| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Het nieuwe ministerie.
Was het constitutioneel, was het logisch, was het juist, dat een liberaal kabinet optrad, na de beslissingen door de S.D.A.P. en de liberale concentratie genomen? Het antwoord op die vragen hangt geheel af van de verhouding, waarin het nieuwe kabinet tegenover de partijen in de Tweede Kamer zal komen te staan. Want het is er eenmaal, en het verkrijgt een kans om zich te handhaven. Door de loop der parlementaire gebeurtenissen zal pas kunnen blijken wat het kabinet in werkelijkheid beteekent. Daardoor is elke discussie over zijn wording afgesneden. Het beduidt niet dat zoo'n discussie geen zin heeft. Integendeel wordt zij door een gezonde democratie geëischt. Maar dit kabinet Cort van der Linden is ontstaan buiten die democratie, als 't ware op eigen verantwoording. Er is getracht een naam daarvoor te vinden. Een zaken-kabinet was het niet, een concentratie-kabinet mocht het niet zijn. Ook de naam extra-parlementair ging niet op. Want een ministerie Bos had er voor een groot deel precies eender kunnen uitzien.
Slechts het woord extra kan als typeerend gelden. Noch het parlement, noch ook de kroon heeft verantwoordelijkheid voor het optreden dezer regeering. Men zou misschien kunnen spreken van een program-kabinet, indien het n.l. in een bepaald program, dat voor geen der politieke partijen aanvaardbaar is, doch dat toch wel een gemengde meerderheid zal vinden, zijn reden van bestaan duidelijk had gemaakt.
Moet en mag de jongste troonrede zoo'n program heeten? Is daarmede verklaard wat het kabinet wil zijn, en hoe het zal optreden? Ook deze vraag kan niet duidelijk en eenvoudig beantwoord worden. In hoofdzaak toch brengt de troonrede het
| |
| |
concentratie-program. Grondwetsherziening ter invoering van algemeen kiesrecht, met open deur voor vrouwenkiesrecht; een soort staatspensioen; voortzetting der militaire hervormingen in de ingeslagen richting; verdraagzaamheid in Indië, terwijl het benoodigde geld zal gezocht worden uit een inkomsten belasting en uit verhoogde successie-rechten.
Weliswaar is er schakeering in de redactie. Evenredige vertegenwoordiging ontbreekt en het staatspensioen zal staan naast de ‘vereenvoudigde’ verzekeringswetten van Talma. Doch de wijziging is nòch duidelijk, nòch van voldoende politieke beteekenis om het program een eigen karakter te geven. Evenmin geschiedt dit door de toevoegingen over het afsluiten der Zuiderzee, en het instellen der pacificatie staatscommissie inzake den schoolstrijd.
Het program is en blijft een variatie op dat der concentratie. Maar het mist daarvan twee dingen. Ten eerste de toelichting die de liberale politiek in den verkiezingsstrijd heeft gekregen, en ten tweede de ruggesteun eener partij of partij-combinatie.
Daarom te meer ontneemt de vaagheid der gekozen redactie aan de troonrede het karakter van een rechtvaardigings-program voor het nieuwe ministerie. Het is nu onmogelijk in het kabinet iets anders te zien dan een zuiver liberale combinatie, doch zonder verband met de vrijzinnige partijen. Is dit ook zoo bedoeld door die partijen? Het zou opgemaakt kunnen worden uit de weinig geestdriftige zelfs kritische toon van de liberale pers. Ook wanneer die achterdochtig gezind was, zou haar uiting niet anders kunnen zijn.
Behoeft het dan te verwonderen dat de andere partijen in hooge mate terughoudend zijn? De sociaal-demokraten op wier steun toch duidelijk gerekend wordt, zullen nog heel wat te vragen hebben, en duidelijke antwoorden verlangen, vooral ter zake van de defensie-plannen, eer dat zij regeeringsgezind zijn. Zij gevoelen weliswaar voortdurend dat algemeen kiesrecht en staatspensioen tot hun verantwoordelijkheidsbesef spreken, maar die beide kunnen niet als vogels in de lucht hen lokken naar hooge militaire uitgaven.
En de rechtsche partijen zijn uiteraard vijandig. Want het kabinet is zoo zuiver liberaal, en zijn program is zoo stellig gebouwd op de linksche verkiezingsoverwinning dus op hun
| |
| |
nederlaag, dat zij bitter weinig lust kunnen gevoelen de wissel te accepteeren, die het kabinet ongevraagd heeft getrokken op hunne stemmen vóor de militaire uitgaven, maar dan ook op niets anders.
Zoo bezien is dus de positie van het kabinet uiterst zwak. Het kan op geen enkele vaste steun in de kamer rekenen, omdat het nòch een politiek verband heeft, nòch ook door een helder program voor ieder duidelijk heeft gemaakt dat en hoe het met een bekende, zij het dan ook voor de onderdeelen wisselende meerderheid verwerkelijkt zal worden.
Na de troonrede is algemeen de leus: afwachten. Elk regeeringsvoorstel zal zijn eigen politiek en zijn eigen kansen medebrengen. Het kabinet zal stuk voor stuk moeten toonen wat het is en wat het kan tot stand brengen. De kans daarop is het gegund. Uiteraard kunnen na de crisis-gebeurtenissen, noch de liberalen noch de socialisten een poging beginnen om het extra-kabinet omver te werpen. Bovendien is het program, hoe vaag danook, eer een reden van steun dan van aanval.
Zal het kabinet omvergeworpen worden, dan moet dit gebeuren door de rechterzijde. Deze heeft echter gewichtige redenen om het niet, tenminste niet spoedig, te beproeven. De coalitie is n.l. door den nederlaag van Juni in sterke mate gedesorganiseerd. Vooral ook omdat onmiddellijk daarop Dr. Kuyper de protectieplannen liet vallen, terwijl dit van katholieke zijde, zij 't ook minder scherp, beantwoord werd met een genegenheidsbetuiging voor het algemeen kiesrecht.
De coalitie mist op dit oogenblik zoowel de eensgezindheid, als een regeerings-program. Beide kunnen niet kunstmatig ontstaan. Slechts een gemeenschappelijke strijd in de oppositie, en speelruimte van een overgangstijd kunnen het herstel brengen. Daarom is het niet zoo spoedig te wachten dat de rechterzijde het kabinet in een val lokt. Een voorafgaande verzwakking zal waarschijnlijk daarboven verkozen worden. Daarop zal de tactiek, vooral van Dr. Kuyper gericht zijn. Te meer daar de val van het kabinet eerst een overwinning der rechterzijde kan worden door een kamerontbinding met zeer onzekere kansen.
Het kabinet zal dus, zooal geen warme aanhang, dan toch geen tot zijn val besloten vijanden in de Tweede Kamer vinden.
| |
| |
Gelegenheid is er dus om te toonen of de extra-ministers iets goeds tot stand kunnen brengen.
* * *
| |
De kansen van het regeeringsprogram.
Wanneer aan de crisis een logischer en bovenal een juister oplossing gegeven was, door de vorming van een grondwets-herzieningskabinet uit linker en rechterzijde, zou het algemeen kiesrecht vóór op het program hebben moeten staan. Dat is bij het ministerie Cort van der Linden niet anders. Is er dan wel zoo'n groot onderscheid? Komt het er zoozeer op aan, wie het voorstel doet? Inderdaad is dat thans het geval. Een grondwetsherziening die ten doel heeft om belemmeringen weg te nemen voor groote en sterke volksbewegingen, en die als gevolg de machtelooze evenwichtspolitiek der laatste jaren voor goed onmogelijk maakt, mag ten slotte rekenen op de goedkeuring der overgroote meerderheid. Zou een overeenkomst getroffen zijn, - en met goeden wil kan dat geschieden - zoo kon ongetwijfeld de geheele herziening een snel verloop hebben. Binnen enkele jaren stond dan de Nederlandsche politiek op een geheel anderen, een breederen en gezonder basis.
Het had ook gekund dat liberalen en sociaal-demokraten te samen de groote hervorming onzer politiek hadden ondernomen meer principiëel en met het besef van den strijd die zij met name tegen de Eerste Kamer gingen voeren. Zij hadden dan een campagne kunnen beginnen gelijksoortig als die in Engeland tegen het Hoogerhuis. Het had gekund, indien de sociaal-demokraten vertrouwen getoond hadden in de liberalen. Daarvoor was echter noodig geweest dat deze in den crisis eene andere houding hadden aangenomen. Blijkbaar hebben de liberalen daarvoor angst gehad, angst met het oog op hunne kiezers.
Doch al ware het liberaal-socialistische bloc tot stand gekomen, zoo zou het algemeen kiesrecht nog niet gemakkelijk en snel zijn bereikt.
Zou dit thans wel gelukken aan het ministerie Cort van der Linden? Het kan stellig rekenen op de liberalen en socialisten, d.w.z. op een meerderheid in de Tweede Kamer. Doch ook is
| |
| |
te voorzien dat de oppositie zich verzet tegen een grondwetsherziening waarin de onderwijskwestie niet is geregeld. Zij zal òf uitstel vragen tot het advies der nieuw te benoemen staatscommissie voor de schoolvraag is uitgebracht, òf wel die geheele commissie afwijzen, d.w.z. geen deel eraan nemen en de onmiddellijke voorziening in de grondwet eischen.
Bij zoo'n houding zal de oppositie zeer waarschijnlijk kunnen rekenen op de steun van de Eerste Kamer.
Alleen reeds door dergelijk optreden zal de verzwakte coalitie hare krachten kunnen herkrijgen, waarna zij ongetwijfeld de gelegenheid zal zoeken om hetzij op de militaire onderwerpen dan wel op andere het kabinet ten val te brengen, om daardoor in nieuwe verkiezingen tot de meerderheid te komen.
Een dergelijke handelwijze der coalitie is zóó logisch, en zóó voor de hand liggende, dat èn de linkerzijde der Tweede Kamer, èn het kabinet ermede rekening moet houden.
Dit nu is alleen mogelijk door de grondwetsherziening zoo snel als slechts eenigszins doenlijk is in behandeling te brengen. Elk uitstel brengt het gevaar mede dat de oppositie de kracht van het kabinet en van de meerderheid vooraf heeft verzwakt. Zal het kabinet de grondwetsherziening voor algemeen kiesrecht niet alleen ‘onverwijld’ voorbereiden, maar ook aan de orde stellen? Het is nauwelijks te verwachten indien men de plannen van de troonrede beziet, die wel voor een vierjarige periode bestemd schijnen.
Indien echter inderdaad de kiesrechtkwestie verschoven wordt naar het vierde zittingsjaar van deze Kamer, dan is het ministerie Cort van der Linden er niet beter, eer slechter aan toe dan het vroegere kabinet de Meester. De omstandigheden zijn gelijksoortig, maar door de verscherpte verhoudingen veel moeilijker.
Kan ondertusschen de tweede groote hervorming, waarover de verkiezingen geloopen hebben, nl. het staatspensioen tot stand gebracht zijn? Dit was een winst, ook al zou de kiesrechtkwestie in gevaar komen. De troonrede zelf brengt hieromtrent ernstige twijfel. Het woord staatspensioen is erin verzwegen, terwijl Talma's invaliditeitswet erdoor wordt gehandhaafd, zij het danook ‘vereenvoudigd.’ De millioenenrede brengt een zeer korte maar onvoldoende toelichting van dit plan. Het
| |
| |
blijft in elk geval nog duister, al rijst het vermoeden, dat gezocht is naar een compromis, aanvaardbaar ook voor de rechterzijde. Tevens naar een zoo goedkoop mogelijke oplossing. Dit zou verklaarbaar zijn, waar immers het groote bewaar van Mr. Treub tegen het staatspensioen dit was, dat het niet te betalen zou zijn. De vraag is echter of zoo'n oplossing succes kan hebben. Er is kans dat het noch de voorstanders van staatspensioen, nòch ook de aanhangers der verplichte verzekering bevredigt. En indien zelfs beide om toch iets te bereiken er zich bij neerleggen, dan zal in de practische toepassing de hervorming zich vertoonen als halfheid, waarover een nieuwe, lange en arbeidverspillende strijd gaat beginnen.
Een derde taak die het kabinet kan en moet ondernemen is de hervorming onzer finantiën. Wat is daarvan te verwachten?
Ongetwijfeld is hier nuttig en en noodig werk te doen. Terwijl overal in het land zich een groote voorspoed vertoont, zoo in handel als nijverheid en landbouw, terwijl voorts in de koloniën de rijkdommen van cultures en mijnen de vorming van groote kapitalen bewerken, verkeeren 's lands geldmiddelen in een buitengewoon slechten toestand. Elk kabinet zou de dank van het geheele volk verdienen indien aan deze wanverhouding voor goed een eind gemaakt werd. Toont niet Engeland het voorbeeld hoe sterk een staat zich kan gevoelen, welks geldmiddelen behoorlijk in orde zijn?
Doch het voorstellen van nieuwe belastingen is een ondankbare taak. En bij de vervulling daarvan duiken altijd onberekenbare moeilijkheden op, die slechts een sterke regeering kan overwinnen.
Is het kabinet Cort van der Linden, dat toch in verschillende instantie's steun moet kunnen vinden in een beroep op de kiezers, daarvoor krachtig genoeg?
De ervaring zal het moeten uitwijzen. Wij hebben met de drie genoemde hervormingen de lijst niet uitgeput van wat het ministerie tot stand kan brengen. De afsluiting der Zuiderzee, gevolgd door een geleidelijke drooglegging is een groot nationaal werk. En het besluit daarmede te beginnen is stellig van groot belang.
Maar zal een onrustige Tweede Kamer, onrustig nl. door de buitengewone politieke vehoudingen, ertoe overgaan?
| |
| |
Blijkt dit mogelijk, dan kan er ook geen reden zijn om een ander groot werk aantevatten, dat van mannen als Treub en Lely verwacht mag worden, nl. de staatsexploitatie onzer spoorwegen.
Dat dit niet op het program der regeering voorkomt is een bewijs, dat dergelijk werk slechts aantevatten is onder zuiverder en gezonder politieke verhoudingen.
* * *
| |
Vernieuwing van politiek leven.
Het is duidelijk, dat van het nieuwe ministerie geen vernieuwing van het politiek leven kan uitgaan. Allereerst al niet omdat het zuiver liberaal is en dus de oude clericale scheidingslijn tusschen rechts en links handhaaft. En in de tweede plaats niet omdat het de politiek noodzaakt af te wachten tot aard en vorm der regeeringsvoorstellen volledig bekend zijn. Dat brengt misschien tijdelijk rust, doch niet eens pacificatie, laat staan dan een zelfbewuste actie om de oude partij-groepeeringen te verbreken.
Wat is er echter van de Tweede Kamer te verwachten? Blijkens de persberichten heeft de liberale concentratie haar bestaan gehandhaafd. Een nieuw comité gevormd uit de voorzitters van de kamerclubs der drie vrijzinnige partijen is ingesteld.
Zal dit overleg op den duur leiden tot een begin van samensmelting? Of m.a.w. zal de toenadering, niet alleen in tactiek, maar ook in beginselen, die zoo duidelijk is gebleken zich voortzetten? Op zich zelf zou dat een verbetering beteekenen, ofschoon de politiek niet veel erdoor kan veranderen. Terwijl toch eenerzijds de vrij-liberalen de scherpe kanten van hun conservatisme wat afronden, zullen het voornamelijk de vrijzinnig-demokraten zijn, die weer terugkeeren tot het oude liberalisme na de vele vergeefsche pogingen om een sociale hervormingspartij te zijn. De liberale unie ten slotte vertegenwoordigt dan de eigenschap van een terughoudende aanpassingszin aan veranderende behoeften van het maatschappelijk leven.
Tegenover die toenadering tusschen de vrijzinnige groepen, staat bij de protestantsch-kerkelijke partijen een neiging tot splitsing, ondanks er voor de anti-revolutionnairen en christelijk-historischen een politieke aandrang naar vereeniging aanwezig moest
| |
| |
zijn. Kon daaraan gevolg gegeven worden, zoo zou stellig een vereenvoudiging, doch ook hier evenmin een vernieuwing of verandering der politiek uit voortvloeien. De sociale neigingen onder de anti-revolutionnairen zijn evenals bij de vrijzinnigdemokraten aan het vervloeien. Zij zijn al lang niet zuiver meer en hebben zich nauwelijks kunnen handhaven.
Zouden zij dan op eens weer in staat zijn een partij te doen herleven?
Daarom is het oude plan eener vereeniging van demokraten uit alle partijen tegenover de conservatieven niet meer uitvoerbaar. De eenheid der katholieke partij zou zich daartegen het meest stellig verzetten.
Die illusie moet dus opgegeven worden. Zelfs indien de noodzakelijke vereenvoudiging van het partij-wezen zich snelller kon voltooien, zou de verhouding deze worden, dat vier partijen bleven bestaan: de katholieke partij, een protestantsch-christelijke, een liberale en een sociaal-demokratische.
Geen van die vier kan een meerderheid op zich zelf vormen. En in tenminste drie zal een innerlijk evenwicht voorkomen van meer hervormingsgezinde elementen tegenover de conservatief gezinden. Slechts bij de sociaal-demokraten bestaat het evenwicht in een andere groepeering, n.l. van de revolutionnaire elementen tegenover andere die aan directe hervormingen een grooter belang toekennen.
De vernieuwing der politiek zal voornamelijk hierin moeten bestaan dat door evenredige vertegenwoordiging op den grondslag van een zeer algemeen kiesrecht dergelijke vier partijen elk kunnen komen tot een zuiver politiek program, dat niet verstoord of gehinderd wordt door de combinatie's of groepeeringen om de regeeringsmacht te verkrijgen. Zoo'n program moet dan wel een weerslag zijn van de verlangens en behoeften der kiezers die de partijen steunen.
Hoe dan geregeerd zou moeten worden? waar toch het geheele parlementaire stelsel op het bestaan van twee partijen gebouwd is, of bij nood op dat van twee partij-combinatie's.
De logische oplossing is die van program-ministerie's, al naar gelang van de onderwerpen, die blijkens volksbewegingen of verkiezingen het meest urgent zullen zijn.
| |
| |
Dat zou gelegenheid geven tot een politiek leven, wel met een voortdurenden onderlingen strijd tusschen de partijen, doch toch zoo dat elk in staat zou moeten blijven om met een of meer der anderen voor een gezamenlijk doel samentewerken.
Is nu te verwachten, dat de Tweede Kamer ondanks dit extrakabinet naar zoo'n vereenvoudiging en verheldering der politiek zal streven?
Het ziet er niet naar uit of het gaat gebeuren. Daarvoor is bij de leidende politici noodig moed en vertrouwen, zoowel in eigen beginselen, als in de toekomst van het land. Tevens de ruimte van blik om zich los te maken uit velerlei bestaande verhoudingen, en uit opvattingen die hoe bekrompen op zich zelf, door den duur zijn vastgeroest.
Na de Juni-verkiezingen schenen de kansen gunstiger. Er was een vloedgolf opgestuwd door een sterke politieke belangstelling in het geheele land. Nooit had nog een zoo groot deel der kiezers daarvan blijk gegeven. Uit die golf had een strooming kunnen voortkomen, die gezien de moeilijkheid, ja zelfs de onwensche-lijkheid om sociaal-demokraten en liberalen bijeen te brengen in een groot hervormingsleger, tot taak had de reeds los geworden coalitie uiteen te drijven, en daardoor te dwingen tot het aanvaarden van nieuwe en zuiverder toestanden.
Doch door veel weifelen en talmen is de vloedgolf ineengezakt. Weer vertoont zich de politiek als een onrustige kabbeling. Deze komt niet voort uit diepere stroomingen in 't volk, die door het overwinnen van weerstanden zich aan het oppervlak toonen als de op- en neergang van den golfgang. Het is inderdaad slechts een stilstand met de schijn van te willen bewegen. Of de gewichtige landsbelangen, de dringende en vele belangen, die op zoo'n kabbelpolitiek drijven, terecht zullen komen in een veilige haven hunner regeling, moet afhangen van toevallige winden, die ze ook kunnen doen stranden. Het werk tot vernieuwing der politiek moet weer aan 't begin begonnen worden, en nog verdere offers van verwaarloozing en werkverkwisting zullen noodig zijn, eer de verbetering zal intreden.
G. Burger. |
|