De Beweging. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |||||
Politieke feiten en richtingenDe lijn van Mr. Troelstra.Binnenkort zullen de zoogenaamde Algemeene Beschouwingen over de Staatsbegrooting in druk en woord aanvangen. Die discussie's dienen om de groote lijnen van staatsbeleid aantegeven. Dit jaar zal het voor een groot deel napleiten zijn over de crisisoplossing. Van het ministerie is niet te verwachten dat het door een forsch optreden de leiding zal nemen. En de verschillende partijen zijn nog te mat en verbluft om stoute dingen te doen. Niemand verwacht het, en de leiders zullen liever afwachten of zoetjes aan de voelhorens uitsteken. Doch verklaring en pleit ter zake van de houding tijdens de crisis wordt wel verwacht en zal dan ook gegeven moeten worden. Niet het minst door de vrijzinnige partijen. De geheele crisis was een ‘groote manoeuvre’ van tactiek tusschen de liberalen en de sociaal-demokraten. En terwijl de laatsten in hun Zwolsche congres alle meeningen en overwegingen, en daarmede hun geheele wezen zonder eenige terughouding ontplooiden, verbergen de vrijzinnigen zich nog steeds achter de aardwalletjes, die zij opwerpen in den vorm van eenige formules van constitutioneele practijk. Of zij daarachter uit zullen komen, het zij vrijwillig, gelokt of gejaagd? Het zal bij de aanstaande politieke besprekingen blijken. Op een punt zullen zij zich echter ongetwijfeld sterk wanen. De man toch, die hen het meest zou kunnen bestoken, de leider der sociaal-demokraten Mr. Troelstra, achten zij in tweeërlei opzicht te zeer verzwakt om hen veel kwaad te kunnen doen. In tweeërlei opzicht. Allereerst omdat zijn beleid scherp en ongunstig beoordeeld is, als weifelend en inconsekwent. | |||||
[pagina 208]
| |||||
Daarnaast omdat het een mislukking is geworden en zoowel het geheele verloop van de crisis, alsook het eindbesluit zijner partij anders is geweest, dan hij heeft gewild. Tegenover de aanvallen der vrijzinnigen, evenzeer als tegen die uit de rijen der sociaaldemokraten heeft Mr. Troelstra volgehouden, dat hij van het begin tot het eind een zelfde en vaste lijn heeft gevolgd. Wij zijn overtuigd, dat dit inderdaad het geval is. En meer nog, dat die gedragslijn, hoezeer dan ook onbegrepen of afgewezen, toch niet geheel zonder de beoogde resultaten is gebleven, en bovendien de gevolgen daarvan in den eersten tijd van invloed zullen blijken te zijn. Daarom ligt het voor de hand, in de rustperiode der actieve politiek, het een zoowel als het ander aangaande de lijn van Mr. Troelstra te betoogen. Wat toch was de directe politieke taak der sociaal-democratie, waarvoor zij de bereikte macht diende aan te wenden? Het antwoord is eenvoudig en algemeen bekend, n.l. het verkrijgen van algemeen kiesrecht en staatspensioen. Dat waren de twee hervormingen, die bereikbaar schenen, en die dan ook verwerkelijkt moesten worden. Bereikbaar, omdat de liberale concentratie beide punten op haar program had opgenomen, terwijl het toch een ‘schijnen’ bleef, omdat het bekende conservatisme in liberale kringen, - en meer nog bij de kiezers dan de politici - herinneringen opwekte aan den tijd van Tak van Poortvliet, en gevaar deed vermoeden voor een terugval, een inzinken van de liberale hervormingslust. Daartegen moest gewaakt worden. En er werd door de sociaaldemokratie tegen gewaakt, allereerst door een zoo groot mogelijk aantal zetels op het Binnenhof rood te bekleeden, en vervolgens door bij de herstemmingen duidelijke beloften van de vrijzinnige afgevaardigden te vergen. Tot zoover ging alles goed, en misschien zelfs te goed, want het succes was groot, en teleurstellend voor de vrijzinnigen. Zij werden angstig voor den rooden vloed, die zij niet alleen niet tegengehouden, maar door de geheele verkiezingspolitiek bevorderd hadden. Dat moest hen de gunst van machtige kringen ontnemen, n.l. van die waar traditie en kapitaal den toon voeren. Maar vooral werden zij schuw voor een zoogenaamde afhankelijkheid van de sociaal-demokraten. | |||||
[pagina 209]
| |||||
Ondanks die alleszins begrijpelijke en te verwachten stemming bij de vrijzinnigen, moesten zij aan hun uitgesproken voornemens en beloften gehouden worden. Want zonder dat hingen natuurlijk het kiesrecht en staatspensioen in de lucht. In de richting van aandrang op de vrijzinnigen was dus de lijn door te trekken. Maar nu was vanzelfsprekend te wachten dat de vrijzinnigen eischen zouden stellen. Er diende onderhandeld te worden, en wel in een zeer tegemoetkomenden zin, Zoover als de partij-beginselen het maar eenigszins toelieten moesten de wenschen der vrijzinnigen vervuld worden, opdat zij geen enkel voorwendsel, geen schijn zelfs van redenen konden aanvoeren om van hunne plannen af te zien. Het berucht geworden bezoek van Mr. Troelstra aan Het Loo, zijn interview, zijn eerste brief aan Dr. Bos liggen geheel en al in deze lijn. Doch nu komt tegelijkertijd opdagen het eerste bezwaar dat tegen zijn beleid werd gemaakt. Mr. Troelstra had, zoowel bij zijn onderhoud met de koningin als elders, direct de mogelijkheid van socialistische ministers moeten uitsluiten. Door de kans open te laten, dat de sociaal-demokraten inderdaad aan de regeering konden deelnemen, heeft hij het latere aanbod van Dr. Bos, en daardoor de verwarring in zijn partij uitgelokt. Inderdaad, was het ministerialisme voor de S.D.A.P. een gevaar. Natuurlijk wist Mr. Troelstra dit. Het aanbod van Dr. Bos heeft voor alle kringen buiten de sociaal-demokratie de sterke schijn van grootmoedigheid en flinkheid gehad. Hoe liberaal, hoe breed, hoe onbevooroordeeld was het, om zulke hooge ambten als van minister aan socialisten toe te vertrouwen, en dan bovendien nog aan hun partij de keuze der personen geheel over te laten. Maar voor ieder, die met de socialistische beweging bekend is, kan het duidelijk zijn dat een socialistisch ministerschap daar alles behalve prachtig gevonden wordt, of welkom is, en integendeel zóo zeer geschuwd en gevreesd wordt, dat het slechts in geval van de uiterste noodzakelijkheid is toegelaten. Daarom moest zeker de leider der sociaal-demokratie ernaar streven zijn doel te bereiken zonder dat over dat punt in zijn partij geschil ontstond; niet het minst omdat een dergelijk principieel verschil jaren van strijd en verbittering had gebracht, die de partij pas te boven | |||||
[pagina 210]
| |||||
was. Had hij daartoe van 't begin af aan elke deelname van socialisten aan de regeering moeten afslaan? zooals thans beweerd wordt. Achteraf gezien, nu toch geen samenwerkende linkerzijde is ontstaan, zou het misschien eenvoudiger zijn geweest. Doch in 't begin van de crisis zou het niet anders beteekend hebben dan dat Mr. Troelstra de vaste lijn los liet. Toen toch moest hij een volledige bereidvaardigheid tot algeheel overleg toonen. Van elk voorstel der liberalen welk ook, diende vooraf vast te staan dat het ernstig zou worden overwogen. En hij kon geen reden hebben, daarvoor reeds direct de grens van geen deelname aan de regeering op te stellen. De partij-beginselen toch lieten het toe, zij het ook uitsluitend in geval van nood, om n.l. tijdelijk een groot belang te dienen. Maar bovendien was er alle grond om te veronderstellen dat de liberalen niet zouden staan op de socialistische ministers, of beter uitgedrukt dat zij hun optreden een kwaad zouden achten. Het moest toch de zoo pas verslagen rechterzijde versterken, en vreesachtige kiezers van de liberalen vervreemden. Logisch geredeneerd, konden zij het dus in het eigen partij-belang niet wenschen. Wanneer derhalve bij de onderhandelingen de mogelijkheid openbleef voor het optreden van socialistische ministers, kon dit beteekenen, dat de S.D.A.P. zich het recht voorbehield om bij de besprekingen voor ‘vol’ te gelden, d.w.z. als een zelfstandige staatspartij, terwijl uit vrees van roode excellentie's de vrijzinnigen vermoedelijk toeschietelijker zouden zijn voor een te sluiten overeenkomst. Des ondanks heeft Mr. Troelstra geen oogenblik verzuimd om duidelijk te maken:
Tot zoover was dus de gevolgde gedragslijn volkomen recht en intact gebleven. Het doel om n.l. kiesrecht en staatspensioen inderdaad te verwerkelijken, beheerschte stap voor stap elk optreden. De weg daarheen werd open en vrij gehouden. | |||||
[pagina 211]
| |||||
Nu komt, wat als een tweede weifeling wordt beschouwd. De liberalen deden, zij het ook onlogisch en onverwacht, toch het bekende aanbod van Dr. Bos. Onlogisch, ofschoon het door hen zelf juist als het resultaat eener strikte logica wordt omschreven. Doch dit kan alleen geschieden door aan te nemen dat de sociaaldemokratie haar beginsel achterstelt bij haar politiek optreden, en dat dit zich richt naar de constitutioneele traditie, die aan de politieke overwinnaars de verantwoordelijkheid oplegt voor het overnemen der regeering. Hierbij wordt over 't hoofd gezien dat die traditie in een onverbreekbaar verband staat met het tweepartijen-stelsel. Dan toch, indien er n.l. slechts twee groepen zijn, van een regeerings-partij, en van de ‘loyale oppositie’, past de formule op een werkelijkheid. Onlogisch was echter het aanbod, omdat het nóch voor de liberale partijen, nóch ook voor de uitvoering van het program dienstig kon zijn. Wat stond toen Mr. Troelstra te doen? Het meest voor de hand lag, den ‘bondgenoot’ te overreden, dat er een beter dan het voorgestelde middel was om aan de crisis een goede oplossing te geven. De uitnoodiging om daartoe de gelegenheid te openen in een breede politieke bespreking werd echter afgeslagen. Deze weg is dus door Dr. Bos volkomen afgesneden. Nu was in werkelijkheid het gevaar aanwezig dat het ‘ministerialisme’ in de S.D.A.P. een strijd zou doen ontbranden. De vrijzinnigen eischten eenvoudig een antwoord op het aanbod, en Mr. Troelstra was dus gebonden èn aan zijn vroegere uiteenzetting, dat een partij-congres te beslissen had, èn tevens aan de partij-beginselen die dat zelfde eischten. Is er nu een weifeling, een afwijking van de vaste lijn te zien in de onverwachte beslissing der z.g. partij-conferentie om zonder congres het aanbod af te wijzen? De schijn is hier zeker bijzonder sterk. Doch in 't oog te houden is, dat Mr. Troelstra recht aanhield op de z.i. beste oplossing der crisis. Wilden de liberalen niet op gemotiveerd verzoek die betere oplossing in overweging nemen, dan moesten zij er toch toe gedwongen worden. Evenals de concentratie van de S.D.A.P. een uitspraak eischte over haar voorstel, zoo mocht dit omgekeerd gedaan worden voor het andere door de sociaal-demokraten voorgestelde plan. Daartoe was noodig een uitspraak der S.D.A.P. die het aanbod van Dr. Bos | |||||
[pagina 212]
| |||||
afwees, doch de samenwerking voor een concentratie-ministerie aanbood. Mr. Troelstra kon en mocht van zijn partij genoeg scholing verwachten dat het deze uitspraak op een congres unaniem zou geven. Het gevaar van 't ministerialisme voor de partij-eenheid ware daarmede ontgaan. Het bleek echter spoedig, dat dit niet zoo zou kunnen gaan. Waarschijnlijk omdat er goede gronden waren te vermoeden, dat de liberalen in geen geval het enkele concentratie-ministerie zouden aanvaarden, bleken er in de S.D.A.P. meerderen te zijn, die aan het roode ministerschap de voorkeur gaven boven een geheele mislukking der verkiezingscampagne. Zoo'n vermoeden over een volkomen onreëele beslissing der liberalen, die niets minder beteekende dan het los laten van hun program, kon echter nimmer als uitgangspunt voor een zoo gewichtige beslissing genomen worden. Dat vermoeden moest eerst tot een daad geworden zijn. Wat stond er echter nu te doen? Een openbare bespreking op een congres zou bijna gelijkstaan met het uitlokken van die door Mr. Troelstra ongewenschte daad. Bovendien zou die bespreking volop de beginselstrijd in de partij zelve uitlokken. Daarom lag het voor de hand te trachten de uitspraak der liberalen te verkrijgen, zonder congres, en dat deed de partijconferentie. Duidelijk spreekt hieruit de bedoeling van Mr. Troelstra om nogmaals zonder zijn partij in beroering te brengen, de vrijzinnigen in de gelegenheid te stellen de zuiverste en doelmatigste crisisoplossing aan te grijpen. Hij kon hebben verwacht, dat zij dit inderdaad zouden doen. Mocht hij dat verwachten? Was dat een fout, een onvergefelijke misrekening? En hadden andere vooraanstaande sociaal-democraten gelijk geloof te hechten aan geruchten, die de latere liberale beslissing voorspelden? Allereerst kan het misschien tijdelijk, maar nooit op den duur een misrekening zijn van een partij zulke daden te verwachten, als in haar eigen belang en in 't belang van de door haar geprogageerde hervormingen zijn. Doet zoo'n partij anders, dan zal zij daarmede op een oogenblik een tactisch voordeel kunnen behalen, doch dit wreekt zich spoedig. Het is waarschijnlijk dat Mr. Troelstra geweten, en evenzeer | |||||
[pagina 213]
| |||||
als zijn partijgenooten begrepen heeft dat de liberalen zoo zouden beslissen, als zij inderdaad gedaan hebben. Doch juist in dat geval moest hij inzien dat er in zijn partij een zware strijd zou volgen. En waar hij persoonlijk overtuigd was, dat het algemeen kiesrecht en het staatspensioen het waard waren om de proef met een liberaal socialistisch ministerie te wagen, wist hij toch ook dat die proef gevaarlijk was, en daarom te meer een sterke tegenstand in de partij zou vinden. Een uitspraak aan het congres te vragen was dus een buitengewoon gevaarlijk waagstuk. En het mocht alleen in zoo'n vorm geschieden, dat het geval van noodzaak zoo helder en duidelijk was, als maar eenigszins te bereiken viel. Uit dit betoog kan dus duidelijk zijn, dat de zoogenaamde weifeling in de leiding van Mr. Troelstra alleen en uitsluitend hierin is te zoeken, dat de congres-uitspraak te berusten had op een beslissing der liberalen, die te vermoeden viel, doch die, juist omdat zij zoo klein-politiek zou zijn, eerst diende vast te staan. Dat dit inderdaad bereikt is, zal stellig op den duur van grooter belang blijken te zijn, dan wat Mr. Troelstra als een fout wordt aangerekend. Ondertusschen was de oogst der concentratie-politiek deze: dat de constitutioneele verantwoordelijkheid naar den vorm was gedekt. Was dit niet alleen formeel geweest, maar ook in werkelijkheid, dan was het nog een pover resultaat. Want het hervormingsplan, het concentratie-program, waarvoor zóo ‘overtuigd’ geijverd was, lag van de baan. Met vrij groote haast werd nu een boedelreddering in het z.g. extraparlementair kabinet voorbereid. Hoe heeft toen Mr. Troelstra de lijn van zijn beleid om de macht der sociaal-demokraten aan te wenden tot het verkrijgen van kiesrecht en staatspensioen verder vervolgd? Die lijn was gevallen, niet omdat geweigerd werd met de liberalen samen te werken, maar omdat deze alles weigerden wat buiten hun eigen voorstel viel. En meer dan dat, omdat zij, hoewel volkomen bekend met de stemming en de overwegingen bij de sociaal-demokraten, hun voorstel niet herhaalden. Dat heette onwaardig. Het tegendeel is waar. Het was onwaardig een beslissing van den ‘bondgenoot’ te vragen zonder hem volledig in kennis te stellen van de | |||||
[pagina 214]
| |||||
gevallen waartusschen te kiezen was, in elk geval zonder hem zekerheid te geven over de eigen houding. En het was waardig daarop niet in te gaan. Maar ‘waardig’ of ‘onwaardig’ is een kwestie van vorm, die toch bij zulke groote belangen als waarom het ging geen doorslag mocht geven. Toen echter de socialisten geen gelegenheid kregen om een nieuwe uitspraak te doen, hebben zij die genomen en wel door het bekende Zwolsche congres bijeen te roepen. Hiermede is het laatste bezwaar tegen den leider te bespreken. Ongetwijfeld heeft Mr. Troelstra zijn meening, dat de S.D.A.P. zich alsnog bereid moest verklaren om aan de regeering deel te nemen op een wijze vóorgestaan, die voor velen onbegrijpelijk moest zijn. Hij heeft n.l. duidelijk de leiding overgelaten aan Vliegen en Schaper, die reeds vroeger het aanbod van Dr. Bos wilden aanvaarden. Zij bewerkten het bijeenroepen van het buitengewoon congres, en zij motiveerden het voorstel van de partij-bestuursmeerderheid. Eerst op het allerlaatst van de besprekingen, toen reeds duidelijk geworden was hoe sterk de tegenstand tegen 't socialistisch ministerschap zich uitgesproken had, kwam Mr. Troelstra's verdediging. En ofschoon die juist duidelijker en scherper dan ooit te voren aantoonde dat de lijn van aandrang op de liberalen ter wille van kiesrecht en staatspensioen geen andere keus overliet dan het medeaanvaarden der regeering, liet zij toch ook ruimte voor de meening dat dit nu niet behoorde te geschieden. Was dit geen weifeling en slappe leiding? Er is in deze houding een overeenkomst van opvatting waar te nemen bij die in zake het aanbod Dr. Bos, een overeenkomst van opvatting n.l. omtrent de waarde en beteekenis die eene politieke partij heeft, en die Mr. Troelstra moet gehuldigd hebben toen hij ondanks bewijzen voor het tegendeel van de liberalen een andere beslissing verwachten wilde. Naar den vorm is dit een democratische opvatting, doordat n.l. het persoonlijk oordeel der leiders ondergeschikt wordt gesteld aan de heerschende meeningen onder de partij-leden. De liberale kiezers hebben stellig, evenals Mr. Troelstra, de meening gehad, dat een concentratie-ministerie moest optreden. En in dien zelfden geest, zou het te verklaren zijn, dat de voorzitter der sociaal-demokratische Kamerclub zich zeer beslist | |||||
[pagina 215]
| |||||
wilde voegen naar het vrije oordeel van zijn partij, en dit wilde laten vormen buiten zijn invloed. Onder of achter dezen democratischen vorm schuilt echter een meer algemeene staatkundige opvatting. Het oordeel der leden, der soldaten, kan oppervlakkig en verkeerd zijn, en de leider kan trachten hen tot een andere betere meening te brengen. Hij kan en mag dat echter niet wanneer hij inziet dat zijn eigen meening te veel beheerscht wordt door tijdelijke omstandigheden en daardoor oppervlakkig moet zijn, oppervlakkiger dan die der aanhangers, welke eenvoudiger en dichter bij hun beginselen staan. De liberalen hadden behooren te besluiten een concentratieministerie te vormen, met alle moeilijkheden en risico's die daaraan verbonden waren, omdat dit een toekomst voor hun partij mogelijk maakte. Daarom mocht het van hen verwacht worden, al beweerden nog zoovele leiders het tegendeel op grond van zuivere opportuniteit. Maar voor de S.D.A.P. stond het geheel anders. Haar toekomst lag in haar eenheid, en niet in het aanvaarden van een tijdelijke en zeer gevaarlijke taak. Terwijl Mr. Troelstra ook op het Zwolsche congres de lijn van beleid als politicus volkomen recht heeft vervolgd, deed hij dit in 't gevoel en het besef, dat opdringen van de parlementaire consekwentie's weliswaar mogelijk was, en tijdelijk succes kon hebben, maar dat dit een winst zou zijn, die veel grooter verlies moest doen volgen, indien de werkelijke geest, - die geheel iets anders is dan de tijdelijke opvatting, - er zich tegen verzette. Van de politieke gedragslijn werd dus geen oogenblik afgeweken. Met heldere overtuiging werd uiteengezet hoe de invloed op de liberalen ter wille van kiesrecht en staatspensioen dreigde verloren te gaan, indien deze telkens weer om dezelfde redenen samenwerking konden afwijzen. Maar die lijn ziet er anders uit, al naar gelang van den achtergrond, waarvoor zij uitgespannen is, zoo als een grijs touw wit schijnt voor een zwart, en donker voor een helder oppervlak. En dit is het bijzondere van Mr. Troelstra's leiding, dat hij steeds daarbij een achtergrond zag, en liet zien, zij het ook indirect. De zwarte achtergrond is die van de vrijzinnigen, wanneer zij niet zien of weigeren te handelen naar 't belang eener toekomst, | |||||
[pagina 216]
| |||||
doch slechts het voordeel van een oogenblikkelijke tactiek willen binnenhalen. De heldere is die der sociaal-democratie wanneer zij haar eenheid weet te handhaven om de arbeiders tot organisatie en politiek inzicht te brengen. Waar die achtergronden vergeten worden ziet de lijn van Mr. Troelstra's leiding er nu eens wit dan grijs en dan zwart uit. Doch juist omdat en naarmate een staatsman rekening houdt met meer dan de onmiddellijke gebeurtenissen, zal zijn oordeel en raad rechtvaardiging vinden in de verdere ontwikkeling, en moet de leiding van Mr. Troelstra in den crisis van dezen zomer van een verdergaanden invloed zijn, zoodra n.l. wat onvermijdelijk en misschien al spoedig zal geschieden, de politieke ontwikkeling doet zien hoe de liberalen toch op de steun der socialisten zijn aangewezen, en hoe deze voor hun grootere hervormingen slechts kans verkrijgen door de vrijzinnigen op te wekken en aan te drijven. | |||||
's Lands Welvaart in Gevaar.Ga naar voetnoot1)Er blijft in de crisis-oplossing een raadsel bestaan, en het is de vraag of het geheel en al verklaard zal worden. Wat voor reden hebben de liberale leiders gehad, om de samenwerking met de sociaal-democraten te ontgaan? De vrijzinnige ministers wilden niet van hen afhankelijk zijn. Doch waarin afhankelijk? Bij de grondwetsherziening of de regeling van het staatspensioen en op elk ander gebied van staatsbeleid, zou toch gemakkelijk een overeenkomst te treffen zijn. Er was slechts één eisch der sociaaldemokraten, die door alle vrijzinnige bladen als zóó onredelijk werd verworpen, dat zelfs op dien grondslag verdere besprekingen totaal overbodig geacht werden, de eisch n.l. dat de militaire begrootingen niet hooger zouden stijgen dan in het laatste dienstjaar. Dit heette onredelijk, omdat bijna automatisch, d.w.z. door de uitvoering der aangenomen wetten, meerdere uitgaven onvermijdelijk waren. Een gelijk eindbedrag der begrootingen van oorlog en marine was dus eenvoudig onmogelijk. Hierin, n.l. in de | |||||
[pagina 217]
| |||||
militaire of defensie-politiek is dan ook stellig het draaipunt te zien, het min of meer geheime centrum van het geheele crisisverloop. Min of meer geheim. Want het is bekend, dat de staatscommissie voor de Defensie van Nederlandsch Indië een voorstel deed van een groote politieke beteekenis. De geheele inhoud en de vorm van haar rapport dwingt n.l. de politieke partijen om haar houding tegenover dit voorstel scherp aan te geven. Bovendien is het evenmin onbekend, dat de kustverdediging, en de uitvoering der militiewet belangrijke sommen zullen vergen. En toch gevoelen velen in den lande aan dit alles iets geheimzinnigs verbonden, zij vermoeden misschien aandrang uit invloedrijke kringen, die buiten de politiek staan, en zij twijfelen wellicht of geheel en al open kaart gespeeld wordt, d.w.z. of er achter de gevraagde offers voor het militairisme niet andere staan, die nu nog in het duister blijven, doch later als noodzakelijke gevolgen voor den dag zullen komen. Doch hiermede is de geheimzinnigheid der militaire kwestie volstrekt nog niet volledig aangegeven. Want de hoofdzaak is het gebrek aan overtuiging, dat verborgen wordt achter groote woorden en klinkende zinnen. Zoo is het militairisme een puzzle geworden voor de Nederlandsche politiek. Men kan toch gerust zeggen, dat leger en vloot in ons land niet populair zijn. Of dit te recht of ten onrechte is verandert niets aan het feit. Naarmate nu onze staatsregeering demokratischer wordt of werkt, is het moeilijker om voor de vele offers die het militairisme vergt toestemming te verkrijgen. En ondanks dat gaan de hoogere militaire kringen steeds voort, om aldoor meer ‘mannetjes’ en geld te vragen. Dat levert op zich zelf een conflict op. De politiek nu moet daar een oplossing voor vinden. Een tijd lang schijnt het deze te zijn geweest om leger en vloot aan de leiding hunner aanvoerders over te laten, doch zooveel mogelijk te beknibbelen op hunne eischen. Niet alleen het volk, maar ook de politiek verdroeg het militairisme, doch met een zekeren weerzin, en gaf slechts mondjesmaat wat gevraagd werd. Dit en de weinige lust, waarmede ‘gediend’ werd, maakten dat de defensie de officieren geheel onbevredigd liet. Leger en vloot | |||||
[pagina 218]
| |||||
geraakten in een toestand van achterlijkheid, verwaarloozing en desorganisatie. Daarbij kwam de geweldige opvoering der Europeesche bewapening, door de toename van het imperialisme en de kolonisatieplannen der groote staten. Dit werkte dubbel. Bij de verantwoordelijke regeeringspersonen bracht het een gevoel van onzekerheid, en bij de officieren de wensch om niet achter te blijven. Onze defensie moest en zou op een betere voet gebracht worden. Van dezen toestand is nu gebruik gemaakt om wat genoemd wordt ‘de politiek binnen te halen.’ De rechterzijde, en vooral de anti-revolutionairen en christelijk historischen hebben de beteekenis der kwestie ingezien, en zich opgeworpen als de verdedigers van 's lands belang. Zij hebben meer dan de vroegere liberale regeeringen toegegeven aan de wenschen uit militaire kringen. Deze nog gewend aan de vroegere beperking tot de grens van de ‘draagkracht’, zijn eerst schroomvallig te werk gegaan. Doch toen er tijdens het ministerie De Meester een reactie intrad, en de bezuinigingsleuze weer volop den ouden toestand terugbracht, hebben zij bij de rechterzijde warme pleitbezorgers gevonden. Dit verminderde natuurlijk niet toen de kritiek op legertoestanden het kabinet De Meester ten val bracht. En terwijl aanvankelijk het ministerie Heemskerk langs de banen der geleidelijkheid ging en terugschrikte voor de kritiek, die de kostbare defensie-plannen ondervonden, werd in minister Colijn de man gevonden, die verder ging dan ooit te voren, en door zijn optreden aanmoedigde om nu de ‘volle’ eischen te stellen. Hij wist toch de kostbare legerreorganisatie en de kustverdediging door te zetten, terwijl de plannen voor Indië onder zijn leiding op breede schaal werden uitgewerkt. Daardoor was de toestand aldus geworden. Elk kabinet dat optrad, welk ook, zou komen te staan voor hooge eischen uit leger en vloot, die met groote warmte bepleit werden door de hoogere officieren en de hen verwante kringen. Door die te weigeren, zou het verwijt ontstaan dat de defensie werd verwaarloosd, tenzij de regeering in staat zou zijn om overtuigend, een nieuw defensieplan te ontwerpen. Maar dan moest dat ook uitgevoerd worden. | |||||
[pagina 219]
| |||||
Een gewone bezuiniging, in den vorm eener beknibbeling zou niet meer opgaan, vooral niet indien sociaal-demokraten en rechterzijde, de eerste om het te veel, de laatsten om het te weinig zich vereenigden tegen de oorlog- en marinebegrootingen. Is hierin wellicht de verklaring te vinden waarom een liberaal kabinet, socialistische ministers in zijn midden wenschte, opdat n.l. deze het pand waren voor de steun bij de begrootingen? De roode excellentie's zouden zich dan de taak zien toegewezen het conflict tusschen den weerzin van het volk en de eischen van leger en vloot, in den een of anderen vorm op te lossen. Blijkbaar zagen de liberalen er geen kans toe. Hun oplossing schijnt nu na de socialistische weigering deze te zijn, dat zij nadoen wat de rechtsche ministerie's deden, d.w.z. toegeven aan de militaire wenschen, om het onmogelijk te maken dat de coälitie een liberaal bezuinigingskabinet z.g. wegens verwaarloozing van 's lands defensie ten val brengt. Wordt nu op die wijze inderdaad het doel bereikt, dat ons land en Indië verdedigbaar worden, al zal het volk mopperend de lasten dragen? Vermoedelijk zullen er wel velen onder de militaristen zijn, die dit meenen, en die zich sterken aan het voorbeeld uit de geschiedenis der Zeven Provinciën. Ook toen moesten de verantwoordelijke overheden den tegenzin der bevolking bedwingen indien niet leger en vloot verwaarloosd, en het land in groot gevaar gebracht werd. Daarbij is echter het groote verschil tusschen toen en nu uit het oog verloren. Toen was de republiek een staat van den eersten rang, met groote finantieele draagkracht, en waren de eischen voor leger en vloot rationeel en te betalen. Bovendien was de staatsregeling verre van demokratisch. Het belasting betalend volk had niets te zeggen. Nu echter is er geen kwestie van het tegen groote staten te kunnen opnemen. Elke verdedigbaarheid is uiterst betrekkelijk. De militaire lasten, persoonlijke en financieele zijn ongelijk veel zwaarder, en ten slotte heeft het volk zelf te oordeelen over zijn lot en zijn lasten. Alle aan de orde gebrachte oplossingen van het defensie-conflict zijn slechts schijnbaar, zij ontwijken of verbergen het. Of wel weten het tijdelijk van den baan te brengen, om het weldra | |||||
[pagina 220]
| |||||
in verscherpten vorm te zien opduiken. Die schijn is het welke aan de defensie-politiek een groote geheimzinnigheid moet geven. De werkelijke oplossing van het conflict is slechts langs twee wegen mogelijk. Of wel het volk zelf moet overtuigd worden van de strikte noodzaak der opgelegde lasten en geen weerzin daartegen koesteren. Dan wel het militairisme moet zijn plannen voor goed opgeven, en zich erbij neerleggen, dat het Nederlandsche volk n.iet daarin wil medegaan. Voor de zuivere militairisten is de eerste weg de meest aangewezene. Zij moeten zich niet boven het volk voelen staan, als zijn regenten, doch er zich mede vereenzelvigen. Aan de eene kant brengt dit mede dat alle onaangename kanten van het dienen, alle aan de demokratie vijandige opvattingen van verouderde eeren discipline-begrippen, die tegenzin wekken, moeten weggenomen worden, d.w.z. het leger moet inderdaad een volksleger zijn, waarin volledig rekening gehouden wordt met alle belangen en eigenaardigheden der militieplichtigen. Geen enkele dienst moet gevergd worden, die niet uit zich zelve als redelijk en noodzakelijk begrepen wordt. Geen plichten, en geen gehoorzaamheidsverhoudingen in stand gehouden, die eergevoel en zelfstandigheidsbesef onnoodig kwetsen. Daarnaast echter moet het volk opgevoed worden in de defensie-kwestie. Ongetwijfeld wordt dit wel ingezien, en meer en meer zal de toestand er wel toe dwingen. Doch hoe gebrekkig dit nog geschiedt, bewijst de 5 cents brochure, die onder de leus: ‘'s Lands welvaart in gevaar!’ het Nederlandsche volk tracht te winnen voor de Indische vlootplannen der Staatscommissie. Dit is toch juist de toon, en de manier, die een geheel omgekeerd resultaat zal hebben, dan wat ermede beoogd werd. Wat toch bevat het betoog? Allereerst wordt het verschijnen van 't rapport der staatscommissie voor de Indische defensie, dat een vlootbouw uit de Indische belastingen voorstelt, vergeleken bij....de publicatie van den Max. Havelaar, en wel omdat uit beide een stem zou spreken, die uit een dommel opwekt. Het opsommen der uitgaven voor het vlootplan, heet kloeke taal, omdat het n.l. | |||||
[pagina 221]
| |||||
aangedurfd is een hoog bedrag te noemen. Voorts wordt gezegd dat alle hooge militairen en ambtenaren, die de commissie vormden ‘het best tot oordeelen bevoegd’ zijn. De verbeelding doet den schrijver een geweldige opschudding zien, toen het rapport kwam....tusschen de luider en luider kibbeltoon der politiek over eerste belangen. Vervolgens wordt weergegeven de indruk die het rapport in verschillende kringen zou gemaakt hebben. Voorop staan zij die een strijd met ‘Engeland of Duitschland’ een onbezonnen werk vinden, en tevens vertrouwen op den naijver der groote staten. Dan komen zij die de uitgave boven de financieele draagkracht vinden, of boos worden omdat het geld zooveel beter besteed zou kunnen worden. Zij worden bedreigd met een veel grooter verlies, dat echter nu nog te voorkomen is. Vervolgens wordt met de pacifisten afgerekend, door hen op de ‘nuchtere werkelijkheid’ te wijzen, van tegenwoordig nog zijn brandkast te moeten sluiten. In een paar zinnen wordt het als een praatje beschouwd dat groote deelen onzer Natie (de arbeiders) geen belang hebben bij het bezit onzer koloniën. Integendeel zal het verlies ten gevolge hebben een nog niet te overziene nationale armoede. In een paar bladzijden, geheel overgenomen uit het officieel rapport, volgt dan de zakelijke uiteenzetting van de veranderde politieke toestanden in het Oosten, waaruit op een zeer vage manier het gevaar wordt afgeleid van ‘verwikkelingen’, een uiteenzetting tevens van de rechtstreeksche en indirecte baten, die 't Nederlandsche kapitaal en de Nederlandsche ambtenaren konden verliezen. Daaruit wordt met de commissie geconcludeerd dat Indië wel eens verdedigd zou moeten worden, en dat verwaarloozing dier verdediging roekeloos zou zijn. Volgt nu het onwederlegbaar betoog dat de commissie een - zij het duur - plan ontwierp, waarbij de verdediging en dus het behoud gewaarborgd is? Sluit daarbij aan een verklaring hoe de voor-beschreven bedreigde baten gemakkelijk de kosten als een risico-premie kunnen dragen? Geen van beide is het geval. Er wordt een plan ontvouwd voor een vloot die beter, belangrijk beter is dan de tegenwoordige, doch die pas over tientallen van jaren gereed kan zijn, en die b.v. aldoor veel zwakker zal blijven | |||||
[pagina 222]
| |||||
dan de Japansche, om niet van de mogelijkheid te spreken dat ook een ontwaakt China snel een vloot zou kunnen bouwen, of dat een der groote Europeesche Staten, ons het verlies aan baten zou willen bezorgen. Verder wordt de groote kostensom verdeeld over twintig jaren, en het jaarlijksch bedrag voor Indië sterk teruggebracht door....een bezuiniging van zes millioen op het Indische leger aan te nemen. Geen middel wordt aan de hand gedaan om aan de direct-belanghebbenden de lasten der bescherming hunner ‘baten’ op ite leggen. Niet meer dan terloops vermeldt de brochure de bezwaren van de financieele specialiteit der commissie Mr. van Gyn, die de plannen te duur vond. ‘Dat is een zaak van financieel beleid’ heet het zonder meer. En tegenover de vrees van dat zelfde lid, dat ‘wij er met deze cijfers niet zijn, dat er meer zal bijkomen in den loop der jaren’ wordt geen ontkenning gesteld. Integendeel, duidelijk staat te lezen dat de commissie het minimum aanvraagt, maar dat dit later wellicht verhoogd zal moeten worden. Er zijn toch thans reeds grooter, beter bewapende en sneller varende schepen dan de Staatscommissie voorstelt. Doch....‘die zullen wij naar menschelijke berekening niet tegenover ons krijgen in de Oost-Aziatische wateren!’ Enzoovoorts. Het slot is een luid klinkend beroep van vele vaderlandslievende woorden. Naast de verschrikkelijkste bedreigingen van schande, verloren welvaart, armoede, een opwekking om toch onmiddellijk en afdoende te handelen. Onmiddellijk is dan in tientallen van jaren, en afdoende door zwakker te beginnen en zwakker te blijven dan de waarschijnlijke vijanden. De korte samenvatting is voldoende om in te zien dat de militairisten hun taak en het peil der meeningen over de defensie verreweg onderschatten. Wanneer zij duidelijk uitspraken, dat voor de millioenen, die thans nog jaarlijks worden uitgegeven, en voor het milliard, dat reeds is uitgegeven, niets werd bereikt, dan wordt dat onmiddellijk begrepen. De groote meerderheid van ons volk vermoedde het al lang. Dat is zoo al niet in bijzonderheden, dan toch in 't algemeen bekend. Onze vroegere defensiepolitiek is een doorloopende verkwisting geweest om....het fatsoen op te houden. Doch juist daarom leeft in het volk het besef, | |||||
[pagina 223]
| |||||
dat het beschikbaar gestelde geld eerst eens beter besteed moet worden, eer er meer gegeven wordt. Dat is de voornaamste oorzaak der zoo sterk verweten zuinigheid. En dit geldt te meer indien de meerdere uitgaven, door dezelfde personen, die jarenlang medededen aan het onnut besteden, zoo slecht bepleit worden als thans geschiedt, n.l. door te veel en te weinig zeggen. Te veel waar de meening gesuggereerd wordt als of het plan nu afdoende en finaal is, terwijl de feiten aantoonen dat het niet het geval is, doch dat er weer slechts ‘iets’ gedaan wordt, alleen belangrijk meer dan vroeger. Te weinig omdat de schijn gewekt wordt alsof de werkelijke moeilijkheden opgelost zijn, die niet of slechts terloops genoemd worden. Zoo is b.v. de bemanning der grootere vloot slechts te vinden uit Indiërs of uit Nederlandsche miliciens, waar toch thans voor de kleinere vloot een doorloopend gebrek aan personeel bestaat. Het een is een groot gevaar, indien de geest van onafhankelijkheid in Indië zoodanig onderdrukt wordt als in het laatste jaar geschiedde. En het andere moet van ons volk offers vragen, die wellicht veel en veel zwaarder gevoeld zullen worden dan het betalen van geld. Evenmin is besproken of Indië niet tot een zoodanige zelfstandigheid zou kunnen groeien, dat het reeds daardoor een weerbaarheid en gehechtheid aan 't moederland verkrijgt. Doch dat is dan een politieke kwestie, en inderdaad trachten de militairisten het voor te stellen of zij daarbuiten, d.w.z. erboven staan. Dit ontkennen juist van het feit, dat de verdediging bij uitstek een politieke kwestie is, een van den eersten rang, omdat zij ten nauwste verbonden is met vele en groote belangen, maakt het streven tot iets waarvoor ten volle geldt de brochuretitel. 's Lands welvaart is en geraakt in gevaar, zoodra het moeilijke vraagstuk, hoe een kleine staat als de onze zich te beschermen heeft tusschen de waanzinnig zwaar bewapende volken, ontdaan wordt van zijn wezenlijke elementen. Geestdrift wekken om groote offers te brengen voor dure bewapeningen kan nog zin hebben in staten, die daarmee een doel willen en vermogen te bereiken. Maar het wordt een gevaar, zoodra het doelloos is, een zwakke navolging, die slechts schijn geeft. | |||||
[pagina 224]
| |||||
Waarheid en nuchterheid zijn allereerst geboden, en te meer omdat de ervaring van de laatste halve eeuw geleerd heeft hoe moeilijk het is terug te keeren op den eenmaal ingeslagen weg. Valsch is de geestdrift, die dit alles tracht te bedekken en te verdoezelen. Dubbel gevaarlijk wordt het echter indien die valsche geestdrift en die offervaardigheid aan de schijn, een concurrentieartikel wordt tusschen politieke partijen. Meer dan ooit, is het daarom noodzakelijk, dat de defensie onttrokken wordt aan de kwasi-politiekloosheid der z.g. deskundigen, die er slechts een eenzijdige politiek van maken, en dat die kwestie omgezet wordt tot een wezenlijk politiek vraagstuk. Dat moet haar ontdoen van alle geheimzinnigheid, en brengen onder 't volk zelf, opdat dit kan zien het volle en eerlijke verband met de velerlei belangen, die er door gebaat, maar ook geschaad kunnen worden, vooral om aan dat volk - zeker ook het besef te geven van de gevaren, die ons bedreigen uit de algemeene wereldtoestanden, - doch tevens het besef van de gevaren, die de onvermijdelijke consekwentie zijn van het gaan meedoen in de groote bewapeningswedstrijd der volken.. De oplossing, hoe daartusschen een weg te vinden, moet nog gegeven worden. En het is een politieke taak dat te doen. Waar dit, zooals thans weer dreigt, langs zijwegen vermeden wordt is en blijft naar beide zijden 's Lands Welvaart in gevaar.
G. Burger. |
|