De Beweging. Jaargang 9(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Stille Ernst Door W.L. Penning Jr. I Nogmaals aan den bode van het lot Droef met zijn nood verlegen Op slof beheerden grond, Staart, haast aan boord gestegen, De landverhuizer rond. Schuldvord'ring wacht op 't scheiden; Hem deert - of bede aan wal, Om werk aan de overzijde, Voor borgtocht gelden zal? Ook mijn verbeelding dwale Naar nieuwe wereld heen, Bode! eer 'k uw toorts zie dalen, Zie 'k borg - ook in 't Verleên: Gestild door moederkussen - Zoo heug 'k mijzelf, als 't kind Dat wel de lamp ziet blusschen, Maar moeders hand nog vindt. [pagina 206] [p. 206] Toenmaals van pijn genezen Zoodra 't om Moeder riep, Bouwt nu 't kind Gods op Dezen Die moederliefde schiep. Zien we aan de grens van 't lijden Ons lot en leven 't klaarst, En drukt op 't aardsch verscheiden Zichzelf-doorzien wel 't zwaarst, - Te duur, ontvoeringsbode! Boette elk op de oude baan, Om na uw wenk ten doode Als voor 't gericht te staan. Meê met den sterv'ling trekt gij In 't vaartuig van den dood? - Daarginds, God geve 't! wekt gij Nieuw-levens deelgenoot? II Herinneringsdag Nu staat mijn tuin gerijpt, De vrucht hangt vol en vredig; Moê keer 'k naar 't huis der rust - Ach! wat al plaatsen ledig. En huiv'rend zet ik mij, Terwijl mijn oogen branden; Maar zorgzaam opgewacht, Stil grijp ik trouwe handen. [pagina 207] [p. 207] Met onweerhouden traan, Stil zegen 'k die nog bleven - En alles, alles keert Wat wegviel uit mijn leven. III Voorjaarsvleug Wazig teedre zonnelucht, Stille voorjaars-ure, Mag vandaag ook maar één zucht Eerste zoet verzuren? Vroege basterdnachtegaal, Weêr in de oude woning, Lijkt hij niet in schat van taal Echte zangerskoning? Danst, vóór 't vaartuig uit, het nat Niet met aardig klotsen? Zoekt het, babb'lend langs mijn pad, Geen gezellig botsen? Neurt het schipperskind niet meê, Meê met murm'lend glijden? Loeit uit open stal het vee Niet naar geur der weide? Kwam mijn brave merel niet Knop en drop bezingen? Haakt ook niet mijn wordend lied Naar te voorschijn dringen? [pagina 208] [p. 208] Trillen niet uit zielezang Zachte vleugelslagen? Voelt mijn geest uit donk'ren drang Zich niet opwaarts dragen? Schouwt hij niet in klaarder licht Dan het licht der oogen? Sta 'k niet moedig opgericht, Staar 'k niet blij ten hoogen? - Maar van verre klaagt een kreet, Krijgsmuziek blijft schallen!... Weg van eigen lust en leed, Treur 'k met talloostallen. Machtloos, machtloos immer meer, Gaat de vrij geboren - Gaat de hooge menschheid weêr In den knecht verloren. Wolk van weedom, God geklaagd! Heeft Gods licht verduisterd; Groeiwaas dunkt mij weggevaagd, Bloeibelofte ontluisterd! Kaïns-merk maakt Volk'ren groot; Menschen mag 't kleineeren, Hen verbroed'ren zal de dood - Klinkt me uit kwinkeleeren... - Arme spreeuwen; spot en gril Schrikken op, en zwijgen: Krijschend zwierf een raaf!...En kil Komt er nevel zijgen. [pagina 209] [p. 209] Keerend, doet de Noordewind Lente's deur weêr sluiten - - Als een klein gelukkig kind Blijft de merel fluiten. Vorige Volgende