De Beweging. Jaargang 9(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] Eerste gedichten Door Jooske Den Beer Poortugael Woorden Zooveel ongezegde woorden Liggen in mijn ziel te wachten Als toevallige accoorden Of licht-spelende gedachten. En ik weet, - door alle dagen Is hun rythme-dans geweven, Soms in zwak verholen klagen, Soms in sterk bewogen leven. Maar altijd in helle stonden Of in diep doorschaûwde nachten Is het of gesloten monden Wijkend nóg te spreken trachten. Dan strek ik mijn week verlangen Smeekend naar hun stom verdwijnen, Voelend dat van stilte omvangen, Woorden méer dan woorden schijnen. Zooals soms, in enkle meren Steenen liggen, roerloos helder, Dat de hand in fel begeeren Zoekend tast, maar weet ze verder, [pagina 209] [p. 209] Zoo ook zullen immer woorden Onbereikbaar in mij wachten Als toevallige accoorden Of licht-spelende gedachten. Aan.... Gij zijt, mijn kind, als een der velen die daar zwerven Al beedlend langs den weg hun maal van énkel brood. Het is hun lot steeds ál de jonge vreugd te derven Die 't leven zorgeloos-verkwistend andren bood. Ik zie uw beeld zoo vreemd in wereldlijk gebeuren, Een ongekende bloem die naar het zonlicht smacht; Maar weinigen verstaan de taal van hen die treuren, Want eenzaam is de weg die naar 't begrijpen tracht. Daarom, verstoot mij niet wanneer een woord mocht schrijnen De weemoed-teere droom waarin ge uw smart verhult: Een ziel is week doortrild van zelfgeleden pijnen, Doch weet haar diepste schoon niet in de spraak vervuld. Maar om uw mond die vraagt, uw oogen die begeeren Een enkel deel van vreugd waar zóoveel lokkend tart, Moet ik van mijn geluk de ontroering tot u keeren Naar waar gij zwijgend staat, in 't eigen leed verstard. Het hart der zee Luister naar het oud verhaal Van de droom-doorzongen zee: Weet dat door haar stomme taal Klinkt de roep van wereld-wee. Zij is groot, en eindloos wijd Strekken zich haar golven uit; Als een ziel die bitter lijdt Zinkt haar smart weg in geluid. [pagina 210] [p. 210] Maar wie luistert aan den rand Hoort een stervens-droef geween, Wordt door ongeziene hand Meegetrokken naar beneên, Tot waar zich het helle blauw Mengt met ondoordringbaar zwart En een stille bleeke vrouw Draagt het immer schreiend hart Van de zee, vast aan haar borst. Duizend stemmen komen aan, Als de kreet van een die dorst En zijn laving vér ziet gaan. Golven spelen vreemd van lijn, Buigen om in zwijgend treuren, Scharen zich in breede rijen, Zwaar van innerlijk gebeuren. Alles schijnt een droom, die wreed Kalme vreugde komt verstoren; Wat éenmaal de mensch doorleed Kan hij nimmer weder-hooren. En een ieder bracht zijn gift Aan de groote smart der aarde Die de zee in zich gegrift Als een bange schat bewaarde. Luister naar het oud verhaal Van de droom-doorzongen zee: Tusschen haar gebroken taal Klinkt de roep van wereld-wee. [pagina 211] [p. 211] Sanct Hans Aften (23 Juni) Dien avond viel de jonge dauw, en 't land Lag als verbleekte spinragfijne kant Aan onze voeten die gedruischloos schreden Over den weg, door karren mul gereden. Wij spraken niet doch liepen zwijgend voort, Bevreesd voor het té snel gekozen woord Dat breken kon 't onzichtbare gewin Tusschen de menschen en de dingen in. Daar waren heuvels glooiend zacht en breed Waarlangs het weeke graan in wijde golving gleed En vele wegen, wit, tusschen het komend grauw Dat bond de duisternis aan luchte avonddauw. Maar zooals soms een oog fél opleeft, en 't gezicht Schijnt ánders door dien glans, verinnigd en verlicht, Zoo braken vuren, gloeiend rood en hel, De stille landen met hun wonder spel Dat schoon was van ontroerend bange pracht En opklonk in de zwoel-doorgeurde nacht. Wat waren zij, die langzaam traden daar In vormelooze grillig-bleeke schaar Als schimmen uit een langgeleên bestaan Die eenmaal snachts over de aarde gaan? Men zag het niet, maar nader bij den gloed Waren het ménschen, als in pelgrimsstoet, Wier stemmen klonken murmelend en vaag, Totdat het werd een onbestemde vraag Waarop geen antwoord kwam; - éen vuur ging uit, Toen telkens meer....Wij hoorden het geluid Van een Deensch lied, - gewekte honden blaften Snerpend en lang; - 't was Sanct Hans Aften, Vorige Volgende