| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
[De vernieuwde coalitie.]
Op 24 April zullen de min of meer demokratisch ingerichte vergaderingen der drie clericale partijen het ‘schriftelijk accoord’ goedkeuren, dat door de leiders na veel zorg en strijd in elkaar gezet is.
Zij zullen het goedkeuren, om dezelfde reden waarom de leiders het ten laatste toch hebben opgemaakt, omdat ze namenlijk niet anders kunnen.
Want hoeveel bezwaren er ook tegen het coalitie-verbond mogen bestaan, en hoe graag men de knellende banden eens een poosje kwijt zou zijn, toch is het een politieke noodzakelijkheid voor elk der drie partijen om de aansluiting te behouden.
Uit elkaar gaan zonder meer, en onderling den strijd in de verkiezing aanbinden, beteekende natuurlijk een wanhoopsdaad. Het verlies aan zetels en bijgevolg aan invloed zou belangrijk zijn. Daarvoor zijn de onderlinge geschillen niet groot genoeg. Daarvoor in 't bijzonder is de machtspositie die bezet gehouden wordt te belangrijk.
Van de Eerste Kamer toch is de coalitie vooreerst nog zeker. En wanneer de 57 zetels die zij in de Tweede bezit, stuk voor stuk worden nagegaan, dan zijn daarbij een zeer groot aantal die tegenover politieke weersveranderingen een zeer sterke ongevoeligheid bezitten. Al mocht zelfs de coalitie bij de Juni-verkiezingen een nederlaag lijden, dan blijft zij toch een macht waarmede rekening te houden is.
En wat voor vooruitzichten bestaan er buiten de coalitie? Dat de katholieken iets van de liberalen te wachten zouden hebben is vrijwel buitengesloten. Het moge later tot marchan- | |
| |
deeren komen tusschen deze beide, een verbond is ondenkbaar. En juist door de tegenwoordige coalitie is de gevaarlijkste vijand voor Rome, het protestantsche anti-papisme aan banden gelegd. Beter dan ooit blijkt het uit de anti-Roomsche agitatie onder de christelijk-historischen.
Zouden de anti-revolutionnairen betere bondgenooten kunnen vinden? Zij hebben het een oogenblik met radikalen en liberale hervormers willen probeeren, doch deze waren het allerminst voor een verbond met de calvinisten geschikt en toonden bitter weinig vriendelijkheid. Alleen de christelijkhistorischen worden gevleid en gelokt om zich met de conservatief liberalen te verstaan en te samen een soort centrumspartij te vormen.
Doch allereerst komt die vrij-liberale genegenheid volstrekt niet voort uit warme liefde voor de vaderlandsche kerk en voor vaderlandsche kerkelijkheid, doch uit een bloedarmoede aan kiezers, gepaard met een overmoed van conservatieve macht. De vrij-liberalen beheerschen de voornaamste deelen van handel en industrie, een belangrijk stuk landbouw, een groot deel der pers, der ambtenaren en der z.g. vrije beroepen, die echter in nauw verband staan met al het opgenoemde bezit.
En toch hebben ze geen kiezers genoeg. Ze zoeken die nu het liefst bij een conservatieve partij van gematigde beginselen. Doch al zouden de christelijk-historischen op de verlokking ingaan, en zouden zij gelooven dat de liberalen inschikkelijker geworden zijn, als toen de aanhangers der Nederduitsch Hervormde Kerk zich genoodzaakt zagen zich politiek te organiseeren, wat zouden zij erbij kunnen winnen? Te samen met de vrij-liberalen bleven zij toch een kleine partij, die alleen maar een overwicht kan brengen in een verbond. En dat kan de christelijk-historische partij het gemakkelijkst, het veiligst en het fortuinlijkst in de coalitie.
Waren er dus al geen redenen om de coalitie vaarwel te zeggen, te minder kon daartoe besloten worden na de krijgskreten der concentratie. Zelfbehoud dwong om zich samen te voegen.
En toch....is het niet gemakkelijk gegaan.
| |
| |
Kon er voor een machtige regeeringscoälitie, wier kansen om het bewind in handen te houden zeer groot waren en zelfs nog zijn, omdat de kiezersorganisatie's hecht en weinig wankelbaar blijven, kon er voor zoo'n politiek verbond grooter vertoon van armoe gegeven worden, dan door het stukje schriftelijk accoord dat voor publiciteit vatbaar was.
Wat blijkt er toch uit, zoo helder als den dag?
Dat er geen behoorlijk politiek program kan worden opgemaakt. Of wèl de drie partijen konden het over belangrijke punten als b.v. kiesrecht niet eens worden, en zwegen er dus maar over, dan wèl ze zijn het eens, maar durven het niet te publiceeren.
Dat klopt trouwens merkwaardig met de houding, die in de laatste jaren de bondgenooten doorloopend hebben aangenomen. Wanneer toch bij eenig belangrijk wetsontwerp een kwestie aan de orde kwam, bleek al spoedig dat de coalitie daarover geen vast oordeel had. Oorspronkelijk werd weleens vermoed dat er gebrek aan overleg was geweest, doch in de meeste gevallen was het een wezenlijk gebrek om tot overeenstemming te komen. Indien echter daardoor gevaar ontstond voor de uitgeoefende macht, en dat geschiedde herhaaldelijk, dan werd er een bindend besluit genomen waaraan coalitie en ministerie zich onderwierpen, doch dan merkwaardigerwijze in stilte. Alleen door het resultaat, en tot verrassing van tegen- en omstanders, bleek hoe er toch nà den strijd, na de verwarring een overeenkomst getroffen was. Doch - en 't geheime maakte het al waarschijnlijk - deze overeenkomst was er dan ook naar, n.l. eerloos voor allen die zich erbij hadden neergelegd, een vaal en beduimeld compromis.
Precies zooals het in de laatste jaren in de Tweede Kamer al herhaaldelijk is gegaan, schijnt nu het verloop van het ‘schriftelijk accoord.’ Er is geen overeenstemming over eenig punt van staatsbeleid. Dat zegt de eerste paragraaf, want dat men de grondwetsherziening wil, is volkomen onbestemd, waar toch al te duidelijk een volledige vrijheid wordt voorbehouden voor elk der onderdeelen. En de overeenstemming in zake het onderwijs is ook slechts schijn, wat onmiddellijk blijken zou indien het op een ‘afbreken’ van 't openbaar onderwijs zou
| |
| |
gaan aankomen. Doch al was dit laatste niet het geval, dan is het iets absurds dat een regeeringspartij, die zoo vast zetelt, optrekt met geen ander program dan de afschaffing van een grondwetsartikel.
Voor een oppositie-partij is zoo iets nog denkbaar, doch voor een coalitie die ruim 5 jaar het bewind voerde, is het buitengewoon armoedig.
Er is dus geen overeenstemming in het regeeringsbeleid, doch als het er op aan komt dan zullen de partijen bijtijds zorgen het eens te worden, zij het dan ook in 't geheim. Zulk belooven van geheime compromissen is verborgen achter de regels te lezen van de tweede zinsnede uit het voor publiciteit geschikte coalitie-accoord.
Daarin toch wordt gehandeld over de districtsverdeeling. Was er een beginsel-overeenstemming in de coalitie, dan zou de districtsverdeeling tusschen de partijen van zeer ondergeschikte beteekenis zijn. Men behoefde dan geen oogenblik te bedenken of een anti-revolutionnair of christelijk-historisch kamerlid aan de liberalen welgevalliger zou zijn, zooals Ede en Ommen te zien gegeven hebben. Maar zooals de toestand is en blijven zal, wordt het later overeen te komen compromis natuurlijk altijd weer op nieuw beheerscht door het aantal zetels dat elk der drie bondgenooten bezet. Daarom is dat van zoo'n groot belang en was er een ‘schriftelijk accoord’ voor noodig.
De vernieuwde coalitie vertoont zich in dat schriftelijk accoord zonder praal, en daarom ook in haar natuurlijke zwakte, m.a.w. zij is ongeschikt om te regeeren.
Dat zij het echter doet, deed, en misschien nog langer zal moeten doen, is alleen mogelijk door het feit dat er geen andere regeering is om haar te vervangen. Daardoor en daardoor alleen stond en staat de coalitie nog sterker, dan het armzalig accoord kan doen verwachten.
Zij beschikt over een groot aantal stemmen en zetels, die bijna niet te verliezen zijn. De eerste en vaste kern vormen de katholieke kiezers, en de zekere katholieke districten. Weliswaar brengen de arbeiders daar eenige woeling, doch deze richt zich hoogstens op verandering in den persoon van den vertegenwoordiger, niet op verandering in partij.
| |
| |
Verder biedt nog een groot deel van het platteland, van de kleinere ambachten en van de visschers, in 't algemeen van bedrijven en beroepen, die de tijdsveranderingen weerstonden, een steun aan de protestantsch-christelijke partijen, waarin de gang der politiek zoo goed als geen verandering kan brengen. De kansen der politiek beperken zich dus tot een kleine schaar van het clericale leger, en kunnen dus een tijdelijke ongunst gemakkelijk doorstaan.
En toch die ongeschiktheid om te regeeren, of liever om hervormend te regeeren. Want wanneer het erop aankomt zachtzinnig remmend, uitvoering te geven aan den geleidelijken drang van het staatsorganisme tot ontwikkeling dan is een bewind, dat bijna ongevoelig is voor de stroom der meeningen steeds het handelbaarst; zoo ook het altijd weer plooibare coalitie-kabinet Heemskerk.
De verschillende organen, die in de ministerie's hunne centraliseering vinden kunnen vrij gemakkelijk den minister bewerken en stuwen, wanneer die geen last heeft van allerlei ideeën en meeningen van ingrijpend staatsbeleid. Rechterlijke macht, leger, vloot, heele en halve staatsdiensten gaan dan rustig hun gang, alleen gestoord door wat bij een bewind, rustende op zulke ekonomische grondslagen als de coalitie, noodzakelijk is, de partijdigheid der benoemingen.
Wanneer het er echter op aankomt hervormend op te treden, hetzij voor de school, hetzij voor de defensie, hetzij voor de sociale verhoudingen, dan stuit ook het clericaal verbond op politieke denkbeelden, die respect verlangen.
Het is gebleken dat voor de legerhervorming het bezwaar het geringste was. Weliswaar bestond en bestaat er bij katholieken een weerzin tegen de opdrijving der defensie-uitgaven, doch deze is òf wel uitgesleten, dan wel onderdrukt. In elk geval is tot nu toe de coalitie niet over deze kwestie's gestruikeld. Waarschijnlijk is daaraan niet vreemd, dat dit het teere punt der linkerzijde is. Meermalen is toch door rechtsche politici met leedvermaak erop gewezen hoe 's lands defensie alleen veilig is bij de coalitie.
Bovendien heeft die coalitie zich nooit hooger gewaagd dan tot de plannen die de leger- en vlootautoriteiten uitbroeiden.
| |
| |
Daarbij werd gezworen, en 't voordeel behaald dat de groote meerderheid der ‘deskundigen’ regeeringsgezind was.
Toch mag niet vergeten worden dat ook de coalitie defensie moeilijkheden heeft ondervonden, en die slechts te boven kwam door de meer beschreven binnenskamersche overeenkomsten. Ministers gingen en kwamen daardoor.
Moeilijker bleek echter de coalitie-politiek voor de school. Dit schijnt juist het omgekeerde van de waarheid. Was toch niet de schoolstrijd het cement, en zal ook niet in de volgende maanden die schoolstrijd alle clericalen te samen moeten brengen?
En toch is die schoolstrijd niet meer wat het vroeger was. Nu het einddoel, de gelijkstelling van openbaar en het bijzonder d.i. clericaal onderwijs zoo nabij is, komt een andere vraag storend opduiken. Dat is de vraag: wat moeten we met de openbare school doen? De katholieken en een deel der antirevolutionnairen weten het al. Weg er mee zal de leus zijn, zij 't ook in stilte. Doch een ander deel der anti-revolutionnairen en de christelijk-historischen zien wel dat het zoo niet gaat. De openbare school is een macht en is een instelling, die niet kan verdwijnen zonder groote schade voor de volksontwikkeling. Vandaar het nieuwe streven om in die school invloed te krijgen, invloed van de kerk.
Doch dit denkbeeld verlamt de schoolstrijd, die nu wel op papier in de grondwet het oude doel kan bereiken, doch feitelijk reeds het eindpunt govonden heeft in een hooge subsidieering van alle kerkelijke scholen. De onmacht der coalitie blijkt echter nu het erop aankomt opnieuw de onderwijs-kwestie onder oogen te zien en de volksopvoeding nog van een andere kant te bekijken dan van neutraliteit- of christelijk, n.l. van betere en snellere aanpassing aan de eischen van het maatschappelijk leven.
Nog erger is echter de onmacht der coalitie op sociaal gebied. Vanal het gehaspel over Arbeidswet, Steenhouwerswet, Bakkerswet en de sociale verzekering zijn de conservatief gezinden al bek-af. Wat een gevecht achter de deuren, wat een gezoek, een gepeuter, een gescharrel. En dan wat een teleurstellingen ten slotte voor iedereen.
| |
| |
Geen wonder dat het coalitie-accoord maar geen nieuwe plannen voor de sociale wetgeving meer maakt.
Bijna zou men dus een coalitie-accoord-ministerie een zakenministerie kunnen noemen, want het durft bijna niets aan dan wat uit de zaken voort komt.
Is het ministerie Heemskerk daardoor weer ‘ingehuurd?’ Ook zelfs dat spreekt het accoord niet duidelijk uit. Meent men dat dit natuurlijk het geval is, dan zou een verrassing toch niet uitgesloten zijn. Want een reconstructie van het ministerie zit wel degelijk in de lucht. Van twee kanten.
Men zou het wat demokratischer, en men zou het wat conservatiever wenschen.
Daartusschen is minister Heemskerk wel veilig, maar hij mist dan toch een besliste geestdriftige steun voor zijn plannen.
Het heeft er ten slotte veel van of de coalitieleiders gezegd hebben: Laten wij eens zien, hoe sterk of we wel zijn in den grootst mogelijken politieken tegenslag. Wij hebben geen anderen indruk gemaakt gedurende 5 jaar regeeren dan van slapte en weifeling, van onmacht en verdeeldheid, van compromissen uit gebrek aan eensgezindheid. Laten wij nu dien indruk voor wat hij is, en stellen wij er heelemaal geen uitlokkelijk program voor in de plaats. De kiezers kunnen weten dat we zullen blijven zooals we de 5 jaar waren, toegeeflijk voor conservatisme en militairisme en staatszucht, maar bereid om met stukjes en beetjes het clericalisme te bevorderen. Zonder moed of lust echter om te hervormen.
Laten wij echter rekenen op den sleur der kerkelijke kiezers, op de traagheid in de beweging der vroeger zoo actieve organisatie's, door weer te zeggen: ‘de oude strijd’, de school aan ons.’
En laten we dan eens zien hoever de luidruchtige en vol zelfvertrouwen strijdende concentratie mannen ons terugdringen. Verliezen wij onze meerderheid, dan zijn wij meteen van de moeilijkheid af om coalitie-problemen op te lossen. We kunnen dan de lusteloosheid en de loomheid genezen in een rustkuur van oppositie-gevechten. 't Is gemakkelijk kritiseeren. En op een concentratie-regeering zal 't zelfs een genoegen zijn.
Laat ze maar met belasting en defensie-kwestie's komen.
| |
| |
Doch zoo eenvoudig als het verliezen der coalitie en het winnen der concentratie zal de verkiezingsuitslag niet eens zijn.
Houdt de coalitie maar 51 man dan kan zij met de Eerste Kamer achter de hand blijven doorgaan.
Komen er echter een of enkele mannetjes minder dan 50 zoo trekt de coalitie zich terug om lachend te loeren hoe er om de open minister zetels een wedstrijd zal ontstaan van eerzucht, inzicht en beginsel.
Daarbij heeft de coalitie altijd een toekomst. Zij kan als een dreiging zijn boven de nieuwe mannen, die ze zal verzwakken zooals ze het de ministers van het kabinet De Meester heeft gedaan.
Zouden echter zoowel de concentratie, als ook concentratiemannen het juiste begrip hebben om de regeering te weigeren, dan kan de coalitie weer duchtig meepraten, en eischen gaan stellen aan de tusschenmannen, die de politiek weer vlot zullen moeten maken.
Het geval dat Dr. Nolens dezer dagen als voorzitter der Z.-Hollandsche R.K. Kiesvereenigingen als het waarschijnlijkst noemde, dat n.l. de concentratie met steun der sociaal-demokraten zou gaan regeeren, is teneerste door beide vooràf al geweigerd, en zou ten tweede onmogelijk tot een oplossing te brengen zijn van wege b.v. de defensie-problemen.
Daarom kan zich dus de coalitie de weelde veroorloven van haar politieke armoe en onmacht volledig ten toon te spreiden, in het vertrouwen dat de kern van haar macht, die van kerk en 't conservatieve platteland als een ‘rots’ is d.w.z. even onaandoenlijk als steen voor wezenlijk nieuwe politieke denkbeelden.
| |
Wie regeert er na de verkiezingen?
Is het wonder, dat algemeen de nederlaag van de coalitie wordt verwacht? Is het wonder dat de vleugels dier coalitie al pogingen aanwenden om op 24 April a.s. het verbond niet langer te bestendigen?
En toch blijft het eerste dubieus en zal het tweede afgewezen worden. Welke zetels zal de rechterzijde verliezen? Het moeten er minstens zeven zijn. Amsterdam en Rotterdam
| |
| |
kunnen er misschien tesamen vier brengen. Dan geeft de kans Utrecht, Haarlem, Enschede, Gorichem, Leiden, Enkhuizen, maar Dordrecht of Gouda zouden verloren kunnen gaan. Sommige districten maken nog een berekening mogelijk, doch veel verschuiving is er niet te verwachten.
Zoo ontstaat de mogelijkheid, om niet als profetie, maar als voorbeeld een cijfer te noemen, dat rechts tot 46 kamerzetels teruggedrongen wordt, en dus in de minderheid geraakt.
Waaruit zal dan echter de meerderheid van 54 stemmen bestaan. Waarschijnlijk wel uit minstens een 10 tal sociaal-democraten, zoodat de concentratie dan 44 stemmen zou beheerschen.
Daarmede is niet te regeeren. En het zou volkomen logisch zijn, indien de concentratie bedankte om de regeering te aanvaarden.
Logisch ook indien de tot regeeren geschikte personen der concentratie, zich voldoende wisten te beheerschen om geen in elkaar geflanste verantwoordelijkheid te gaan probeeren.
Alle probeersels met wankele meerderheden zullen in een zoo moeilijken tijd uit den booze zijn.
Want de politieke kwestie die dan rijst is moeilijk en toch van een buitengewoon groot gewicht.
Dan toch zal de coalitie veroordeeld zijn, en terecht van wege haar onmacht en logge leegheid van staatsbeleid.
Maar des ondanks zal die coalitie den geheelen toestand blijven beheerschen indien voortgegaan wordt met een schommeltactiek.
Dat was juist de fataliteit der coalitie, dat is wat veroordeeling verdient, en dat mag dus in geen geval nagedaan worden, nu niet door linksche koorddansers, die de machten missen welke rechts voor balanceeroefeningen steeds ingang kan zetten, n.l. de disciplinaire machten van kerk en oud gezag.
Indien dus de mogelijkheid bestaat, en zelfs door allen, die de politiek graag opgefrischt en vernieuwd zouden zien, gewenscht moet worden, dat noch de concentratie, noch de coalitie de meerderheidsmacht krijgt en de regeering wil aanvaarden, wat moet er dan geschieden?
Er zijn reeds aasvogels in de lucht, die boven dat slagveld van twee uitgeputte vijanden - te uitgeput om zich éen over- | |
| |
winnaar ovér den ander te noemen - willen zweven om buit te vinden.
Dat zijn de conservatieven bij uitnemendheid, die het al verkondigen: Een zaken-ministerie moeten wij hebben.
Dat is een aanlokkelijke naam. Doch het beteekent een ministerie, dat het meest verwant zou zijn aan Tydeman en Lohman om door deze twee heen de minder conservatieve rechtsche en linksche politici zoet en kalm te houden. Stemmingen zouden er zoo min mogelijk gevraagd worden. Alles moest zooveel mogelijk blijven als het is. Slechts op bescheiden schaal zou de ontwikkelingslijn der staatsorganen vervolgd worden. Hoogstens onbescheiden op defensiegebied. Aldus in de zuivere conservatieve toonaard, die ook reeds in het ministerie Heemskerk klonk en daarvan slechts verschillen zou door de Talma-toon.
Een reconstructie van het rechtsche ministerie met een of meer christelijk-historischen erbij, en Talma eruit, zou evenveel aan de verwachtingen beantwoorden met slechts één uitzondering: ‘de benoemingen’.
Doch al zijn de politieke combinaties onmachtig om naar beginselen te regeeren, zoo behoeft toch het Nederlandsche volk die onmacht niet in den vorm van een conservatief zakenkabinet te aanvaarden, meer nog bijna te huldigen.
De bewering dat er zooveel zaken in de neutrale zône afgedaan kunnen worden, die de vernedering van onmacht zouden moeten vergulden, is een en al misleiding.
Want het is niet waar dat er zooveel neutraal geregeerd kan worden. Integendeel is er al veel te veel neutraal geregeerd indien men daaronder de beginsellooze, angstig voortsluipende compromissen-manier van wetgeving verstaat.
Er is een dringende behoefte aan krachtig hervormend optreden. En waar de tegenwoordige politiek daarvoor èn moed èn kracht mist, dient die soort politiek hervormd te worden.
Dat kan nu blijkbaar niet uit de partijen zelve opkomen. Die hebben over hun tijd heen geduurd en zijn vastgekristalliseerd in de nauwe-halsflesschen van coalitie en anti-clericalisme. Want de concentratie is niet anders, ondanks alle schijnbare jeugdvernieuwing dan een reflex van de coalitie, een anti-coalitie, geen eigen kracht.
| |
| |
Daarom is er geen ander middel dan de politiek te te verbreken, niet door een zakenkabinet, maar door een overgangskabinet.
Die naam beduidt dat er ministers gevonden moeten worden, die geen andere dan de duidelijke bedoeling hebben om de politiek te vernieuwen en van de heidevlakten der coalitie en concentratie terug te brengen naar de akkers van eenvoudige directe beginselen van staatsbeleid.
Is dat zoo moeilijk? Het middel is doodeenvoudig, en ieder die maar iets aan politiek doet weet het onmiddellijk te noemen n.l. evenredige vertegenwoordiging. Deze is het die elke partij tot eigen verantwoordelijkheid en daardoor tot zelfstandigheid terug brengt. Deze is het die aan het overwicht der kleine partijen-op-de wip, de christelijk-historischen en vrij-liberalen een eind maakt en hen tot hunne wezenlijke beteekenis zal terug brengen. De moeilijkheid ligt echter ook voor de hand.
Met de evenredige vertegenwoordiging moet ook gepaard gaan het algemeen kiesrecht, en....de kwestie van het vrouwenkiesrecht dient ook tegelijk opgelost te worden om geen nieuwe hindernissen voor een nieuwere politiek in den weg te leggen.
Doch deze moeilijkheden bestaan slechts voor de vreesachtigen, d.w.z. in de sfeer der conservatieven en half-conservatieven, bij hen die klein-geloovig zijn in de kracht hunner beginselen en bij hen die weten dat hun macht en invloed slechts berust op oude staatsregelingen als op een bijna verrotte fundeering.
Voor wie wezenlijk een nieuwe politiek verlangen, kan de finale kiesrecht regeling slechts gunstig werken.
De bewering dat het peil der politiek daardoor nog lager zou komen te staan dan het thans al is, wordt geheel weggenomen door een goede regeling der evenredige vertegenwoordig.
Dat peil hangt toch in de eerste plaats af van de qualiteiten der verkozen volksvertegenwoordigers. En dat dit tegenwoordig zakt is een noodzakelijk gevolg der kleine politiek, die ook de kleine politici naar voren brengt, en die de leden der districtsclubjes in de kiescomite's en kiesvereenigingen tot staatsleiders maakt, ofschoon ze niets doen dan over zeer kleine belangetjes scharrelen en twisten.
| |
| |
Bij evenredige vertegenwoordiging echter zullen ongetwijfeld ook de eerste krachten, sterk in zuivere en oprechte beginselen op den voorgrond komen te staan, en het ras der verkiezingspolitici achter af laten blijven.
Zoo er iets te vrezen was van de kiesrechtuitbreiding, en evenredige vertegenwoordiging, dan zou het zijn een wantrouwen tegen het soort der sociale hervormingen, die nu worden aangeprezen met groote woorden, en die later blijken lastig te zijn zonder de voorspelde groote en gunstige uitwerking te hebben.
Er is kans dat de politiek voorzichtiger wordt in vooruitstrevende leuzen en schijn-hervormingen, d.w.z. op het eerste oog conservatiever.
Mocht de Juni-verkiezing de politiek op het doode punt brengen, dan zou een zuiver en oprecht voorstel om de kiesrecht kwestie finaal op te lossen reeds als voorstel, en mits het met kracht en overtuiging wordt voortgestaan, de nieuwe politiek brengen.
Voor en tegenstanders zouden zich scheiden, en mocht het voorstel vallen, zoo zou dezelfde scheiding door een nieuwe verkiezing tot in het geheele volk doorgevoerd moeten worden.
Doch nu de tweede moeilijkheid.
Waar vandaan komt het overgangskabinet, dat zich beslist tot taak stelt de politiek te bevrijden van de onmacht door het tegenwoordig partijwezen?
Het is duidelijk dat het evenmin een concentratie, als een coalitie-kabinet kan en mag zijn.
Vooral geen concentratie-kabinet, juist omdat dit ook de kiesrechtuitbreiding belooft, maar op den verkeerden grondslag van de anti-clericale politiek, die daardoor bestendigd wordt.
Een overgangs-ministerie moet dus geheel vrij zijn van concentratie-smetten.
Is zoo'n ministerie in ons land samen te stellen?
De politici zijn natuurlijk onmiddelijk met een ontkennend antwoord klaar. In hun midden immers zijn de mannen niet te vinden, en zij zijn zoo verpolitiekt, dat ze buiten hun kringen geen politieken invloed kunnen zien of herkennen.
In landen met een beperkt parlementarisme gaat het vinden van nieuwe mannen gemakkelijk, als b.v. in Duitschland en
| |
| |
Oostenrijk. Moeilijk is het echter in staten waar het parlementarisme oppermachtig is, als b.v. in Frankrijk of Engeland. Het is een algemeen geldige regel dat de ministers slechts uit het parlement voort komen. En de mannen in het parlement komen uit de partijen voort. Zoo is het ook is ons land. Nieuwe mannen zijn niet bekend. Maar zouden zij er daarom niet zijn? Zouden er onder de intellektueelen en hoogere ambtenaren geen mannen te vinden zijn, bij wie onafhankelijkheid van het partijwezen gepaard gaat met liefde en toewijding voor het openbaar belang.
De taak hen te vinden, die uitteraard een taak is voor het hoofd van den staat, is inderdaad niet gemakkelijk. Ging het om een concervatief-onafhankelijk man, zoo zou het bezwaar niet zoo groot zijn. Onoplosbaar is het echter niet, mits alle kleinere overwegingen van het ingaan tegen verwachtingen en gewoonten slechts opzij gezet konden worden.
Een geheel nieuw-politiek-overgangskabinet zou geen gemakkelijk werk krijgen. Het diende groote durf te toonen tegen de Tweede Kamer, om deze te stellen voor beslissingen, die het lot van ons staatsbeleid voor een verre toekomst kunnen beheerschen. Doch ongetwijfeld zou het door moed, frischheid en oprechtheid te toonen zich een aanhang kunnen verwerven.
De kans dat het hier geschetste gaat gebeuren, schijnt al heel klein. Concentratie en coalitie zouden er zich hoogstens bij kunnen neerleggen, doch zullen er nooit krachtig toe medewerken.
Legden zij zich erbij neer, dan moet dat geschieden door den dwang der noodzakelijkheid.
Er is echter een politiek element in het land, dat aan dien dwang der noodzakelijkheid steun kan verleenen, en dat in zeker opzicht reeds thans doet. Naast coalitie en concentratie staat toch de sociaal-demokratie, die nog immuun is tegen de ziekte der politieke bloedarmoede, en door geen enkel verbond de kracht der beginselen verslapte. Zij kan weliswaar geen regeeringsverantwoordelijkheid aanvaarden en wijst dan ook elke positieve aanvraag om steun voor een concentratie-ministerie de deur. Maar zij steunt onvoorwaardelijk elk streven om de politiek op te frisschen en meer dan dat, zij eischt met den meesten aandrang,
| |
| |
met de sterkste overtuiging en offervaardigheid de finale oplossing der kiesrechtregeling. Zij eischt die in 't algemeen van het ter verkiezing optrekkende volk, zij eischt die van candidaten die bij herstemming haar steun vragen, en zij eischt die stellig ook wanneer het er op aan gaat komen een ministerie te vormen.
Mocht de coalitie tot een minderheid teruggebracht worden, dan kan die socialistische eisch zich baseeren op een duidelijk zich uitsprekende meerderheid in 't volk.
Een stap verder is nu dat de sociaal-demokratie, vooral wanneer zij versterkt in aantal en in moreele kracht uit de Juni-gevechten te voorschijn komt, een concentratie-ministerie weigert en een overgangs-ministerie niet boven maar buiten het coalitie- en concentratiegedoe, uit al haar macht bevordert.
Daarmee zou vooral de nooit geheel verslagen coalitie het meest geschaad zijn. Want die kan niet beter wenschen dan weer een zwak ministerie als dat onder De Meester.
Toch is die kans, ook zelfs al zou de sociaal-demokratie in de bedoelde richting werken, uiterst gering. Zij heeft toch geen stem ten hove en er zijn bitter weinig klankreflectoren, die daarbij bemiddelend optreden.
Vooral echter is die kans gering omdat er onder de leidende concentratie-mannen groote regeerlust bestaat, en er meerdere aspiranten onder hen zich zullen bereid houden, om zooal geen concentratie- dan toch een zakenkabinet te vormen. In dat geval zal het er op aan komen, dat zoo'n zakenkabinet het meest gaat gelijken op het geschetste overgangskabinet.
Wanneer b.v. personen als Dr. Bos, of de buiten de concentratie zwervende Mr. Treub een ministerie gingen vormen, en dit zouden kunnen, omdat de sociaal-demokraten aan een kabinet Tydeman zich vijandig toonden, dan is het niet uitgesloten, dat zij de ministers zoo min mogelijk uit de verkiezingspolitici kiezen, en hun taak zelfstandig gaan opvatten. Ook zelfs wanneer enkele figuren uit de coalitie, die waarborg voor eigen inzicht toonden, toch het coalitie-verband niet vaarwel willen zeggen en dus directe medewerking zouden weigeren.
Zoo'n ministerie kon genoeg inzicht hebben om de concentratie-taak met het verslaan der coalitie als geëindigd te be- | |
| |
schouwen ten einde de brug te gaan slaan voor nieuwe politieke verhoudingen.
* * *
Wij hebben ons gewaagd aan speculaties en veronderstellingen, die vooral omdat zij zoo ‘unzeitgemäsz’ en buiten de partijgeest liggen, gewaagd en fantastisch zullen schijnen.
Zij leverden echter een gemakkelijk middel om te wijzen op deze twee gevaren, die ons na Juni, en na een te verwachten verzwakking der lustelooze en moede coalitie, bedreigen.
Ten eerste dat de overmoedige concentratie het waagt een krachteloos ministerie te vormen, waarmee de coalitie kan spelen als de kat met de muis, om op die manier weer zooveel kracht te verzamelen, dat de oude komedie der wisselende tooneelen van onmachtig en ontmoedigend staatsbeleid nog door tal van jaren wordt voortgezet.
Ten tweede, dat onder de leus van een zakenkabinet een konservatief bewind gevoerd zal worden, dat de zoo noodzakelijke strijd van de hervormingsgezinden tegen dat bewind, door schijnvertoon, en door het altijd zoo sterke gematigde nietsdoen tegenhoudt.
Om die beide gevaren te vermijden is het noodzakelijk dat de kiesrechtregeling met evenredige vertegenwoordiging als grondslag, niet lauw en gematigd of bemanteld, maar scherp oprecht en met de volle overtuiging der noodzakelijkheid voor de toekomst van het land, eerst de Kamer, en zoo noodig daarna het volk, wakker roept uit den dommel waarin de politiek en de politici bezig zijn de minachting van een geheel volk te verdienen.
G. Burger. |
|