping. Tsjassovenvi trachtte zijn hoofd te verbrijzelen tegen een giet-ijzeren kachel. Jokovenko overgoot zich met petroleum en liet zich | |
[pagina 258]
| |
verbranden. Sapotnitski hing zich in de vensterbank opGa naar voetnoot1). Over den dood van Albert Sapotnitski schreef mij zijn vriend T.T.Ga naar voetnoot2). Ik ontmoette Albert twee weken na onze aankomst op de wandeling. Toen na de marsch en de exercitie-oefeningen werd gecommandeerd: ‘Genoeg, Vrij’, gelukte het ons eenige woorden te wisselen. Hij zag er onbeschrijfelijk ellendig uit, zijn gezicht geelachtig blauw. Hij zei: ‘God mag weten hoe ik dat leven langer uithouden moet. Ik kan niet meer. Ik ben al vier maal afgeranseld’. Ik zag Albert vijf maal op de wandeling en eenmaal ook op de gang. Ik schrok van zijn uiterlijk. Hij was jaren verouderd. Een helsche angst sprak uit zijn trekken en vooral uit de twee groote brandende oogen. Nooit zal ik zijn gezicht kunnen vergeten. Den dag na den dood van Sapotnitski fluisterde de gevangene Karpof uit St.-Petersburg mij gedurende de wandeling toe: ‘Bent u niet bij den rechter van instructie geroepen? Ik gisteren. Hij vroeg of ik Sapotnitski gekend had en of hij mij over zelfmoordplannen had gesproken’. Zóó vernam ik Alberts dood’. De administratie te Orel heeft altijd hardnekkig de zelfmoord van Sapotnitski ontkend. Maar ik zelf heb in een Siberische gevangenis een gewezen Orelschen katorgist gesproken, die Sapotnitski's lijk uit de strik heeft gehaald. De administratie ging de zelfmoord met alle macht en met alle middelen tegen. Wanneer een poging in een cel had plaats gehad, gingen dadelijk de inspecteurs erheen, de assistent van den dag en de chirurg Men nam den zelfmoordenaar uit de strik en bracht hem bij. De chirurg met ammonia. De assistent met een gummistok. En als in een cel de geluiden van slagen werden gehoord en de woorden: Je liegt. Sta op. Het is comedie’, dan begreep ieder wat dit beteekende. Gebeurde een poging tot zelfmoord of een zelfmoord in een gemeenschappelijke kamer dan werden de kamergenooten afgeranseld, omdat ze niet goed hadden opgelet. Daarna werden er soms door den priester tot meerdere waakzaamheid vermaand. Ook werd scherp gecontroleerd, wat in de vertrekken gebeurde. Om een tijdige | |
[pagina 259]
| |
bevrijding uit de strik te kunnen bewerkstelligen had de Heer Matchevitch een tijd lang de volgende maatregel genomen: de sleutels der kamers werden 's avonds niet ten kantore gebracht, maar bleven op de gang bij den inspecteur van den dag. Zoo kon deze dadelijk de deur openen wanneer hij een menschelijk lichaam onder de krib of in de vensterbank gewaar werd. Voorts werden gevangenen, die men van zelfmoordplannen verdacht steeds uit cellen naar gemeenschappelijke kamers gebracht en onder toezicht van de anderen geplaatst met de woorden: ‘Als dat loeder hier zich wat doet, worden jullie allemaal als honden afgeranseld’. Zoo iets geschiedde met Koedriatsjef, die zich trachtte op te hangen in de vierde kamer der zoogenaamde Vesting’. Hij werd levend bevrijd, naar het ziekenhuis vervoerd, tot bewustzijn gebracht, door den Heer Annenkof met de gummistok bewerkt en door den priester vermaand. Daarna werd hij overgebracht naar de vijfde kamer der vierde afdeeling, waar zijn beste vriend zat. Hem werd Koedriatsjef toevertrouwd met de waarschuwing, dat men met hem zou afrekenen, als Koedriatsjef zich weer iets aandeed. Zoo ging het ook met F.F.Ga naar voetnoot1), die tegelijk met Albert Sapotnitski te Orel kwam. Toen Sapotnitski een einde aan zijn leven had gemaakt, berichtte de inspecteur aan zijn superieuren, dat F.F. ook plan had, zelfmoord te plegen. F.F. werd toen op de gang geroepen, hard afgeranseld en in een gemeenschappelijke kamer gejaagd. De anderen werden gewaarschuwd, dat zij geducht zouden boeten als zij niet op F.F. letten. In de zesde kamer der vierde afdeeling, die der levenslange veroordeelden heeft zich het volgende voorgedaan. Hier zat de politieke gevangene Ivan Soedig. Bij zijn arrestatie in de Baltische provincien had men hem gruwelijk mishandeld. In Orel werd hij weer aan nieuwe kwellingen blootgesteld. Hij kon het niet langer uithouden en op een avond wendde hij zich tot zijn kamergenooten en smeekte dringend: ‘Vrienden, sta me toe, me op te hangen. Ik heb geen kracht meer om te lijden. Ik kan niet meer’. Niemand verwonderde zich over dit verzoek. Maar ieder dacht voor zich: als Soedig zich ophangt | |
[pagina 260]
| |
worden we allen geslagen. Doch het niet toelaten kan ook niet, want de man is al te veel gemarteld. En misschien is het morgen mijn beurt om te vragen, hetzelfde te mogen doen. Na eenig aarzelen besloot de kamer Soedig te veroorloven aan zijn leven een einde te maken. Opzettelijk gingen ze allen vroeger dan gewoonlijk slapen. Ze trokken de dekens over de hoofden om het gerochel niet te hooren en de laatste stuiptrekkingen van den makker niet te zien. En vervuld van koude ontzetting wachtten zij. Velen weenden. Soedig bevestigde aan de muur een linnen strop en hing zich op. 's Morgens werd zijn lijk uit de strik gehaald en zijn kameraden, die hem veroorloofd hadden uit de hel van Orel weg te gaan, werden vreeselijk mishandeld. Veel sterfgevallen heb ik de laatste jaren meegemaakt, de jaren van voorarrest en katorga. Veel heb ik gezien wat ik vroeger voor onmogelijk hield. Maar zelfs in de annalen der Russische gevangenissen staat de zelfmoord van Ivan Soedig als een eenig feit beschreven. | |
XI Hoe het geheim der Orelsche Centrale bewaard werdWanneer de algemeene gevangenis-administratie op deze mededeelingen iets antwoordt, dan zal het wel dit zijn: ‘Alles is gelogen, een tendentieus verzinsel, een boosaardige laster. In de Orelsche Centrale is alles uitmuntend’. Ten bewijze hiervoor zal de gevangenis-administratie zich beroepen op de ambtsberichten van de Heeren Von Kube, Matchevitch enz. Maar wanneer al onze onomstootelijke, absoluut ware berichten bewezen zullen zijn zal de hoofdadministratie zeggen: ‘Wij hebben dit alles niet geweten. De schuldige ambtenaren zullen worden ontslagen. Maar wij wisten dit alles niet, want klachten zijn niet ingekomen’. Zulke woorden kennen wij. Toen in het jaar 1908 de geheele Europeesche pers vol was van de mishandelingen te Jekaterineslof begaf de gouverneur zich in de kamer van de politieken en zei: ‘Ik ben hier gekomen om de zwarte vlek af te wisschen, die door de lagere ambtenaren op mijn gouvernement is geworpen’. Zoo sprak de man, die | |
[pagina 261]
| |
alles wat in de gevangenis voorviel, precies wist en die lagere ambtenaren steeds beschermd had. Op dezelfde wijze zullen de Petersburgsche gevangenis-administratie en de Heeren Andrejefski en Von Kube handelen met ‘de zwarte vlek’ van Orel. In de zitting van de Keizerlijke Doema van 2 Maart 1910 heeft de Heer ChroelofGa naar voetnoot1) gezegd: ‘De Regeering is steeds bereid alle misdaden openbaar te maken. Ze verneemt steeds met belangstelling mededeelingen omtrent verkeerde handelingen’.Ga naar voetnoot2) Inderdaad werd er te Orel niet veel openlijk geklaagd. Geen wonder bij dat régime. Toch kwamen klachten voor. Bijvoorbeeld in den winter van 1909 bezocht de Heer Von Kube de gevangenis. Een gevangene van de tweede kamer der vierde afdeeling, klaagde over mishandeling. ‘Goed, goed’, zei de inspecteur terwijl hij verder ging: ‘'t zal onderzocht worden’ en zonder meer verliet hij het vertrek. De assistent Annenkof, die achter hem liep, keerde zich in de deur nog om en dreigde den klager met de vuist. Tien minuten later werd deze op de gang geroepen en vreeselijk mishandeld. Verder onderzoek is niet geschied. De politieke katorgist G.G.Ga naar voetnoot3) besloot trots alles tegen de Orelsche beulen op te treden. Hij begon een hongerstaking en verlangde den inspecteur te spreken. Daarvoor werd hij beestachtig geslagen en badende in zijn bloed naar de carcer gesleept. Maar ook daar hield hij vol tot hij te zwak was om te spreken, of om te zitten of te staan. Dus lag hij uitgeput in zijn bloed. Eindelijk kwam de Heer Von Kube en ging met den chef naar de carcer waar G.G. lag. ‘Je wilt den inspecteur spreken’ riep de chef: ‘kom er dan uit’. Maar G.G. was daarvoor te zwak. ‘Hij is ziek’ zei de chef: ‘hij kan niet komen’. ‘Waarom houdt gij de zieken in de carcers?’ vroeg de inspecteur en ging zonder meer verder. Een ander maal gebeurde in het hospitaal het volgende. De inspecteur in gezelschap van den chef en eenen assistent inspecteerde de ziekenzalen. Een oud man, Sjaftsjenko, viel voor den inspecteur op de knieën en riep in wanhoop uit: ‘Excellentie, ze vermoorden | |
[pagina 262]
| |
ons’. De chef van de Centrale, de Heer Matchevitch sloeg voor de oogen van den heer Von Kube den geknielden grijsaard in het gezicht. De Heer Von Kube verliet de ziekenkamer zonder één woord. In denzelfden tijd verscheen in het tijdschrift ‘Gevangenisberichten’ (1910 No. 4. p. 5 64). een artikel, dat later in het Fransch is uitgegeven om de publieke opinie in West-Europa te bewerken. Daarin schreef de hoofd-administratie: ‘De hoofd-administratie hecht zooveel beteekenis aan het wegruimen van laakbare feiten, niet alleen van mishandelingen, maar ook van grove behandelingen van katorgisten, dat zij niet alleen aan preciese klachten maar zelfs aan vage geruchten alle aandacht schenkt, onverschillig hoe deze haar mochten bereiken. Onmiddellijk wordt in alle gevallen een onderzoek ingesteld, hetwelk door de bezadigdheid en de waarheidsliefde, waarmede het geschiedt, iedere garantie geeft. Toen in de pers allerlei ongelooflijke geruchten de ronde deden betreffende de Centrale te Orel heeft het hoofdbestuur den inspecteur te Orel opgedragen de zaak te onderzoeken met iedere garantie van bezadigdheid en waarheidsliefde. De hoofd-administratie heeft een stapel verklaringen van gevangenen te Orel, zoowel gewone als politieke, dat nooit iemand daar geslagen of mishandeld wordt en dat de toon van het personeel volkomen correct is’. Inderdaad, kostbare documenten. Reeds in 1909 onder het bestuur van den Heer Matchevitch begon de hoofd-administratie ze te verzamelen en gaat hiermede in 1912 onder Sinaiski gemoedelijk voort. En gewapend met deze papieren voelen zich de leiders van het gevangenis-departement veilig voor alle beschuldigingen. Ik schrijf: in Orel heeft men die en die gevangenen mishandeld, maar ik weet reeds van te voren, dat de Heer Chroelof papieren in zijn portefeuille heeft, waarop die gevangenen verklaren, dat ze niet mishandeld zijn. En de Heer Chroelof leest deze verklaringen voor in de Doema, laat ze afdrukken in de couranten, vertalen in het Fransch voor de publieke opinie in Europa en toont ze aan verslaggevers van Amerikaansche bladen. Een prachtig materiaal! Slechts jammer dat zulke verklaringen maar al te vaak met bloed en tranen zijn afgeperst. Zij zijn het slotwoord van het Orelsche systeem, dat misdaad met misdaad dekt, doodslag met vervalsching, | |
[pagina 263]
| |
dwang met nieuwe dwang en bedrog. Ik zal dit bewijzen. In het jaar 1909 verscheen in de couranten een bericht van mishandelingen waaraan de katorgist Djakonof in Orel had blootgestaan. In 1910 verscheen een artikel in de ‘Gevangenisberichten’ getiteld: ‘Over leugenachtige berichten omtrent mishandeling van Russische gevangenen’ waarin de anonyme schrijver het volgende zegt: ‘De naar aanleiding hiervan door den inspecteur ondervraagde gevangene Djakonof heeft kategorisch verklaard, dat hij gedurende zijn verblijf te Orel nooit ofte nimmer mishandeld is en hij heeft die verklaring schriftelijk bevestigd’. Dit artikel droeg een zeer officieel karakter en is later afzonderlijk als Fransche brochure uitgegevenGa naar voetnoot1). Vandaar dat deze kategorische verklaring eenige bijzondere aandacht verdient. Welnu: in 1912 ontmoette ik in de gevangenis den bedoelden Orelschen katorgist Boris Djakonof. Hij deelde mij mede hoe men hem de bedoelde verklaring heeft afgeperst, en heeft dit verhaal op mijn verzoek op schrift gebracht. Zijn geschrift ligt hier voor mij en ik publiceer het op zijn verzoek geheel: ‘In de couranten verscheen een bericht over mishandelingen in de Centrale te Orel, waarin ook mijn naam was genoemd. Eenige dagen daarna riep men mij op het kantoor. Daar bracht men mij in het kabinet, waar de Heer Von Kube achter zijn schrijftafel zat. Naast hem stond de assistent SangailloGa naar voetnoot2). De inspecteur zei: ‘Jij heet Djakonof?’ Op mijne bevestiging vervolgde hij: ‘Er staat in de couranten, dat je mishandeld bent. Teeken deze verklaring, dat je niet mishandeld bent’. Daar ik in werkelijkheid tallooze malen geslagen was, zei ik, dat ik onmogelijk teekenen kon. De Heer Von Kube herhaalde: ‘Je teekent’ en ik zeide: dat ik het niet kon doen. ‘Pas op’ zei de Heer Von Kube, ‘straks heb je berouw’. Toen ik bij mijn weigering bleef moest ik weggaan. Buiten de deur hoorde ik | |
[pagina 264]
| |
den Heer Sangaillo vragen: ‘Wat nu?’ en het antwoord van den Heer Von Kube: ‘Voorloopig afwachten’. Toen ging het gesprek in fluisteren over, en ik kon niets verstaan. In de kamer vertelde ik den anderen, wat er gebeurd was en zij waren allen van meening, dat het slecht met mij afloopen zou. Daags daarna, vóór de inspectie, konden wij uit het raam zien, dat de assistent Sangaillo druk in besprek was met den oudsten inspecteur Koslenkof. Bij de inspectie bleef Koslenkof voor mij staan en brulde: ‘Jou revolutionnair! Ik zal je doodslaan’ en daarbij gaf hij mij zulk eenen slag, dat ik op een bank viel. Toen begon hij mij met zijn vuisten op mijn borst en schouders te beuken. Na de inspectie had ik nauwelijks gelegenheid wat op mijn verhaal te komen, toen ik op de gang werd geroepen. De afdeelingschef zeide: ‘De oudste heeft over jou geklaagd. Je gedraagt je slecht’. Daarna werd ik door hem en anderen zóó geslagen, dat ik mij nauwelijks naar mijn kamer sleepen kon. Twee uur later wandelen. Daarna weer slaag. De derde maal op dien dag. Den volgenden dag werd ik weer geslagen. Eerst omdat er een vlokje kapok op de vloer lag. Daarna zonder opgave van redenen. Ik was volkomen uitgeput. Ik moest teekenen of sterven. Niemand kon mij helpen. Anderen hadden ook geteekend. 's Avonds werd ik bewusteloos van uitputting. 's Morgens werd ik op de gang geroepen en weer vreeselijk geslagen. Toen riep ik uit, dat ik teekenen wilde. De afdeelingschef hield op met slaan en bracht mij naar het einde van de gang, waar Koslenkof achter een tafeltje zat. Toen teekende ik een verklaring, dat ik nooit mishandeld was. De oudste nam het papier en ging er mee naar het kantoor. Ik moest wachten. Na tien minuten kwam hij terug. Toen moest ik nog zulk een verklaring schrijven en teekenen. Ik had te teekenen of te sterven en daar ik de kracht miste den dood te verkiezen boven deze schande heb ik geteekend’. Ziet hier het ontstaan van een van de documenten, die de algemeene gevangenis-administratie in allerlei brochures overal heeft doen verspreiden. Laat men tallooze van die verklaringen overleggen. Maar laat men mij dagvaarden voor de rechtbank, dan zal ik bewijzen, dat van al het voorgaande ook niet een regel overdreven of verzonnen is. Dan zal ik be- | |
[pagina 265]
| |
wijzen wat in de Centrale gevangenis te Orel is geschied. Laat men mij dagvaarden. | |
Derde geschrift Uit de katorgagevangenis van Orel (Deze mededeelingen loopen tot Juli van dit jaar).Nogmaals schrijven wij u, het koste wat het wil, over het leven hier. Laat in een blad of tijdschrift alles wat in uw bezit is afdrukken. Dat is van groot belang, daar de folteringen hier weer beginnen. In onzen vorigen brief schreven wij reeds over de veranderingen in de administratie. Onze nieuwe chef Kolitsjif is niet beter dan Matchevitch en Sinaïski. Hij komt uit de Nikolajif-katorgagevangenis en laat voor alles en niets gruwelijk geeselen. Het eerst toonde hij zijn macht bij de hongerstaking in de maand Mei, waarover wij reeds geschreven hebben. Sinds langen tijd was reeds besloten tot deze uiterste wanhoopsmaatregel over te gaan. Maar wegens allerlei omstandigheden werd besloten haar nog uit te stellen. Maar door de moeilijke gemeenschap tusschen de gevangenen kon het besluit tot uitstel niet aan allen worden medegedeeld, vooral niet in de cellen. Op 2 Mei begon de hongerstaking. In het eerst deden slechts weinigen mee. Later liep het aantal op tot zestig, zeventig, toch nog te weinig op een aantal van duizend gevangenen om indruk te maken. De chef regeerde met roeden. De eerste, die geslagen werd, was KorotkofGa naar voetnoot1). Daarna werden nog elf man gegeeseld. Een hunner Presin werd in te carcer opgesloten, een steenen gat, sinds enkele jaren reeds ongebruikt, omdat het er eenvoudig niet uit te houden was. Hij bleef daar eenige dagen. Negen man werden uit de gemeenschappelijke kamers naar de cellulaire afdeeling gebracht. Ze werden gruwelijk gescholden en geslagen, speciaal Chartsjefnikof. Om zijn geschreeuw te smoren wierp men tijdens de foltering een deken over zijn hoofd. Vier | |
[pagina 266]
| |
anderen werden vreeselijk gegeeseld, wegens aanzetten tot de hongerstaking. Den 16den Mei deden drie man poging tot zelfmoord: Sjoebavitsj en twee anderen wier namen wij zoo noodig zullen noemen. Wij konden hooren, hoe Sjoebavitsj door den oudsten inspecteur Simonof half gewurgd werd. Deze riep vervolgens den gangwachter Saftsjoek, een gewezen gevangene. Deze ging de cel binnen. Men hoorde schreeuwen, dat voortdurend zwakker werd en eindigde in een dof steunen. Toen Saftsjoek de cel verliet bleef alles stil. Den volgenden dag werd verteld, dat Sjoebavitch zich had opgehangen. Maar wij zijn overtuigd, dat hij gestorven is door de mishandelingen van Saftsjoek. Sjoebavitch was reeds geheel uitgeput. Den 5den Juli kwam weer een protest uit de cellen. Een gevangene, Melnikoff, begon tijdens het ronddeelen van het eten te schreeuwen. Waarom konden wij niet te weten komen. Wel konden wij in de andere cellen hooren hoe hij werd gescholden en geslagen. Alle cellulairen, tot het uiterste gemarteld, begonnen te protesteeren en op de deuren te slaan. Daarvoor werden weer vijftig man gegeeseld en in carcers gestopt. Van enkelen werd de katorga-tijd verlengd. De vice-gouverneur kwam het zelf meedeelen. De verlenging liep van een tot twee jaar. Sommigen begonnen weer hongerstaking. Den 15den Juli werd in een deken gewikkeld Simonjenko naar het ziekenhuis gebracht. Den 16den op dezelfde wijze Melnikoff. Zij werden kunstmatig gevoed. Als de toestand in de cellulaire afdeeling niet verandert, zullen velen onzer moeten sterven. Boeken en schrijfgereedschap worden in de cellen niet gegeven. Het rantsoen is verminderd. Een gevangene, vroeger bokser en athleet in een circus, Artuchevitch, is door uitputting teringlijder geworden. Hij at vodden mee naar binnen gelijk met zijn brood om zijn maag maar vol te krijgen. 's Middags krijgt hij een beetje bietensoep en wat gort. De voortdurende martelingen maken de menschen gek. Zoo Belin, die zich nooit meer wascht, nooit verschoont, nooit zijn cel uitkomt. Niemand kijkt naar hem om. Als een zenuwzieke gevangene zich vergeet, wordt hij gestraft. Zoo Sjarapof. De inspecteur Kalafat ranselde hem voor niets. Sjarapof wierp den Heer Kalafat een etenskom naar zijn hoofd. Daarvoor werd Sjarapof gegeeseld, tot het | |
[pagina 267]
| |
bloed uit zijn keel kwam en nu nog kan hij nauwelijks loopen. Zoo Bikof, die om niets werd uitgescholden door den assistent Ivanof uit Nikolajef, een zeer slecht man. Birkof vroeg den chef te spreken. Daarvoor werd hij nog erger mishandeld. Toen hij begon te schreeuwen werd hij gegeeseld. In de gemeenschappelijke kamer gaat het niet anders. Tachakidsé werd op de gang in veler bijzijn vreeselijk geslagen, evenals Paul Palgoen. Alexei Petrof werd met de sabel geslagen, omdat hij wat waschwater morste op de trap. Op de wandelplaats werd Dradek afgeranseld. In de bakkerij Sakolof, die te weinig water in het deeg deed. Vooral de Heer Koropka is wreed. Eens werd Jefrin Arlof met sleutels geslagen. 's Avonds wilde hij daarover klagen bij den chef van den dag Aroktsjejef. Maar hij werd aangehoord door Koropka, die hem hoorde en zei: ‘De inspecteur zal voor jou zijn pet afnemen!’ De gevangenen, uitgeput door jaren katorga, kunnen niets doen. Het eenige, wat tegen deze misdaden nog baten kan is voortdurende publicatie. En daarvoor doen we een dringend beroep op u. Wij zullen u thans de veranderingen mededeelen, die hier sedert Sinaïskis vertrek hebben plaats gehad. Kolitsjef heeft Sinaïskis manier van de gevangenen naar de werkplaatsen te brengen, veranderd. Onder Sinaïski werden een groep gevangenen op weg naar de werkplaatsen op eenigen afstand gevolgd door een aantal inspecteurs met revolvers en daarachter gangwachters met zweepen. Nu houden de inspecteurs hunne vuurwapens in de revolvertasch en de arbeidsdag is korter geworden. Onder Sinaïski was het om drie uur 's morgens opstaan. Thans een uur later. Maar er wordt twintig minuten langer gewerkt. Zij, die werken, mogen niet wandelen. Dit was onder Sinaïski anders. Wij zijn gedurende den geheelen herfst en het geheele najaar niet buiten geweest. Een maand of twee geleden begon men ons op zondagen weer naar buiten te laten gaan. Door de week zelden. Een of twee keer. Een zeer groot deel van de gevangenen heeft longziekten. Velen zijn tuberculeus door de ellendige hygiënische verhoudingen. De vertrekken zijn veel te vol. De lucht is bedorven en vol stof, vooral bij de ovens en de katoenplukkers. In kamers van 25 à 28 zijn 35-45 gevangenen. Tijdens Sinaiski mochten de ramen des nachts | |
[pagina 268]
| |
openblijven. Thans niet meer. Zij moeten dicht op zeer kleine fortisjkis na. Van afzondering der tuberculosen is geen sprake, ofschoon daarover een circulaire bestaat van 8 Juli 1910. Gelucht worden de kamers en de cellen niet. Evenmin als de kribben. Zieken moeten werken tot ze erbij neervallen. Alleen katoenplukken behoeven zij niet. Althans in theorie. De practijk is anders. Zoo b.v. André Kairis. Hij was herhaaldelijk door den dokter ziek verklaard. Toch moest hij katoen plukken. Toen hij verzocht daarvan vrijgesteld te worden werd hij weer naar den dokter gebracht. Deze verklaarde hem geheel gezond. Toen Kairis opmerkte, dat de dokter hem toch kort geleden nog ziek had verklaard, antwoordde deze: ‘Dat is nu niet. Nu ben je geheel gezond’. Toen Kairis verzocht dan toch van dat afschuwelijke katoenplukken te worden vrijgesteld, kreeg hij carcer en slaag. Evenzoo ging het met Waitasik en Andrejenko. Het reglement schrijft voor, dat in ziekenkamers de vloeren moeten worden gewreven en de kamers gedesinfecteerd. Onder Sinaiski geschiedde dit maandelijks. Onder Kalitsjef niet meer. Ook moeten de spuwbakken gedesinfecteerd worden, maar men doet het niet. Er zijn twee spuwbakken op kamers met meer dan veertig gevangenen. Sommigen maakten ze van papier. Maar die worden weggenomen en de makers soms met carcer bestraft, zooals Paul Petrof. Verder doet de inspecteur zijn best, dat bewoners van verschillende kamers op de werkplaatsen niet met elkander in aanraking komen. Vandaar, dat hij menschen, die 't zelfde werk doen, bij elkander stopt, onverschillig, ziek of gezond. Op papier is alles in orde, waarmee men de buitenwereld bedriegt. Over het ziekenhuis en den dokter hebben wij reeds geschreven. Dat is alles zoo gebleven. Zieken worden bij de gezonden gelaten, zelfs als de dokter eindelijk opneming in een ziekenhuis gelast. Zoo ging het met Setsjkofski, die longontsteking had. De sterfte is iets verminderd. Maar dat komt doordat de ouderen en zwakken, en die niet naar Siberië werden gezonden, allen gestorven zijn. In Juli zijn zeven man gestorven. Gisteren zijn twee doodkisten gemaakt. Een voor Simanenko, die den hongerdood is gestorven. Met de betaling van het werk is het een ietsje beter geworden in sommige vakken, bijvoorbeeld de schoenmakers. Vroeger | |
[pagina 269]
| |
werden alle werkplaatsen bestuurd door den tweeden inspecteur Semasjko-Salodofnikof. Hij kwam hier uit Kief met gescheurde schoenen. Thans is hij een rijk man. Hoe geworden? Een voorbeeld uit velen. Hier worden soldatenschoenen gemaakt. Het regiment geeft zelf de grondstoffen. De gevangenis geeft slechts spijkers en pekdraad, ongeveer 3 kopeken per paar. Semasjko berekent dat echter op 70 kop. Voor een paar laarzen brengt hij het regiment 1 Roebel 20 kop. in rekening als maakloon. Dat is dan 70 kop. voor spijkers en pekdraad en 50 kop. werkloon. Van die 50 kop. krijgt de gevangene 10%, dat is 5 kop. voor het maken van een paar schoenen. De andere 45 kop. komen voor de helft aan de Regeering, voor de andere helft aan de gevangenis-administratie. Eens vroeg de chef Kalitsjef, aan Semasjko hoeveel voor een paar schoenen wordt betaald. Semasjko noemt een bedrag. Maar dat komt niet uit met de 5 kop. van de gevangenen. Een ander inspecteur noemt een ander bedrag. Een derde nog weer een ander. Eindelijk wordt Kolitsjef woedend. En hij riep op de schoenmakerswerkplaats ten aanhoore van alle arrestanten met een geduchte vloek: ‘Daar snap ik geen donder van’. Toen stuurde hij Ivanof naar het regiment om te gaan vragen, wat ze daar betaalden voor een paar schoenen, want hij begreep wel, dat hij er anders toch nooit achterkwam. Sinds dien tijd krijgen de schoenmakers 9 kop. per paar. Vraag niet, wat Semasjko daaraan verdiend heeft! Stellig waren reeds duizend paar afgeleverd. Behalve de schoenmakerij bestuurt Semasjko ook de weverij, de slotenmakerij en de smederij. Het geld, dat de gevangenen verdienen of gezonden krijgen, wordt door den assistent Annissimof beheerd. Maar hij laat alles in de war loopen, zoodat niemand weet of hij nog iets te goed heeft en hoeveel. De gevangeniskruidenier laat ons alles driedubbel en dwars betalen. Op die manier verdient Borzenkof goed geld. Soms krijgt de gevangene niets, ofschoon het geld van zijn tegoed wordt afgeschreven. Zoo b.v. een Turk Nazim-Ali-Ogli en toen hij klaagde werd hij van het kastje naar de muur gestuurd en uitgelachen om zijn slecht Russisch. Het eten is vrijwel als vroeger. Het brood was vroeger goed, maar nu is het weer zeer slecht. Tijd voor wasschen en baden is er | |
[pagina 270]
| |
thans meer. Brieven minder: vroeger tweemaal per week. Thans eens per maand. Verzoekschriften mogen we eenmaal per maand schrijven. De assistent Annissimof haalt ze op, maar meestal zendt hij ze niet door.
Wij schrijven u dit alles in haast en jachting, onder voortdurend gevaar en in moeilijke omstandigheden. Want als wij betrapt werden was onze ellende niet te overzien. |
|