De Beweging. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Uit het ontwakend oosten
| |
[pagina 157]
| |
om zich niet eenigermate getroffen te voelen door die onbewuste voornaamheid en dat gratievol bewegen, die aan de samenleving van den Oosterling een onmiskenbare distinctie geven. Maar de meeste hunner kunnen zich toch niet aanpassen bij de geheel nieuwe en zoo gansch andere omgeving, en zoo blijft hun leven gedurende de jaren, die zij in het ‘land der ballingschap’ doorbrengen, vergezeld van een gevoel van niet thuis en door het lot misdaan te zijn, een hunkeren, een terugverlangen naar de geestelijke of minder geestelijke genoegens van den vaderlandschen bodem, een stemming van ontevredenheid en onwil, zich uitend in een niet te verzadigen honger naar steeds hooger salarissen en pensioenen, en het zich afwenden van het rijk der gedachten naar meer stoffelijke en zinnelijke genoegens: de al te uitsluitende verzorging, de vertroeteling, het bederven van den materiëelen mensch. Met den halfbloed, den Indo-Europeaan, zonder eigen ideaal, volgend in het spoor van den overheerscher, was het niet veel anders gesteld. Een heuglijk verschijnsel is daarom het optreden van een persoonlijkheid als die van Ernest Douwes Dekker, afgescheiden van het feit, of men zijn denkbeelden deelt of niet, of men daaraan een groote, daadwerkelijke beteekenis toeschrijft, of er slechts een voorbijgaande illusie in ziet. Wat wil die Indische Partij, door dezen man schijnbaar uit het niet te voorschijn geroepen en met een zoo hoogopvlammend leven bezield. Slechts schijnbaar uit het niet, want de geesten moesten een zekere rijpheid bereikt hebben natuurlijk voor een dergelijke beweging kon slagen. Daarop wezen de verschillende bonden en vereenigingen in de laatste jaren door Indo-Europeanen en Javanen opgericht: Insulinde, de Indische Bond, Boedi Oetomo, de Raden Adjeng Kartini Club, Sarikat Islam e.a. Er kwam wat leven in het schijnbaar dood politiek lichaam van Indië. Wij wisten niet beter of wij hadden er geen rekening meer mee te houden. Maar ziet: lichtelijk beweegt zich een arm, - daar heft zich nauw merkbaar de borst - een rilling trekt door het lijf, en langzaam, heel langzaam openen zich de oogen. Gaat het reuzenlijf zich oprichten, zullen wij het eens voor ons zien in nieuwe kracht en nieuwe schoonheid? Zijn wij bezig een | |
[pagina 158]
| |
herboren worden, eene renaissance van Java te aanschouwen, zooals Japan, zooals China ons te zien gaven, als waarvan wij ook in Britsch-Indië de voorteekenen waarnemen? Zal, wat wij een slop, een doodloopende gang in de geestelijke wereldstad der menschheid dachten, doorgebroken en in verband gebracht met den grooten stroom, die langs hoofdstraten en pleinen golft, weder bewoonbaar worden en vol vroolijk, kleurig beweeg? Wie zal ons zeggen, waar de huidige beweging heenleidt, maar wien kwalijk begrepen vaderlandsliefde en Nederlandisme de oogen niet blinden, hij zal waarschijnlijk de gevolgtrekking maken, dat ook Java zich opmaakt deel te gaan nemen aan die algemeene Resurrectie van het Oosten, die mij, met het veldwinnen der Sociaal-Democratie in West Europa, meer dan eenig ander gebeuren in het leven der menschheid van deze laatste decenniën de aandacht schijnt te verdienen van den staatsman en den mensch. Reeds had Kartini ons doen begrijpen hoe onbluschbaar, hoe oneindig een verlangen naar de geestelijke schatkamers van het Westen in Oostersche harten leeft. ‘Ik gloei van geestdrift, had zij - jong meisje nog - geschreven, voor den nieuwen tijd en ja, ik kan wel zeggen, dat wat denken en voelen betreft, ik den Indischen tijd niet meeleef, doch geheel die mijner vooruitstrevende blanke zusters in het verre Westen. En als de wetten van mijn land zulks zouden toelaten, zou ik niets liever willen en doen, dan me geheel te geven aan het werken en streven van de nieuwe vrouw in Europa. Eeuwenoude tradities echter, die niet zoo maar te breken zijn, houden ons in haar stevige armen gekluisterd. Eens ja, zullen die armen ons loslaten, maar die tijd ligt nog verre van ons - zoo eindeloos ver. Hij zàl komen, dat weet ik, doch eerst drie, vier geslachten na ons. O! U weet niet wat 't is den jongen, den nieuwen tijd, uw tijd, lief te hebben met hart en ziel, terwijl je nog aan handen en voeten gebonden, vastgeketend bent aan de wetten, gebruiken en gewoonten van je land, waaraan 't niet mogelijk is te ontkomen. En de gebruiken en gewoonten van ons land staan lijnrecht tegenover het nieuwe, dat ik graag in onze Maatschappij ingevoerd zou zien. Dag en nacht peins en zin ik op middelen om toch aan | |
[pagina 159]
| |
de strenge zeden en gewoonten van mijn land te kunnen ontsnappen, doch....De oude Oostersche tradities zijn wel hecht en sterk, maar ik zou ze toch van mij kunnen afschudden, verbreken, - ware het niet dat een andere hechtere en sterkere band dan eenige eeuwenoude traditie mij aan mijne wereld bond: de liefde, die ik heb voor hen, die mij het aanzijn schonken, aan wie ik alles, alles te danken heb’Ga naar voetnoot*). Reeds had Kartini ons doen begrijpen, met welk een liefde en toewijding ook de Javaansche geest zich tegenover de groote feiten en problemen des levens kan stellen, welk een vatbaarheid voor ontwikkeling totnogtoe in dit deel onzer groote menschengemeenschap braak gelegen heeft en slechts op nijvere handen wacht om ons een schoone oogst - de volle aren zich buigend onder het zonnelicht - van eigen geestelijk leven te brengen. Meer dan dit, Kartini had ons geleerd, had ons in de teekening van hare verhouding tot haren vader, den ouden Regent van Japara, onbewust doen aanschouwen, welk een schat van waarachtig gevoel, van edele opofferingsgezindheid, van zachtmoedig heroïsme in Javaansche harten sluimerde. Schoonste eigenschappen des menschen, deze, omdat zij onontbeerlijk zijn voor dat medeleven en begrijpen der ziel, dat geen logika, ook van het scherpzinnigst denken niet, in zijn warmte en volheid benaderen kan. Schoonste eigenschappen des menschen, deze, omdat uit haren bodem opgroeit die voorname en statige plant, die Aronskelk onder de bloemen van menschelijke deugd, een wonder van zuiverheid en hoogheid, de meest teedere en tevens meest trotsche aller zielsgewassen: het Idealisme. En dit schijnt mij toe de onsterfelijke verdienste van Kartini te zijn, dat zij door deze simpele brieven - simpel, ach ja, want eenig nieuw licht, nietwaar, werpen zij toch niet op de denkbeelden, waarmee wij reeds vertrouwd waren - de Javaansche ziel als gelijkwaardige heeft doen erkennen, heeft doen opnemen in de gemeenschap der volkeren. Uit dit sedert zoovele eeuwen onderdrukte en uitgemergelde volk, dat sedert het zijn Boro-Boedoer en zijn Diëng-tempels bouwde, geen teeken van leven | |
[pagina 160]
| |
meer gegeven had, een hulpelooze en verachtelijke prooi, eerst van zijn eigen vorsten en later van den vreemdeling, klonk weder een stem - en wij luisterden aandachtig - een teedere, een aandoenlijke, een echt-menschelijke stem. Uit de duisternis der eeuwen, uit den nacht van doodslag en afpersing, waarin haar volk gezucht en gesmacht, gehongerd en geleden had, klonk het op als een klacht, een bede. Als een bede om niet langer speelgoed of werktuig te zijn, maar weer mensch te mogen worden, als een bede om zich te mogen koesteren in dat stralend zonneleven van het Europeesch intellekt, dat de wereld zulk een geweldige transformatie ondergaan deed, om uit den sluimer van het bijgeloof de oogen te mogen openen voor de geestelijke krachten en verlangens der nieuwere tijden, als een bede om zich op te mogen heffen naar dat hooger plan van geestelijk leven, waarop dat van de natiën van het Westen, sedert het Javaansche denken had stilgestaan, zich had leeren bewegen. Deze stem aan Java geschonken te hebben is Kartini's onvergankelijke beteekenis, en daarom rekenen wij de verschijning van ‘Door Duisternis tot Licht’ als een mijlpaal op den weg der geschiedenis van haar volk, van meer beteekenis voor dat volk dan b.v. de Max Havelaar, of eenig ander uitmuntend geschrift of eenige andere persoonlijke daad, komend van den kant zijner overheerschers. Want deze stem, o beter dan wij, dan Java's Hollandsche vrienden het kunnen doen, zal pleiten voor meer welvaart en minder uitbuiting, voor meer scholen en minder kanonnen, voor meer zelfdoen en minder ‘prentah's’, en weening zal er zijn in haar geluid als het zoo hoog noodige geestelijk voedsel voor den Javaan - ach, zelfs het stoffelijke ontbreekt te dikwijls - hem niet verstrekt kan worden, omdat men de millioenen, die er voor zouden moeten dienen, beter besteed acht aan.....Dreadnoughts. Gruwelijke tegenstelling, deze, maar die wij alom in het leven der menschheid van dezen tijd opmerken: de partij van het behoud wil altijd maar meer oorlogsmateriaal en de toespitsing der nationalistische idee, de afzondering en ompantsering der natie, de partij van den vooruitgang wil onderwijs en verbroe- | |
[pagina 161]
| |
dering, en zoekt het algemeen verkeer, de internationale strooming. Helaas, dit weten wij reeds, de stem van Kartini, en van de Indische Partij, waarover ik eenige woorden ga zeggen, en van Jong Java, zal in dit geding niet gehoord worden. Arm Java, geplunderd Java, achterlijk Java, - ik spreek van den vasten bewoner van Java en niet van hen voor wie Java slechts een tijdelijk, en zeer voordeelig, uitbuitingsobjekt is - arm Java zal moeten meebetalen, misschien zelfs heel-en-al betalen, de Nederlandsche Dreadnoughts, en de koelie die in de verzengende zon zijn vijf en twintig centen daags verdient en het Javaansche boertje, dat zijn gezin moet onderhouden van 'n tachtig gulden in het jaar, zullen van hun nooddruft en geestelijke armoede meebouwen moeten aan de trotsche zeekasteelen, die het vizioen van een Grooter Nederland moeten verwerkelijken op de wateren. Hoogmoedswaanzin wil ik een dergelijke noodlottige uitspatting van het Kapitalistisch Imperialisme noemen, een misdaad aan het volk van Java, die niet ongewroken zal blijven, zooals alle uiterlijk en voos vertoon eens breekt voor wat innerlijk en echt is, en van geestelijke waardij. Een factor, niet van brutaal en toch impotent machtsvertoon, niet van aanmatigenden praal en bestemd voor de vernieling, maar een factor voortkomend uit innerlijk, d.i. veel sterker en meer onweerstaanbaar bewegen, uit een geestelijken groei, een lente, een bloei, vreedzaam en onoverwinnelijk, dat is: de Indische Partij. Wat wil de Indische Partij? In het algemeen de vereeniging van allen, die vóór alles de ontwikkeling, niet de exploitatie van Java beoogen, die of op Java geboren zijn, of zich daar blijvend gevestigd hebben, of zich met bewusten wil Java tot vaderland gekozen hebben, dat zij willen dienen vóór eenige andere natie, ook de Nederlandsche. Deze partij trekt dus de scheidingslijn tusschen hen, die slechts naar Indië gekomen zijn om er zich te verrijken of hun pensioen te halen - helaas, de meeste Europeanen - en hen, die door geboorte of opvoedig reeds tot het land behooren of zich, doordien het hun liefde heeft weten te winnen, zich daaraan aangepast hebben, zich daarmee één voelen. | |
[pagina 162]
| |
Deze mensch, die tot het Europeesche, of Chineesche, of Indo-Europeesche of een der inlandsche rassen kan behooren, zal voortaan de Indiër heeten en zijn leus zal: ‘Indië voor de Indiërs’ zijn. Maar laten wij wat dieper en in meer concreten zin op doel en middelen der Indische Partij ingaan: In eene vergadering, op 29 October te Batavia gehouden, zette Douwes Dekker deze als volgt uiteen: ‘Het doel der Indische Partij is: | |
[pagina 163]
| |
Met eenige der hier aangegeven middelen zullen vele Nederlanders zich geheel en van ganscher harte, met andere slechts ten deele en niet zonder twijfel aan de mogelijkheid eener niet-al-te-ver-weg-liggende verwezenlijking vereenigen kunnen. In elk geval, het is een ernstig pogen uitdrukking te geven aan wat in de nevelen lag van het tot ontwaking komend Indisch zelfbewustzijn. Meer de hoofdlijnen voor de organisatie en de propaganda aangevend dan een programma van practische politiek. Maar wat dit betreft en over het voor en tegen der verschillende onderdeelen valt te veel te zeggen om er hier in bizonderheden op in te gaan. Wat als einddoel gesteld wordt: een Onafhankelijk Volksbestaan zal bij menig lezer een minder aangename gewaarwording, een lichten schrik van ontkenning en weerzin, een trilling van verzet wekken. Wij kunnen ons Holland niet denken zonder Java, het rijk beladen Java, op sleeptouw. De tijd is wel voorbij, dat een minister zijn eigen natie zoo laag durfde aanslaan, haar met zooveel verachting durfde behandelen - de goede man zag het zelf niet in - dat hij Java de kurk noemde, waar Holland op dreef, wij zitten toch nog veel te vast aan de exploitatie van ons tropisch wingewest, om ons zonder zelfoverwinning te kunnen voorstellen, om, meer dan dat, onze medewerking er aan te willen verleenen, dat het een eigen leven zou gaan leiden. Het is zoo moeilijk ons los te maken van het Zijnde, | |
[pagina 164]
| |
de wereld in gestadige wisseling en voortgang te zien. Of het woord ‘Onafhankelijkheid’ goed gekozen is, wil ik daar laten, met het woord Zelfbestuur zou ook de vrijzinnige Nederlander zich waarschijnlijk vereenigen kunnen. Maar het is een illusie van dezen te meenen, dat het verschil iets meer dan klank, iets meer dan schijn is. Australië of Zuid-Afrika mogen nog zelfbesturende koloniën van Groot-Brittanje heeten, in werkelijkheid zijn zij volkomen onafhankelijk. Men bedenke ook, dat er niet van het uitroepen der Onafhankelijkheid op morgen vroeg, maar van de voorbereiding tot een Onafhankelijk Volksbestaan gesproken wordt, en dat ook de leiders dezer nieuwe partij zeer goed inzien, dat met die voorbereiding vele jaren zullen heengaan, dat slechts in een niet zoo heel nabije toekomst Indië zelf de krachten zal kunnen leveren voor 't bezetten der talrijke betrekkingen van administratieven en anderen aard, die het gecompliceerd en veel vertakt organisme van den modernen staat noodig maakt. Het is er mee, zooals de heer Douwes Dekker op de Constitueerende Vergadering der Indische Partij, op 25 December jl. te Bandoeng gehouden, en waarvan het verslag ons met de laatste mail bereikte, in antwoord op een vraag om toelichting betreffend dit punt zeide: ‘Wij willen eigenlijk niets anders dan wat de Regeering wil. Officieus (en misschien officieel) wordt immers verzekerd, dat de taak van het moederland is, Indië intellectueel en moreel op te voeden tot het peil, waarop zich het moederland bevindt. Staatkundig beteekent dat, dat de koloniale verhoudingen allengs zullen moeten verdwijnen om plaats te maken voor den onafhankelijken staatsvorm, langs den weg van zelfbestuur, parlementarisme, staatsvorm onder suzereiniteit. Wij nu “bereiden ons voor” om naast de regeering dienzelfden weg op te gaan. Ik verwacht niet, dat de regeering ons op grond van de bedoelde woorden in onze doelomschrijving de rechtspersoonlijkheid zal onthouden. Slechts bij gemotiveerd besluit kan rechtspersoonlijkheid ons worden onthouden. | |
[pagina 165]
| |
landsche regeering geen heilige ernst is met haar koloniale taak. En dat te weten is ons van veel gewicht. In dat geval zouden wij water in den wijn doen, maar niemand onzer zou vergeten, dat de Indische Partij aanvankelijk de oprechte bedoeling gehad heeft, wijn en geen verdunsel daarvan voor te zetten.’ Dit is de taal van een eerlijk man, waartegen niet veel in te brengen is, en waaraan wij de voorkeur geven boven een varen onder valsche vlag en werken in het donker. Wij zeiden, dat den 25sten December, nadat reeds gedurende eenige maanden, aan dien datum voorafgaande, in verschillende plaatsen voorvergaderingen gehouden en afdeelingen opgericht waren, de Algemeene Vergadering gehouden werd, waarop door een groot aantal afgevaardigden van deze afdeelingen, in het geheel vertegenwoordigend ongeveer 5000 leden, tot definitieve oprichting der Indische Partij besloten werd. Een buitengewoon groot getal dit, als wij bedenken, dat Indië totnogtoe van alle politieke opvoeding en samenwerkend gemeenschapsleven verstoken was. En hierbij denk ik in de eerste plaats aan den man, die, meer dan eenig ander, door zijn werkkracht en organisatievermogen deze partij in het leven riep: Ernest Douwes Dekker, een naneef van Multatuli, een man, gedreven door een vurige liefde voor het land zijner geboorte, verwant van moederszijde aan de ingeboren bevolking van Java, gemoedsmensch en idealist, zooals hij reeds meer dan tien jaar geleden toonde, toen hij overstak naar Zuid-Afrika, om het Hollandsch boerenvolk te steunen in den ongelijken kamp tegen het machtig wereldrijk, dat hen dreigde te verpletteren. Niet zonder scherpen kijk toch op de dingen en menschen der werkelijkheid en met veel praktischen zin den weg naar het doel, dat hij zich gesteld heeft, vervolgend. Niet misdeeld ook, ik zeide het reeds, van oratorisch talent, ik geloof zelfs, voor zoover men dat uit de verslagen van zijn redevoeringen, hier op verren afstand, beoordeelen kan, begiftigd met een groote mate van dit voor den volksleider onontbeerlijk talent; men voelt in zijn woorden dat suggereeren van kracht en vertrouwen, die opwekking tot geestdrift, tot | |
[pagina 166]
| |
enthousiasme, dat de harten der hoorders winnend idealisme, - hun tolken vindend in beelden vol strijdlust en moed, in voorspellingen van een verre toekomst, in vizioenen vol hoop en verwachtingen, - die meer dan het koude woord der berekening, de kalme uiteenzettingen der logika of de ernstige beschouwing der ervaren wijsheid, de scharen meesleepen in den strijd. Men vergunne mij een enkele aanhaling: ‘Hier, dezen avond, worden onze wapenen gezegend door den oppersten souverein, dien gij u denken moogt: het Rechtsgevoel. Voor die majesteit zullen wij te velde gaan tegen elke menschelijke majesteit in. Een oorlog, door haar bevolen, is een feest voor wakkere soldaten. Zulk een oorlog verhoogt ons zedelijk peil, zulk een oorlog doet - ik weet het uit een ruwe ervaring op de slagvelden van Zuid-Afrika - met geestdrift de hand klemmen om den loop van 't trouwe geweer, dat wij gaan liefhebben als een minnares, wanneer de vijandelijke scharen in dreigende liniën opgetrokken komen over de heuvelen, als een dichte muur, waarin geen bres te schieten schijnt. Dan jubelt het hart der grooten en sterken: “Nu gaat het op ter bruiloft!” Een bres zal geschoten worden - en wordt geschoten. En nog glimlachend trekken de lippen, van wie met doodelijke wonde neerzeeg op den bloedgedrenkten bodem, als offer voor een grootsche idee en daardoor zelf geheiligd in grootschheid.,..Want offers zullen moeten worden gebracht, blijmoedig en met die groote lichte opgewektheid, die het offer stempelt tot een verrukking. Velen zullen er onder ons zijn, wier geheele innerlijke wezen hunkert naar het brengen van zulk een offer op het altaar van ons arm vaderland, zooals hij hunkeren zou naar een hemelsch feest, aan de zijde der bruid. | |
[pagina 167]
| |
van de Idee. Er is niets hoogers op deze wereld dan een Idee. Dergelijke woorden, van een waarlijk grooten oratorischen zwaai, voorgedragen met den hartstochtelijken, emotievollen klank en de graduaties der stem, de mimiek van het gelaat, de betoogende geste, zooals wij dat hier van een Troelstra kennen - meer bezonnen en bezonken echter deze, van minder Oosterschen gloed - zij kunnen niet nalaten een geweldigen invloed uit te oefenen op die Indische menigten, meer levend met het gemoed dan met het intellekt, die wij daar in hun honderden of zelfs duizenden tesaam zien komen om naar hun redenaar te luisteren. En het verwondert ons niet, als het effekt van zulk een redevoering geboekstaafd te vinden: ‘Overweldigend was de geestdrift. Men stond op, met hoeden en doeken werd gewuifd, Het was een machtig moment.’ Er is hier een gevaar, zooals er een gevaar in alle geestdrift en geestvervoering is. Het aangehaalde beeld zal menigeen wat oorlogszuchtig klinken een al te felle stoot op de trompet der rhetorica. Maar het is een beeld en moet als zoodanig beschouwd worden. Toch - ik ontken het niet - laat de stichter der Indische Partij in de bitterheid zijner verontwaardiging en de onstuimigheid zijner groote verlangens zich wel eens hartstochtelijker en heftiger uit dan ons voor de praktische doeleinden, die hij - zooals uit al zijn geschriften blijkt - langs geleidelijken en wettelijken weg wil trachten te bereiken, wenschelijk voorkomt. En die ook, onder de tegenwoordige omstandigheden, slechts langs geleidelijken weg bereikt kunnen worden, zonder Indië in een maalstroom van onvruchtbare en zich-zelf-vernielende passiën, een chaos van tuchteloosheid en anarchie te werpen. Wel is de school - gevolg en verband houdend ook al weder met de economische ontwikkeling - bezig Indië te revolutionneeren, maar die omwenteling der geesten, en die verruiming van kennis en inzicht, dien groei in weten en bekwaamheid, welke zij met zich brengt, is nog slechts in een stadium van begin en heeft lang niet de rijpheid bereikt, die een geheele | |
[pagina 168]
| |
omzetting van den politieken en maatschappelijken bovenbouw mogelijk zouden maken. Nu vooral, - nu wij vooruitgaan, zij het dan ook te langzaam - is het voor hen, die Indië liefhebben, haar voorgangers en leiders willen zijn, dubbel noodig voorzichtig te zijn, en het vuur hunner harten te temperen door bezonnenheid en zelfbeheersching.
Welke zijn de samenstellende deelen van de Indische Partij? De kern wordt gevormd door dat Indo-Europeesch element, waartoe ook Douwes Dekker de jongere behoort. Een bestanddeel der Indische samenleving van zeer uiteenloopende aard: in beschaving, in ontwikkeling, in gewoonten, in welstand. Den Indischen kleurling treft men aan in alle werkzaamheden en betrekkingen der Indische Maatschappij: hij ontbreekt niet onder de hoogere en hoogste ambtenaren, generaals en residenten, maar de meerderheid vindt men verspreid over de lagere rangen in de heel slecht betaalde klerken- en opzichtersbaantjes, waaraan vooral de Indische gouvernementsdienst zoo rijk is. Voor een aanzienlijk deel vormt de kleurling die allerlaagste klasse der zoogenaamd Europeesche samenleving, de pauper der groote steden, de verwaarloosde en aan hun lot overgelaten Kampong-Indo's, voortgekomen uit het samenwonen, concubinaat of ook wel huwelijk, van den Europeeschen soldaat of burgerlijken geëmployeerde met de Javaansche of Maleische vrouw, en dezer afstammelingen. Zij dateeren voor een deel reeds uit den tijd van de Oost-Indische Compagnie en aan hun verzorging en opvoeding hebben de opvolgende gouvernementen zich maar weinig gelegen laten liggen. Ofschoon nog den naam Europeaan dragend, staan vele dezer Kampong-Indo's in ontwikkeling en levenswijze veel dichter bij den inlander, ja, zij zijn in menig opzicht inferieur aan dezen, vadsig, bedorven, vicieus, een parasietenbestaan voerend. ‘Zij groeien op in een onverdelgbaren wrok, als vijanden van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, schreef de zendeling leeraar van der Steur eens, - iemand die zijn leven gewijd heeft aan de redding dezer slachtoffers van maatschappelijke verongelijking,’ - hun haat zit diep en is door hulp van staatswege in één geslacht niet te smoren.’ | |
[pagina 169]
| |
Het zijn natuurlijk niet deze meest onwetende en verworpen leden van hun ras, in wie het organisatiegevoel niet leven kan, en ook zijn het in het algemeen niet de hoogere ambtenaren en autoriteiten - bang zich te branden aan Nederlandsche gezagsopvattingen, in hun denken zich meer één-gevoelend met het overheerschend ras - die zich bij de Indische Partij hebben aangesloten. Deze vindt haren voedingsbodem hoofdzakelijk onder de lagere ambtenaren en klerken, de bedienden op het kantoor of de plantage, tokohouders e.d., de middenklasse, eer de lagere dan de hoogere middenklasse, van de breede Indo-Europeesche laag in het Indische huishouden. Er zijn ook wel eenige gefortuneerden onder - de Voorzitter kon op de Vergadering te Bandoeng de aangename mededeeling doen van een gift, waarlijk niet alledaagsch, van ƒ 100.000 door den heer Dezentjé van Solo voor coöperatieve doeleinden aan de Partijbestuurders toevertrouwd - maar dit zijn toch uitzonderingen. Een tweede, minder sterke, groep, waaruit de Indische Partij haar krachten put, is die van de Javaansche intellektueelen, eene nog niet zoo heel talrijke, maar met den dag zich uitbreidende klasse der Indische gemeenschap: artsen, onderwijzers, opzichters, ambtenaren, assistenten, in dienst van het gouvernement of de partikuliere ondernemingen. Eenigszins aarzelend komt deze groep tot de Indische Partij. De nieuwe denkbeelden zijn nog zoo vreemd voor deze onder de schaduw eener almachtige bureaucratie geborenen. De politieke gelijkheid schijnt zoo iets onbereikbaars voor den inlander, die slechts vorst en onderdaan, overheerscher en overheerschte, despotie en knechtschap gekend heeft. Maar het onderwijs heeft ook op Java de denkbeelden van het Westen gebracht: hoe duidelijk blijkt het ons uit de brieven van Kartini. Met het onderwijs heeft ook het demokratisch denken zijn intocht daar gehouden - een David, die den Goliath der overmachtige traditie eens verslaan zal. En de Chineesche revolutie met de nawerking daarvan op Java, en de veeleischende, hooghartige, zoo niet aanmatigende, houding van den Chinees aldaar, heeft een schok doen gaan door de inheemsche bevolking van het eiland. De Chinees behoort niet tot het overheerschend ras, voor den Chinees heeft | |
[pagina 170]
| |
de inlander geen ontzag. Als de Chinees gelijk gesteld wordt met den Europeaan, zoo redeneeren thans de Javaansche intellektueelen en hun oordeel dringt allengs door tot het volk in al zijn geledingen, dan moeten ook wij die gelijkstelling meemaken; wij willen niet minder zijn dan de Chinees. Tot Onder-Voorzitter van de Indische Partij werd op de vergadering te Bandoeng gekozen de Javaan Dr. Tjipto Mangoen Koesoemo, oprichter van de Raden Adjeng Kartini Club. Hij is een der meest begaafden onder de Javaansche intellektueelen en zijn artikelen in de veertiendaagsche periodiek Het Tijdschrift, en in het dagblad De Expres, waarvan hij thans als mede-redacteur is opgetreden, verdienen de aandacht van allen, die in deze dagen, zwanger van nieuw leven, met de denkbeelden van een man uit het overheerschte volk, van helder inzicht en bezonnen denken, willen kennis maken. Wij zouden gaarne hier het een en ander uit zijn artikelen overnemen, omdat zij de verhouding teekenen van de meer ontwikkelde javanenklasse tegenover het Europeesch gezag. Er blijkt uit hoezeer met de betere opvoeding, de toeneming van onderwijsgelegenheid, de meerdere ontwikkeling, ook de passiviteit en onderworpenheid verdwijnen en de Javaan zich een zelfstandig oordeel begint te vormen over zijn positie in de wereld en de verhouding van zijn volk tot dat van den overheerscher, en dat het hem daarbij niet aan scherpzinnigheid van oordeel en logischen gedachtengang ontbreekt. Wij moeten ons hier bepalen tot een enkele aanhaling, waarin Dr. Mangoen Koesoemo zich tegen de strekking der brochure van Jhr. Dr. C.G.S. Sandberg ‘Op de gevaarlijke Helling’ keert: Na melding gemaakt te hebben van Jhr. Sandberg's pleidooi voor de zending, hoe hij ‘op puur praktisch politieke gronden’ de zending van harte toejuicht en het betreurt dat eerst kort geleden deze weder krachtig ter hand genomen werd, gaat Dr. Mangoenkoesoemo voort: ‘Tot zulk een redeneering kan slechts iemand komen, die verblind door chauvinisme, niet ziet, dat de koloniale politiek in een gansch andere richting behoort te worden gestuurd, niet, omdat het zooveel mooier staat, wanneer | |
[pagina 171]
| |
van den Nederlander gezegd kan worden, dat hij zijn koloniën “ethica” schenkt, maar omdat het uitschakelen dier “ethica” zelfmoord kan beteekenen voor het moederland, althans gezien de tegenwoordig bestaande stroomingen. | |
[pagina 172]
| |
elk ander lid, zijn eigen liefhebberijen betalen. Is dat zoo'n dwaze eisch?’. Men voelt, hoop ik, uit de aangehaalde woorden - hoe onmogelijk het zij in zoo kort bestek iemands persoonlijkheid en capaciteiten tot hun recht te doen komen - hier te doen te hebben met iemand, die zich niet alleen in de hem vreemde taal, het Hollandsch, met even groot, zoo niet grooter gemak en zuiverheid dan de gemiddelde Hollander zelf te uiten weet, maar die tevens een zelfstandig denker en polemisch kampvechter van niet te versmaden talent is.
Slechts enkele Chineezen, naar het schijnt, hebben zich aangesloten bij de Indische Partij. Ofschoon de meerderheid daarvan op Java geboren en getogen is en door gemengde huwelijken de meeste zoogenaamde Chineezen dikwijls veel meer Javaansch dan Chineesch bloed in zich hebben, heeft deze categorie van Indische burgers, in verband met de groote gebeurtenissen in het moederland en in hun strijd met het Indisch Gouvernement, gedurende de laatste jaren de oogen vooral op China gericht gehad en zich sterk geïsoleerd van hun medebewoners. Zoo schijnt zich dus, voorloopig althans, niet te verwezenlijken, wat Mr. Fromberg onlangs zeide in zijn brochure over het Chineezenvraagstuk: ‘Een dergelijke krachtige, vooruitstrevende groep van in het land blijvende onderdanen zal op den duur geen vrede hebben met het vermolmde en verouderde stelsel eener ambtenarenregeering zonder eenige contrôle vanwege de geregeerden zelve uitgeoefend; met een stelsel, dat verlangt dat betrekkingen van eenige beteekenis slechts door in Nederland opgeleiden mogen worden vervuld; met het even onrechtvaardig als belachelijk systeem, dat men zijn hooger onderwijs op meer dan 17000 kilometers afstand moet halen en dat hij, die iets meer dan een ondergeschikte betrekking in het eigen land, in het geboorteland wil vervullen, eerst in een ander land bij een wet moet worden genaturaliseerd....Er is een geestes-, er is een zieletoestand op Java gestemd voor gelijke opvoeding, voor gelijke behandeling der rassen, voor gelijkheid voor de wet. De toenadering, de organisatie ontbreekt nog. Wie weet of in de | |
[pagina 173]
| |
groep van ontwikkelde Chineezen niet de kern ligt eener toekomstige progressieve partij, waarbij alle democratische en ontwikkelde elementen van Java zich zullen aansluiten.’ Een democratische partij is, sedert Mr. Fromberg deze woorden schreef, op Java tot stand gekomen, maar zonder medewerking - een enkele uitzondering daargelaten - van de Chineezen. En bij de eenigszins gespannen verhoudingen, vol wantrouwen en naijver, thans tusschen beide groepen bestaande, is de kans op aansluiting van het Chineesche element misschien niet zoo heel groot. Maar de toestanden kunnen zich wijzigen en het zou mij verwonderen als de besproken organisatie mettertijd ook niet uit hun rijen zich versterkt zag. Want tegen het streven naar rechtsgelijkheid en de andere middelen, waarmee de Indische Partij haar doel wenscht te bereiken, kan ook de Chinees in het algemeen geen bezwaar hebben en er zijn gewichtige aangelegenheden, waarin zijn belangen met die van de andere bewoners van het land samengaan. In twee richtingen hoofdzakelijk schijnt mij de werkzaamheid der Indische Partij te zullen gaan, in die van onderwijs en autonomie. Aan het onderwijs meet men de levenskracht van een volk. Vooral aan den algemeenen en praktischen aard van het onderwijs, niet gebouwd op geldelijk privilege, maar op capaciteiten, en niet zoozeer op kennis als op levensgereedheid, een onderwijs, dat uit alle lagen der maatschappij de beste intellekten voor den dienst der volksgemeenschap strijdvaardig maakt. Van zulk een onderwijs is in Indië nog geen sprake. Op onderwijsgebied moet nog bijna alles gedaan worden, wil Indië met eigen krachten in de eigen behoeften van het Indisch samenleven voorzien. Wat er aan onderwijs is, is naar Hollandsch model gesneden, zoo goed als niet aangepast aan het land (evenals de onderwijskrachten er van hieruit heengezonden) en reeds daardoor weinig waarde-vol. Niet alleen een meer algemeen verkrijgbaar en op het Indische leven berekend lager en middelbaar onderwijs heeft Indië noodig, maar vooral ook landbouw en technisch onderwijs en....een Universiteit. Het klinkt Hollandsche staatslieden, zelfs de Indische specia- | |
[pagina 174]
| |
liteiten onder hen, nog wat vreemd en wonderlijk, als geboren in het brein van een ‘transcendentaal idealist’, zoo iemand die niets van de soliede werkelijkheid en de Hollandsch-degelijke praktijk des levens begrijpt - een Universiteit op Java. Maar het is meer gebeurd, en het is zelfs heel gebruikelijk, dat wetgevers niet leiden, maar....geschoven worden. En nu maakt de Indiër zich gereed hen een duwtje te geven. Want de in de politiek nog ongeschoolde Indiër begrijpt niet, waarom Britsch-Indië reeds meer dan een halve eeuw zijne door vele duizenden bezochte Universiteiten van Calcutta, Madras en Bombay heeft, waarom de bevolking van de Philippijnen zich in eene Spaansch-Katholieke en eene Amerikaansch-moderne Hoogeschool verheugen mag, waarom de Universiteit te Algiers reeds 1500 studenten telt, waarom het zooveel kleinere Siam met een Universiteit begiftigd wordt en er zelfs sprake is van een dergelijke inrichting op het nabijgelegen Singapore, terwijl zulk een hoogere Opleidingsschool voor de veertig millioenen tellende bevolking van Hollandsch-Indië moet blijven ontbreken. Hij verlangt nog niet, deze wat lastige en overmoedige Indiër, dat een dergelijke Hooger-Onderwijsinrichting al dadelijk de volmaaktheid en volledigheid zal hebben eener Westersche Hoogeschool, maar hij wil, dat er althans een begin mee gemaakt wordt voor enkele takken van wetenschap of enkele faculteiten, opdat niet het bereiken van alle hoogere betrekkingen slechts door de studie in Holland voor den in het land geborene zal openstaan.
Naast onderwijs zal autonomie een doelwit worden, waarop de Indische Partij haar krachten zal samentrekken. De aard en de werkkring der Lokale en Gewestelijke Raden, uiterst beperkt nog in hun bevoegdheid en veel te wenschen latend in hun samenstelling, zal in meer democratischen zin herzien moeten worden en er zal een vertegenwoordiging voor geheel Indië moeten geschapen worden, waarin de menschen van het land en de Indische nationaliteit tot uiting knnnen komen. Een zeer moeilijk probleem, en dat slechts gradueel zijn oplossing kan vinden, dit geven van meer invloed op wetgeving en bestuur aan de ingezetenen van het land, moeilijk vooral om de ont- | |
[pagina 175]
| |
zettende economische achterlijkheid van de overgroote massa van het Javaansche volk. Het is niet aantenemen, dat deze beweging van de Indo-Europeesche en Javaansche middenklasse veel zal kunnen doen voor deze onder zware lasten gebukt gaande en maar even het allernoodigste verdienende massa, voor den kleinen Javaanschen landbouwer en den in dagloon of onder contract werkenden koelie. De tijd, dat ook deze klasse haar stem zal doen hooren, is nog niet gekomen, schijnt nog verre. Eerst een meer uitgebreid onderwijs en daardoor meer inzicht in het leven, meer zelfkennis en meer kennis van de wereld om zich heen, zal ook deze, in schijnbaar hopeloozen toestand verkeerende klasse, tot meer zelfstandigheid, tot organisatie en een betere economische positie kunnen brengen. Dat althans moeten wij hopen, er schijnt geen ander middel tot verheffing van den Javaanschen dessaman. Maar al is deze dessaman in geestelijk opzicht voorloopig nog eene ‘quantité négligeable’, de invloed van het Javaansch intellekt op deze groep is een niet te verwaarloozen factor in de politieke constellaties der komende tijden, Het is een rijk veld, een veld van oneindige rijkdom, dat voor de Indische Partij ter bewerking daarligt, zich uitstrekkend naar de verre horizonten, naar de in blauwe nevelen gehulde horizonten der toekomst. Maar het is een veld vol rotsblokken en kuilen en spleten, die de bewerking zullen bemoeilijken en belemmeren. En het zonnevuur zal zijn schroeiende stralen en het onweer zijn bliksemflitsen en stortvloeden neerzenden op de onervaren ontginners. Zal daarbij menig arbeider de moed niet ontzinken, zal het mogelijk zijn de eensgezindheid te bewaren onder de heterogene elementen, die zich hier vereenigd hebben voor den politieken en socialen landbouw? Er zal daarvoor veel minachting van den eenen, veel wantrouwen van den anderen kant; er zal veel naijver en vooroordeel, veel rassenhoogmoed en rassenminachting overwonnen moeten worden. En geen geringe moeite zal het kosten de troepen bijeen te houden, als de oogst slechts gering blijkt of gansch niet geëvenredigd aan de te brengen offers. Al de ontbindende krachten: laksheid, indolentie, twijfelzucht, | |
[pagina 176]
| |
ontmoediging, vrees, zelfzucht, die elke organisatie belagen, zij zullen zich hier doen gelden tegenover deze in samenwerking ongeschoolde menigte van het tropenland. En hoeveel bezonnenheid, hoeveel moed, hoeveel volharding, hoeveel offervaardigheid zal er vereischt worden, als de groei en beteekenis en invloed der jonge vereeniging ook de groote tegenkracht in het leven roept of juister, want zij is er reeds, deze tot haat en scherper optreden leidt, als de afkeer van besturende ambtenaren en groote ondernemers, van de bureaucratie en het kapitalisme, die van deze democratische beweging de ondermijning van hun gezag en macht zullen vreezen, zich in materiëele benadeeling, in ontslag en terugzetting, in het aanwenden van de talrijke stoffelijke machtsmiddelen, die hun ten dienste staan, op al te hardhandige en gevoelige wijze kenbaar maken. Maar slechts de tegenspoed kan het menschmetaal, waarvan deze Indische Partij gemaakt is, harden en stalen tot de veerkracht, noodig om het zijn zware en veelomvattende taak naar behooren te doen vervullen. Reeds ontbreekt het de jonggeborene niet aan vijanden. Vooral haar leider Douwes Dekker moet het ontgelden, waarbij het persoonlijk element, dat in deze kleine Indisch-Europeesche wereld elken strijd der meeningen vertroebelt, een niet geringe rol speelt. Vooral het doel, waar de Partij heenwijst, wekt den weerzin en het verzet van de Europeesche kringen, waaruit niettemin een klein getal zich bij haar aangesloten hebben, en de hartstochtelijkheid en strijdlust, het op- en soms overbruischend zelfvertrouwen van de in haar vereenigden, verscherpt de verhoudingen. Ook in Holland zullen we daarvan spoedig meer vernemen. Reeds heeft het Indisch gebeuren de verontwaardiging gewekt van sommige Nederlandsche persorganen. Zoo schreef onlangs de christelijk-historische Nederlander, twee vliegen, de Indische en de Socialistische, rakend met één klap: ‘In de loopende Kamerdebatten heeft de heer Vliegen zich beijverd de bemoeiingen te prijzen van den heer Douwes Dekker te Bandoeng, die in Inlanders-vergaderingen op Java de door hem gestichte Indische partij propageert, op een wijze, die blijkbaar de bewondering van den heer Vliegen | |
[pagina 177]
| |
heeft, maar die zelfs door de Indische Locomotief, het meest “roode” blad van Indië, niet wordt gedeeld. Wat dat beteekent leert ons een artikel in Het Volk van gisteravond, waaruit wij deze aan duidelijkheid niets te wenschen over latende woorden overnemen: Er is geen zekerder middel om het Indo-Europeesch en Javaansch intellekt - en zonder deze kunt gij Indië niet regeeren - tegen u in het harnas te jagen, er is geen probater handelwijze om een dergelijke beweging op de banen der rebellie te drijven, om het openlijk getuigen voor een in het donker voortwoekerende ontevredenheid te doen plaats maken, dan zoo ernstige teekenen van ontwakend politiek besef als ‘relletjes’ te willen beschouwd zien. O krentenwegende Nederlander, leer wat verder zien dan uw christelijk-historische neus lang is. Denk toch niet, dat uwe paladijnen en uw geweld dit idealisme, thans uitbottend over heel Indië, dit wakker worden van zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde op den duur kunnen weerstaan. | |
[pagina 178]
| |
Laten, in godsnaam, onze staatslieden niet uw advies inwinnen, laten zij in deze gewichtige dagen, die zooveel takt en begrip eischen, niet den dommen hartstocht en kleinen spot van het baatzuchtig behoud, maar eenig wijsgeerig inzicht toonen. Een tegemoetkomen aan de vele rechtmatige grieven van Indië, een rekening houden met de verwaarloosde belangen van hen, hetzij Europeaan, of Indo, of Javaan, die in Java hun vaderland zien, een zich indenken in de gevoelens van deze menschen, dit is de weg en de wijze om de Indische Partij op de banen der wettelijkheid te houden, haar tot een nuttigen en gezonden factor in de politieke ontwikkeling van Indië te doen worden, haar te doen medewerken voor die opkweeking van alle krachten, voor die graduëele ontplooiing van alle lagen, voor die samenwerking van alle bestanddeelen, waaruit de Indische Maatschappij der toekomst zal moeten gebouwd worden. Overigens, wat de praktische resultaten van dit nieuwe partijleven zullen zijn, de tijd zal het ons moeten leeren, maar wat wij reeds thans voor onze oogen zien, dit zich oprichten van menschen, die gebogen gingen, dit opwaarts streven van den wil en de gedachte, dit lichten van oogen, verdoft gedurende eeuwen van onderdrukking en verval, dit mensch worden van velen, gaande in slavernij en onwetendheid, het is een ding, dat met vreugde vervullen moet wie geloof en vertrouwen heeft in de ontwikkeling, den vooruitgang der menschheid. De Indische Partij moge in een meer of minder goede richting, met meer of minder succes haren arbeid voortzetten, wij, die uit de verte hare geboorte meegemaakt hebben, wij voelen, wij weten het - als een onvergetelijk moment zal deze gebeurtenis blijven leven in de harten der duizenden, die er de deelnemende getuigen van waren. En al zou zij eens bezwijken onder de tegenkanting van vijandige machten, al zou zij eens verzwolgen worden onder den golventuimel der politieke levenszee, in andere vormen zal zij herrijzen, want niet te verzwelgen is het nieuwe leven, dat zich op Java openbaart. Altijd groen en altijd mooi was het land van Java met zijn weidsch aangelegde steden en onder het dichte loover schuilgaande dorpen, met het reuzensnoer van zijne hoog de luchten | |
[pagina 179]
| |
ingaande vuurbergen, in machtig zwiepende lijn afbuigend naar de stranden en rotsen van de kust, waar aan alle kanten het omspoelen de groote oceanen, fonkelend en glanzend in oneindigen wissel van kleuren; altijd mooi was het land van den machtigen waringin, van het sierlijk bamboeriet en de gratievolle palm, van een bedwelmende en onvergetelijke bekoring en weelde - maar winter en dood scheen het in de harten der menschen, waardeloos en verachtelijk scheen hun klein bestaan, alsof de eigen en de vreemde onderdrukking er allen geestelijken groei verstikt had, en niets dan lijdzaamheid, en onverschilligheid en dood-in-leven gebracht had. Maar zie, de kille kluisters vallen af, een warme, bevruchtende wind strijkt over de zoo lang in donkere beklemming gevangen geesten en de nieuwe gedachten, de nieuwe gevoelens, de nieuwe verlangens ontkiemen allerzijds. Nu wordt het lente op Java. En hoeveel mooier dan dat de boomen zich in een wolk van zachtgetint groen hullen, dan dat de jonge bloemen hun zacht-rose bladeren ontvouwen is dit opengaan der geesten, dit ontluiken van een volk. Gelukkig hij, die zich één voelt met al wat jong is en groeit, en niet als de mensch van het vreesachtig behoud op schorre trompetten verzamelen hoeft te blazen om dit onweerstaanbare te weerstaan.
Als toekomstmuziek, misschien wel als gevaarlijke toekomstmuziek, zullen bladen als de Nederlander dit opstel betitelen. Maar laten zij zich niet vergissen - ach ja, het zijn nog maar zwakke klanken, niet veel meer dan de stamelingen van een kind, wat wij van Java vernemen, maar hoe snel leven wij, hoe snel verbreidt zich de gedachte in deze levensvolle, deze onstuimige tijden, hoe spoedig wordt het geestelijk eigendom van weinigen, gemeengoed van velen, gemeengoed van volkeren. Als een schrik van ontwaken is door Oost-Azië gevaren. Hoe weinigen, zelfs onder hen, die als specialiteiten golden, hebben de democratische opleving, den revolutionnairen omkeer van China voorzien, dit slaken der boeien van het traditioneel, het duizenden jaren oud Verleden in het meest conservatieve aller landen. | |
[pagina 180]
| |
En is het niet verwonderlijk, wat wij in dit Mohammedaansche Java zagen gebeuren, dat een vrouw, meer dan in ons Westen de onvrije, de gedrukte, de teruggehoudene, haar landgenooten voorgaat, haar landgenooten den weg wijst naar de regionen van vrijheid en ontwikkeling. Is er wel een uithoek der Aarde, waar menschen samenwonen, die in onze dagen voor de nieuwe Gedachte en het nieuwe Leven onbereikbaar is. Hoe rustig en stil en verscholen is dit Japara, en zie - een teere vrouwenhand bouwt er een baken - vaster en sterker dan stoffelijke handen het kunnen - dat zijn lichtschijn zal blijven werpen over de komende tijden, naar welks schittering zich zullen richten de geslachten der toekomst. Een baken voor haar eigen volk, maar ook voor Java's regeerders. Langs nieuwe wegen geleid, zal een meer modern voertuig, door een democratische drijfkracht in beweging gebracht, de oude en hortende staatsiekaros met haar log raderwerk en feudalen praal vervangen moeten. En minder zelfingenomenheid en ijdelheidswaan, ruimer inzicht en meer edelmoedige opvattingen, zullen gevraagd worden van zijn bestuurders.
Febr. 1913. | |
NaschriftSedert het bovenstaande geschreven werd bereikte ons de mededeeling, dat aan de Indische Partij rechtspersoonlijkheid geweigerd was en dat ook de nieuwe statuten, waarin het doel omschreven werd als volgt: ‘Het doel der vereeniging is, om door al de haar ten dienste staande wettige middelen de stoffelijke en zedelijke belangen van hare leden op elk gebied en den bloei en de welvaart van Ned. Indië voor te staan en te bevorderen en te streven naar | |
[pagina 181]
| |
opheffing van alle zoodanige misstanden en wetsbepalingen, als aan de bevordering van dat doel in den weg staan en het in het leven roepen van alle zoodanige instellingen en bepalingen als aan dat doel kunnen dienstbaar zijn.’ Dat ook op deze gewijzigde statuten de gevraagde goedkeuring niet verkregen werd. De Gouverneur-Generaal schijnt de Indische Partij geheel te vereenzelvigen met Douwes Dekker, gelijk blijkt uit de volgende aanhaling, door ons ontleend aan het kort verslag eener audientie, waarin hij de heeren Douwes Dekker, Tjipto Mangoenkoesoemo en van Ham als deputatie van de Indische Partij in gehoor ontving: ‘De landvoogd toonde zich zeer minzaam, en ontwikkelde zijn denkbeelden omtrent de Indische Partij, waarin naar het oordeel der regeering veel goeds school. Douwes Dekker, het woord voerende voor de deputatie, betoogde, hoezeer het hoofdbestuur der I.P., die niet bestaat volgens een juridische fictie, maar in werkelijkheid natuurlijk niettemin wel bestaat, van den aanvang zijner installatie zich naar buiten geuit heeft op gematigde, zeker niet op revolutionnaire wijze, dat dit hoofdbestuur geen tendenz mocht worden toegeschreven, bedreigende de openbare orde. De landvoogd ging hiermede inderdaad ook accoord, maar verklaarde niettemin, dat “de partij doortrokken was van den geest van D.D.” tegen het Nederlandsche gezag gericht, en derhalve niet te steunen door de regeering. | |
[pagina 182]
| |
lingen te dragen, maar dat niettemin onmogelijk zijn daden op de I.P. gewroken konden worden, te minder, waar de landvoogd zelf verklaard had, dat aan het formeele bezwaar in de aanvankelijke statuten der I.P. door het tweede rekwest tegemoet gekomen was. Het standpunt door den Gouverneur-Generaal ingenomen komt ons niet redelijk en niet juist voor. Want het is een standpunt van louter persoonlijke opvatting en ongebonden willekeur, een standpunt dus dat den Indiër opnieuw en zeer sterk zal doen gevoelen, dat hij niets te zeggen heeft in de zaken van zijn eigen land en dat - zonder eenigen invloed op de wetgeving - zelfs zijn vrijheid van spreken van een enkel mensch afhankelijk is. Wat hier had moeten gelden zijn de Statuten. Deed de Partij dingen, die tegen de openbare orde ingingen, dan eerst ware het Ned.-Indisch Gouvernement in zijn recht geweest tegen haar optetreden en haar het bestaan onmogelijk te maken. En voor al te felle uitingen van Douwes Dekker of een ander, die zij gevaarlijk achtte voor het bestaand régime, stond der Regeering de strafwetgeving ten dienste. Er bestaat in de Indische Partij eene meer revolutionnaire strooming en eene meer evolutionnaire strooming. Tot de laatste reken ik o.a. te behooren de zeer bekwame ondervoorzitter der Partij Mangoenkoesoemo, in wien zulk een eerlijk en moedig zich-uitspreken en vaste overtuiging zich paart aan een groote mate van bezonnenheid en verantwoordelijkheidsgevoel, uit wiens woord ook zulk een diep en edelmoedig besef spreekt van de groote nooden der kleinen onder zijn volk. Is het verstandig, zelfs gezien van het standpunt van het Nederlandsch Gezag, deze evolutionnair-gezinden den weg der | |
[pagina 183]
| |
revolutionnair-gezinden, of laten wij zeggen meer revolutionnairgezinden op te dringen.
En die opmerking dat Nederland aan Indië nimmer een onafhankelijk volksbestaan zal schenken. Ach, de eene mensch rekent bij dagen en de andere bij eeuwen - wij behoeven er niet veel van te zeggen. Maar een zekere ruimte van verbeelding, een zeker vooruitzien in de toekomst siert zelfs een gouverneur-generaal. |