hoop op zegepraal, zich lucht geven in een jong geslacht, dat, minder belemmerd door eerbied voor vaderlandsche toestanden, Nederland allereerst als deel van de wereld zag, en vast besloten was het ‘op te stooten in de vaart der volkeren’. Dichters en kunstenaars konden daartoe het hunne doen en er andere toe aanzetten. Zij konden tevens hopen steun te vinden bij dat deel van de bevolking dat van de overgeleverde orde het minst voordeel genoot, en dat derhalve voor de gangbare leuzen het minst gevoelig was: de arbeiders.
Deze, die voor hun dagelijksch bestaan niet konden vertrouwen op de vastheden van bezit of geboorte, maar het zich ieder uur door persoonlijke krachtsinspanning moesten veroveren, deze, indien zij zich wisten los te maken van kerkelijke en geldmacht, indien zij zich vereenigden, indien zij uit hun groeiende gemeenschap een beschaving kweekten, overeenkomstig aan hun onbevangener kijk op de wereld, - deze konden allicht de dragers worden van denkbeelden die het kleine verdeelde Nederland hervormden tot een mondig en gezaghebbend gewest van een nieuw Europa.
Niet enkel immers dat altijd nieuwe groei van kracht en uiting verwacht wordt uit de minder verbruikte groepen van een bevolking, - maar waar het verlangen gericht was op een ontwikkeling die zich boven vaderlandsche beperking zou uitstrekken naar een universeeler samenleving, daar was deze groep - alreeds verbonden met verwante groepen over de grenzen - vanzelf al het begin van die toekomst-droom.
Dat deze internationale groepeering zich, in elk land, hoe langer hoe meer tot verovering van de staatsmacht aangordde, was begrijpelijk. Indien maar de overtuiging leven bleef dat het staatkundige slechts eene en niet de belangrijkste is van de menschelijke uitingen, en dat indien werkelijk van die nieuwe bevolkingsgroepen een vernieuwing van de heele bevolkingen uit zou gaan, er dan nog oneindig meer in hen ontkiemen moest. Tegenover die heele, op geld en overlevering gebouwde wereld, die haar tijd heeft gehad, ondanks dat ze nog zoo machtig is, moest de nieuwe maatschappij gericht blijven, klein in den beginne, zich terughoudend, haar kiemen kweekend, en strijdbaar naarbuiten, totdat zij in heel haar duizendvoudige wasdom levenskrachtig en onverwoestbaar werd.