De Beweging. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
BoekbeoordeelingenKritiek op het Verslag van de Staatscommissie in zake de Spellingkwestie, Tweede gedeelte, bewerkt door Dr. I.B. Schepers, M.A.P.C. Poelhekke, J.C. Wirtz Cz., Dr. C.G.N. de Vooys, Dr. C. Lecoutere, Dr. L. Scharpé, P. Valkhoff, Dr. R.A. Kollewijn, Zwolle, La Rivière en Voorhoeve 1913.In dit tweede gedeelte van de Kritiek bespreekt Dr. C.G.N. de Vooys ‘Het belang van Spellingvereenvoudiging voor Oost- en West-Indië’ en samen met J.C. Wirtz Cz. ‘De Pedagogiese Zijde van het spellingvraagstuk’, terwijl Dr. C. Lecoutere en Dr. L. Scharpé ‘Zuid-Nederland en de Vereenvoudigde spelling’ en P. Valkhoff ‘De Letterkundigen in het Spellingrapport’ behandelen. Van veel belang is de enquête bij de leeraren aan de Gymnasia (door Dr. I.B. Schepers) en bij die aan de Hoogere Burgerscholen (door M.A.P.C. Poelhekke) ingesteld. Er blijkt uit dat van de leeraren in het Nederlands aan Gymnasia 76% voorstanders zijn van de Vereenvoudigde Spelling, en dat van dezelfde soort leraren aan de H.B.S. 79% tegenstanders van De Vries en Te Winkel zijn en 67% besliste voorstanders van de Vereenvoudigde. Tevens zou, in geval het lager onderwijs kollektief voorgaat, aan 70% van de Gymnasia geen bezwaar worden gemaakt bij de toelatings-examens, ja zou zelfs een even grote meerderheid ervoor te vinden zijn om in dat geval de Vereenvoudigde Spelling geleidelijk in te voeren. Van de H.B. Scholen zouden er 67% geen bezwaar maken en 65% tot de invoering overgaan. Kon voorkomen worden dat de belangen van de leerlingen in de maatschappij gevaar liepen, zoo zou dit laatste percentage stijgen tot 82%. | |
[pagina 102]
| |
Dit zijn stellig belangrijke cijfers. Als werkelijk van de leraren in het Nederlands aan Hoogere Burgerschool en Gymnasium twee derden tot drie vierden voorstanders zijn van de Vereenvoudigde, dan kan menig leeken-ouder met meer gerustheid zien aankomen dat de lagere school voor die spelling geopend wordt. De Kritiek heeft als laatste artikel een klein opstel van Dr. Kollewijn. Het spellingvraagstuk in zijn tegenwoordige stand wordt daardoor zoo scherp en in zoo kort bestek belangstellenden onder het oog gebracht dat wij niet beter meenen te kunnen doen dan het in zijn geheel af te drukken. | |
Is bemiddeling mogelik?Bei keinem volk in der welt geht die vereinfachung der schrift so schwer wie bei uns von statten. Wanneer door het voortdurend zich wijzigen van de uitspraak van een taal, en 't op sommige punten eeuwenlang onveranderd blijven der spelling, de overeenstemming tussen klank en teken te zeer verbroken is, ontstaat een al sterker en sterker wordende drang om de verloren harmonie altans enigszins te herstellen. Het was natuurlik dat men, toen de slotmedeklinkers van barsch en wars in de uitspraak duidelik verschilden, verschillende tekens gebruikte om die sch en die s aan te duiden; maar evenzeer ligt het voor de hand dat velen, nu de genoemde klanken gelijk zijn geworden, het onderscheid ook in de spelling wensen te laten vervallen. Wanneer die neiging, hoe rationeel, niet algemeen wordt gevoeld, moet men dit toeschrijven aan de (zij 't ook geringe) last die elke spellingverandering aanvankelik met zich brengt. ‘Evenals een kwartier later eten, of het bekorten van een middagdutje bij velen prikkelend op het humeur werkt, zo ziet men ongaarne de jarenlang bestaande associatie tussen het woord en het schriftelike woordbeeld gestoord.’Ga naar voetnoot1) Men ergert zich aan het | |
[pagina 103]
| |
vreemdeGa naar voetnoot1), het ongewone heet onestheties of lelik (alsof o leliker zou zijn dan oo; s leliker dan sch...!) en zonder meer wordt het nieuwe veroordeeld. Toch zou vermoedelik dit starre konservatisme weinig baten, wanneer de voortuitstrevenden samen één lijn trokken. Dit is nu nooit het geval. Vooreerst bestaat er steeds verschil van mening over de punten waarop vereenvoudiging het méést nodig is. Want daar er nooit sprake van wezen kan, de spelling-achterstand op éénmaal in te halen ('t geschrevene zou er àl te ongewoon gaan uitzien en slechts met moeite verstaanbaar zijn) moet er door elk die verbeteren wil, noodzakelik een keuze gedaan. En de een vindt zijn voorkeur hier, de ander dáár. Derhalve: onenigheid. En een even heftige strijd ontbrandt over 't hoe. Want ook zij, die eendrachtig de leus aanheffen: ‘dit moet veranderd in de éérste plaats’, raken niet zelden weer verdeeld, zodra ze voor 't oude iets nieuws in de plaats willen geven. Meermalen toch blijken er twee of drie aannemelike oplossingen mogelik. En al is het dan in de grond van de zaak van ondergeschikt belang, op welke de keus wordt gevestigd - het geldt hier voor sommigen (vooral voor auteurs) een gevoelskwestie, waardoor het belang van een toevallige opvatting wordt overschat.
Zo gaat het gewoonlik bij spellingwijziging, zo gaat het ook nu weer bij ons. Het is een feit, dat door velen in naam aan de orthografie van De Vries en Te Winkel wordt vastgehouden. Dat ze bij 't schrijven herhaaldelik ‘fouten’ maken - ze weten het niet of willen 't niet weten. Maar bij De Vries en Te Winkel blijven zij, omdat zij opzien tegen veranderen. Principieel wordt echter die schrijfwijze niet meer verdedigd. Integendeel, bij haast elke bestrijding van 't nieuwe systeem wordt de verklaring vernomen: Niet dat wij vrede hebben met De Vries en Te Winkel! Dàt allerminst! | |
[pagina 104]
| |
Eén enkel voorbeeld. In de Gids van 1911 erkent Carel Scharten in een artikel tegen de Vereenvoudigde gericht, dat er ‘al heel weinig af te dingen’ (valt) op de ‘vernietigende kritiek van De Vries' en Te Winkel's schrijftaalsysteem.’ De overtuiging is dan ook vrij algemeen dat dit systeem niet lang meer ongewijzigd mag blijven heersen. De vraag is maar: Wàt zal men veranderen? En hoe?
Wat de Vereenvoudigde wil, is bekend. Maar de aandacht mag er nog wel eens op gevestigd, dat het nieuwe stelsel beschouwd moet worden als een bemiddeling tussen de spelling-De Vries en Te Winkel en een komplex van gerechtvaardigde vereenvoudigingswensen. Want was er geen kompromis gesloten met de bestaande orthografie, er zou natuurlik óók zijn voorgesteld voor ei en ij één teken te nemen (b.v. ej); eveneens voor ou en au; d of t te schrijven naar gelang van de uitspraak, enz. enz.; en ook zou de spelling van talrijke niet onder regels te brengen woorden verandering hebben ondergaan. Maar - ondanks (en ook: wegens) deze gematigdheid vond onze regeling ruimschoots bestrijding. Vooreerst om 't geen wij ongewijzigd lieten. De eenGa naar voetnoot1) brak b.v. een lans voor aa (naast u) in open lettergrepen; een tweedeGa naar voetnoot2) voor uu (naast a); een derdeGa naar voetnoot3) voor aa èn uu; een vierdeGa naar voetnoot4) wenste de spelling hat, deet, gehoont enz. met t; een vijfdeGa naar voetnoot5) streed o.a. voor yu (= ieuw), uu (voor oe), ööi (voor ui), ñ (voor ng).Ga naar voetnoot5) Er werd zelfs propaganda gemaaktGa naar voetnoot6) voor ik vatt (van vatt- en) en hij vattt (sic). Enzovoorts. Maar de veranderingen door de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal voorgestaan, prikkelden evenzeer tot tegenspraak. Het is waar, geen nieuwe regel of hij vond warme voorstanders; maar ook - geen regel die niet werd afgekeurd. | |
[pagina 105]
| |
Wij spellen de e en o, juist als de a en u in open lettergrepen met het enkele teken. Prof. Te Winkel, Van Eeden en GraafGa naar voetnoot1) zijn voor ee en oo (Van Eeden behoudens uitzonderingen); SloetGa naar voetnoot2) wil het onderscheid tussen e en ee, o en oo behouden waar het noodig is voor uitspraak of duidelikheid (b.v. om verschillende betekenissen weer te geven: kolen en koolen); SchartenGa naar voetnoot3) vindt onderscheidingen òm de betekenis vrij overbodig. Hij zou wel voor minder ee's en oo's te vinden zijn, maar wenst de dubbele ee en oo te behouden o.a. in samengetrokken woorden, en (mèt Adama van Scheltema) ‘in de verbuigings- en vervoegingsvormen, alsmede in de samenstellingen van de eenlettergrepige woorden, die met ee of oo beginnen’. HasselbachGa naar voetnoot4) en J Huisman zijn voor e en o.
Wat onze i (ie)-regeling betreft, Scharten vindt deze zeer aannemelik (de ie in afgodies lijkt hem zelfs ‘onmisbaar’); Sloet is er tegen, Graaf kan zich maar niet verenigen met de spelling -ies, Hasselbach wenst vaker i in open lettergrepen, Te Winkel wil y voor ie. Tegen het wijzigen van -lijk en -lijks in -lik en liksGa naar voetnoot5) hebben Sloet en Scharten bezwaar, maar Hasselbach niet en Graaf evenmin. Te Winkel zou voor de onduidelike klinker een eigen teken in willen voeren en schrijven ‘bədenkələk’. | |
[pagina 106]
| |
Onze regel voor de s (sch): ‘Schrijf geen sch waar s wordt uitgesproken’, vindt bij Scharten bestrijding. Sloet gaat gedeeltelik met ons mee: hij wil de sch evenwel behouden achter bijvoeglike naamwoorden. Schumann pleit voor sc, Te Winkel, Huisman en Graaf zijn voor s.
De verschilende regels die betrekking hebben op de orthografie van de bastaardwoorden worden natuurlik ook hier aangevallen en daar gesteund. Van Eeden wil de bedoelde woorden zoveel mogelik laten als in de oorspronkelike taal; Hasselbach wenst bij De Vries en Te Winkel te blijven; Scharten heeft geen bezwaar tegen e voor ae, f voor ph, r voor rh - wèl tegen k voor c. Enz. Voorstanders van bemiddeling mogen er wel op letten dat juist die bastaardwoordespelling geregeld is na veel overleg en ampele bespreking ook met niet-leden onzer Vereniging. Daar de leden 't onderling niet eens hadden kunnen worden, werd in 1901 een kommissie benoemd, bestaande uit de h.h. Marc. Emants, H.J. Emous, Dr. J.J. Salverda de Grave, Prof. A.G. van Hamel, Dr. D.C. Hesseling, Prof. H. Kern, Mr. Th. Ruys J. Pzn., Prof. J. Vercoullie en de ondergetekende,Ga naar voetnoot1) die in 1902 een gemotiveerd nieuw voorstel deden,Ga naar voetnoot2) waarover schriftelik door de leden werd gestemd en dat met grote meerderheid werd aangenomen.
Wanneer wij trachten onpartijdig de zaak te beschouwen, zien wij dit: Onze Vereniging heeft niet tegenover zich een eensgezinde groep van tegenstanders, maar 'n aantal personen die opkomen elk voor hun individuele mening; welke verschilt van de ònze, zeker, maar evenzeer van die van onze andere bestrijders. Dit mag men niet vergeten wanneer men spreekt | |
[pagina 107]
| |
van bemiddeling. Onze vijanden zijn het alleen in zóver eens met elkaar, dat ze 't niet eens zijn met ons.
Als nu minister Heemskerk in de Tweede Kamer verklaart dat een transaktie met de ‘Kollewijnianen’ moeilik is, heeft hij gelijk; maar hij vergist zich, wanneer hij de oorzaak daarvan toeschrijft aan onze geringe verdraagzaamheid en aan onze mening dat wij ‘eigenlijk in deze den steen der wijzen gevonden hebben.’ Onverdraagzaam? Wij vragen vrijheid, maar hebben er nooit naar gestreefd, De Vries en Te Winkel te doen verbieden. En ook nooit hebben we onze spelling (op de verbuiging kom ik terug) voor de enige juiste uitgekreten. Het zij mij vergund hier enkele zinnen aan te halen, die ik schreef in het Aprilnummer van de Beweging (1907): ‘Vaak staan verschillende wegen open die tot verbetering kunnen leiden. Men kan b.v. evengoed spellen: honen, tronen, meren, keren, als troonen, hoonen, meeren, keeren. En waar men de keus heeft tussen verbeteringen, zal 't ook wel regel zijn dat elke manier iets vóór en elke iets tegen heeft. Is meren en honen b.v. eenvoudiger, korter, stemt het, wat klinkerspelling betreft, met varen en duwen overeen, meeren en hoonen geeft meer gemak bij 't eerste leesonderwijs. Nu mag men kiezen zoals men wil (het gaat er presies mee als met de man die op reis trok met zijn zoon en zijn ezel) altijd schijnt er gegronde reden tot aanmerking-maken te bestaan.’ Mij dunkt, dit klinkt toch werkelik niet steen-der-wijzenachtig; en in deze geest hebben herhaaldelik de voormannen van Vereenvoudiging zich uitgelaten. Maar zou 't niet getuigen van slechte taktiek, wanneer wij trachtten door geven en nemen tot overeenstemming te komen niet met de tegenpartij, maar met meneer A. of B., waar ònze regeling tot stand gekomen is na grondig overleg tussen vele deskundigen, door duizenden wordt aangehangen, gevolgd wordt door niet weinigen in wetenschappelike en litteraire werken, en officieel is ingevoerd in Zuid-Afrika? Wanneer wij op ons stuk blijven staan is het niet door gebrek aan meegaandheid; maar omdat wij weten | |
[pagina 108]
| |
dat iedere wijziging slechts ten gevolge zal hebben, dat onze bestrijders zich anders groeperen. Waar de een zou uitroepen: dit is altans gewonnen, zou de ander klagen: nu is er nog méér bedorven.
* * *
Er valt nog iets te zeggen over de regeling van de verbuiging en de geslachten. Ook hier lopen de meningen en wensen van onze tegenstanders sterk uiteen. Wij schrijven de, den, des, der al naar gelang wij de, den, des, der zeggen of zouden willen zeggenGa naar voetnoot1). Dat sommigen verklaren, liever te blijven bij de verbuiging volgens De Vries en Te Winkel, is bekend. Maar toch geloof ik niet, dat er één overtuigd voorstander te vinden is van de met die verbuiging nauw samenhangende geslachtsregeling. Dat schijnt ook wel te blijken uit hetgeen onze bestrijders verlangen: Is Huisman het in hoofdzaak met ons eens, Sloet maar voor 'n klein gedeelte: hij wil laten nagaan hoe het geslacht is in de (geschreven) ‘Nederlandsche Normaaltaal’ en dáárnaar De Vries en Te Winkel verbeteren. Graaf wil vereenvoudigde geslachtsregels; bij 't maken daarvan dient vooral gelet op de uitgangen en slotklanken der woorden. Uitzonderingen moeten tot de regel teruggebracht. Ook Hasselbach wil (maar op andere manier) de geslachtsregels vereenvoudigen. Hij zou zich niet in de eerste plaats naar de vorm, maar naar de betekenis van het woord willen | |
[pagina 109]
| |
richten, b.v. namen van bomen, bergen, schepen mannelik. Ook enige abstrakta mannelik. De meeste substantieven echter vrouwelik [en aangeduid met zij?]. De letterkundigen staan op een ander standpunt. Die er zich over uitgesproken hebben, huldigen voor het merendeel de leuze: vrijheid, blijheid. Adama van Scheltema verklaart: ‘consequente verbuiging en onderscheid tusschen mnl. en vrl. schaadt en verstroeft het ritmeGa naar voetnoot1).’ C. Scharten acht des tafels evenzeer geoorloofd als der stoel, der stoel als op zijnen stoel. Voorwerpsnamen hebben volgens hem ‘een dubbel, een mannelijk-vrouwelijk geslacht.’ Fr. Van Eeden zegt: ‘met de geslachten spring ik..geheel willekeurig om, al naar aanwijzing van mijn gevoel.’ Het komt hierop neer: Men wil eigen willekeur (met of zonder ‘regels’) voor de traditioneele willekeur in de plaats stellen. Wij keuren in dìt geval alle willekeur af?Ga naar voetnoot2) Verbuiging en woordgeslacht zijn geheel onafhankelik van orthografiese mode. Men heeft hier te doen met een kwestie van taalkunde, die, om de woorden te gebruiken van Prof. Van Helten ‘met een besluit omtrent een of ander orthografisch systeem niets te maken heeft, maar door de taalwetten wordt voorgeschreven.’Ga naar voetnoot3)
Waarom wordt door wie dit betwijfelen niet een kommissie van deskundigen ingesteld, die antwoord heeft te geven op deze eenvoudige vraag: Mag men eisen dat den voor de, haar voor hem enz. geschreven wordt, in gevallen waarin alleen de en hem wordt gezegd? | |
[pagina 110]
| |
Zulk een kommissie kon in zeer korte tijd met het antwoord gereed zijn. Als de Regering dan luisteren wilde, kon ze beginnen met altans één stap in de goede richting te doen. En dat - als we eenmaal zóver waren - het verzet tegen de nieuwe spellingregels óók spoedig gebroken zou zijn, daar van ben ik vast overtuigd. |
|