De Beweging. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Politieke feiten en richtingen[De tariefwet achteraf.]Onmiddellijk voor het korte Paaschreces heeft de kamermeerderheid een belangrijke zwenking uitgevoerd in haar politiek beleid. Terwijl het vast scheen te staan dat na de invaliditeitsen ouderdomsverzekering de tariefwet in behandeling zou komen, is dit plan plotseling zonder eenig verhelderend politiek debat losgelaten. Na Paschen zal de kamer haar onderbroken behandeling der ziekteverzekering gaan voortzetten. Deze zwenking is in tweeërlei opzicht merkwaardig. Toen toch in Juni van het vorig jaar minister Talma ervoor gepleit had het geheel zijner verzekeringsplannen niet te verbreken, omdat er tusschen ziekte- en invaliditeit een nauw verband bestond, terwijl beide takken der sociale verzekering steunden op de organisatie der arbeidsraden, is hij, vooral door Dr. Kuyper, gedwongen om aan een andere wettenverbinding den voorrang te geven. Toen heette het dat de invaliditeits-verzekering en tariefwet in een zoo nauw verband stonden, dat beide tegelijk aangenomen moesten worden. De tariefwet toch had het geld te verschaffen voor de pensioenen, die zonder stijving van de schatkist niet uitbetaald zouden kunnen worden. En het werd een groot arbeiders- en daardoor ook politiek belang genoemd in elk geval te zorgen dat deze regeeringsperiode niet eindigde, zonder dat een oude belofte was ingelost. De ziekteverzekering had dus te wachten tot eerst voor het pensioen gezorgd zou zijn. Minister Talma bukte voor die argumenten. Doch nu komt op eens weer zijn andere plan voor den dag. De Tweede Kamer nam de invaliditeitswet aan, en zal nu ook stellig de ziekte- | |
[pagina 92]
| |
verzekering afdoen. Gaat dit snel genoeg, en er is reden dit te verwachten, dan is zelfs de kans niet uitgesloten dat de Eerste Kamer de drie wetten: Radenwet, Invaliditeits- en Ziekte-verzekeringswet gelijktijdig behandelt. Daarmee zou dan het geheel der sociale verzekering tot stand gekomen zijn. Weliswaar behoorde daarbij ook nog een wijziging der Ongevallenwet, doch dit betreft slechts een aansluitende aanvulling, die gemakkelijk tijdens de uitvoering dier wetten, waarmede jaren gemoeid zijn, ter hand genomen kan worden. Oogenschijnlijk getuigt deze verandering van een onvastheid bij de regeering, die zoo openlijk haar zwakheid laat zien om binnen het jaar heen en weer te zwaaien van het eene naar het andere plan. En deze indruk wordt nog sterker, doordat het achteraf geraken der tariefwet uit te leggen is als een angstig terugwijken voor de kritiek die overal in het land is opgedoken. De regeering zou dan een debat zoo onmiddellijk voor de verkiezingen vreezen, en de wet slechts doorzetten, indien zij na een stembus overwinning met meer gerustheid kon voortgaan. Ook dat zou van een zwakheid, van gebrek aan vertrouwen in de voorgestelde maatregelen blijk geven. Ondertusschen kan de schijn een objectief beoordeelaar van den toestand niet misleiden. Zelfs het gemopper van enkele der rechtsche bladen over het opzijde stellen der tariefwet, mag daarop geen invloed hebben. Waar toch zonder verzet uit de regeering of haar meerderheid het besluit genomen is, moet het wel op goede en overtuigende gronden berusten. En inderdaad is de zwenking dan ook zeer goed te verklaren uit de houding der oppositie. Deze heeft toch zeer duidelijk te kennen gegeven, dat zij geheel Talma's sociale verzekering als scheurpapier beschouwt. Komt de linkerzijde na een stembusoverwinning aan het bewind, dan zal zij het volbrachte werk der ‘dwangverzekering’ weer te niet doen, om een eigen nieuw stelsel op te bouwen. Noch raden van arbeid, noch premiën voor het pensioen zullen dan ooit ingevoerd worden. Dat zou natuurlijk gemakkelijker kunnen geschieden, indien Talma's plannen slechts zoo broksgewijze aangenomen waren, dat een uitvoering ervan | |
[pagina 93]
| |
onmogelijk was. Het gaat er echter anders uitzien, indien een geheel systeem kant en klaar is, en op normale wijze tot wet geworden. Er kan dan wel aan gewijzigd en hersteld worden, maar volledig afbreken zou zoo'n bedenkelijk effect hebben, en de politieke verhoudingen zoo zeer spannen, dat een ernstige stagnatie er 't gevolg van zou moeten zijn. Dit geldt reeds voor een zuiver linksche regeering, zóo die inderdaad tot stand kwam. Het geldt echter in nog veel sterker mate voor een veel waarschijnlijker zakenkabinet. Wanneer dus de rechtsche meerderheid scherp de kansen der verkiezingen onder oogen ziet, en zich een verzwakking der eigen gelederen daarbij niet kan verhelen, is het voor haar een gebiedende taak de reeds aangenomen brokstukken der sociale verzekering zoodanig te voltooien, dat zij tegen een ongunst van een eventueelen opvolger bestand zijn. En mocht toch de rechtsche meerderheid zich, zij het dan ook verzwakt, handhaven, zoo zal een nieuwe regeeringsperiode een veel vrijer terrein voor zich hebben, zonder die lastige en zooveel verwikkeling brengende sociale verzekering. Op die wijze bezien is dus de jongste zwenking te beschouwen als een verweer tegen eventueele anarchistische aanslagen van de concentratie tegen 't voltooide wettenwerk. In diezelfde lijn door redeneerende, is ook te begrijpen waarom de tariefwet niet in behandeling is gekomen. Want deze dient toch allereerst om het geld voor de verzekering te verschaffen. Zonder het consolideeren dier verzekering was een nieuwe belasting overbodig. En is eenmaal de uitvoering van de sociale verzekering ter hand genomen, dan moet het geld er zijn, en zal dus een belastingwet onvermijdelijk moeten volgen. Het pleidooi voor het tarief wordt daardoor vergemakkelijkt en te meer indien het na Juni tegen de kamerleden, en niet als nu tegen de kiezers achter de kamerleden moet worden gehouden. De zwenking had bovendien het practisch voordeel dat een praatzame obstructie wordt vermeden, die tegen de tariefwet stellig zou zijn ondernomen, en die nu voor de ziekteverzekering onwaarschijnlijk is geworden. Na de uiterst vermoeiende behandeling der invaliditeitsverzekering, en tijdens de niet minder inspannende voorbereiding | |
[pagina 94]
| |
der verkiezingen, zal de ziekteverzekering vrij rustig kunnen doorsluipen. Een frissche kamer daarentegen zou ongetwijfeld alle tegenstellingen die bij de eerste behandeling bleken te bestaan, weer opnieuw ontplooien, en de moeilijkheden der parlementaire behandeling niet weinig vergrooten. Ten slotte heeft de agenda-wijziging voor de rechterzijde dit negatieve voordeel, dat daarmede voor de concentratie een nieuwe moeilijkheid ontstaat om de regeeringstaak te gaan aanvaarden. Een concentratie-kabinet zal toch een geheel ineensluitende sociale verzekering vinden, waartegen felle principieele oppositie is gevoerd. Het geld voor de uitvoering ervan zal echter niet beschikbaar zijn. Wil zoo'n kabinet de wetten weer intrekken, zoo kan dat toch nimmer anders geschieden, dan door ze gelijktijdig door andere te vervangen. Dat is geen geringe taak, omdat zulke andere wetten vooral niet minder, maar eer meer aan de arbeiders zullen moeten geven. Even moeilijk is een ombouw der wetten op gewijzigde beginselen. Daarvoor is een minister noodig, die het geheele onderwerp volledig en tot in details beheerscht. Het grootste bezwaar zal echter zijn om het geld te vinden, en belastingwetten te ontwerpen en snel aangenomen te krijgen - let wel ook door de Eerste Kamer - ten einde de beloften bij de verkiezingen gegeven na te komen. Een concentratie-kabinet dat op dit gebied nalatig of onbekwaam zou blijken, kan nimmer op een lang leven rekenen. Al moge dus oppervlakkig het achteraf houden van de tariefwet en het voltooien der ziekteverzekering een bewijs zijn van de onvastheid, die 't regeeringsbeleid in de laatste jaren kenmerkte, de meerderheid kan er niets anders dan door winnen. En te meer omdat aan het eind van de behandeling der invaliditeitswet met het amendement Duys, door de regeering overgenomen, onverhoeds door de rechterzijde een sterke verdedigingspositie is ingenomen. | |
Het amendement Duys.Bekend is dat Talma's invaliditeitswet een overgangsbepaling bevatte om aan de 70-jarigen, die geen premie hadden betaald, | |
[pagina 95]
| |
maar die toch ‘arbeiders-in-den-zin-der-wet’ waren, direct een pensioen uit te keeren. Het geld daarvoor zou uit de tariefwet verkregen worden, en de uitkeering kon beginnen zoodra het geld er was. Het amendement-Duys maakte dit verband met de tariefwet los, en bepaalde dat men 6 maanden na het in werking treden der invaliditeitswet met de premie-vrije pensioneering zou beginnen. Dit voorstel lag geheel in de lijn der voorstanders van staatspensioneering, die niets anders willen dan het uitkeeren van premievrije pensioenen aan de ouden van dagen. Geen wonder dat het alom is beschouwd als een vast begin, een kern, waarom heen later de staatspensioneering uitgebreid kan worden. Toen echter de regeering het amendement overnam, ontstond er ontsteltenis in de concentratiekringen, zich uitende in een heftige verontwaardiging van den heer Goeman Borgesius. Dit toch was een der concentratiebeloften voor de verkiezingen, die nu vooraf door de rechtsche regeering werd vervuld. En dit beteekende niet alleen, dat aan de linkerzijde een wapen in den kiesstrijd werd ontnomen, doch daarbij dat een latere concentratie-regeering hechter gebonden werd aan de uitvoering der wet Talma. Daartoe toch behoefde zij niet langer de tariefwet te aanvaarden. Zij had slechts voor geld te zorgen en de ouden van dagen waren onmiddellijk geholpen. Maar tevens zou zij de wet moeten in werking stellen. Er werd dus aan een toekomstig kabinet Tydeman of Patijn of wie ook, de verplichting opgelegd snel een keuze te doen, om de veel beklaagde arme ouden niet te laten wachten. Of wel direct te komen met een eigen en breed voorstel van staatspensioneering, waaraan een belastingwet moest zijn gekoppeld, dan wel Talma's wet in te voeren. En in beginsel mocht de concentratie tegen dezen ongevraagden aandrang tot spoed geen bezwaar hebben. In haar beginselprogram toch verklaart zij zich er voor, al laat zij in het midden welke vormen ervoor gekozen zullen worden. Ieder, die de politiek meer dan oppervlakkig kent, weet echter wel dat een concentratie-kabinet zoo gauw niet gereed wenschte te komen met de uitvoering der plannen. Zoo groot was de eensgezindheid niet, en belastingen ver- | |
[pagina 96]
| |
hoogen is vooral voor conservatief gezinden niet aangenaam of gemakkelijk. Het mes wordt de heeren echter reeds vooraf op de keel gezet, zoodat het vinden van ministers voor een overwinnende concentratie er niet gemakkelijker op wordt. De ontsteltenis der linkerzijde door het aannemen van 't amendement Duys is dus volkomen te begrijpen. Zij konden er niet op tegen hebben, maar zagen toch dat hun taak als verkiezings-overwinnaars er door zeer verzwaard werd. En die taak was niet gering. Daarom toch had een financier als Mr. Treub, die de zorgen van een toekomstigen minister van financiën vóór zag, geen lust gehad de verkiezings-compagne voor het concentratie-program mee te maken, hoezeer hij ook brandde van lust om het ministerie Heemskerk op zij te zetten. Die bezwaren bestonden natuurlijk in geen enkel opzicht voor den voorsteller Duys en zijn partijgenoten. Hen bracht het aannemen van 't amendement niets dan voordeel. Allereerst werd bereikt wat door de vroegere motie van Troelstra werd beoogd om het stuk staatspensioneering uit Talma's wet zoo snel mogelijk intevoeren. Daarbij werd voor hen, als de meest besliste voorstanders van 't premie-vrije pensioen, het nieuwe wetsartikel, een stellig en vast begin, waarop zij hun geheele verdere streven konden doen steunen. Te meer omdat nu zoowel de rechter, als de linkerzijde gebonden was snel uitvoering te geven aan een maatregel, die ongetwijfeld bij de arbeiders den aandrang naar staatspensioneering zal doen toenemen. Niet het minst moet hen daarbij de band die der concentratie werd aangelegd hebben verheugd. Want de sociaal-democraten hadden een min of meer uitgesproken wantrouwen tegen de vage beloften van het liberale program, dat toch een neiging had om de premie-vrije pensioenen in de richting van een minimum armenzorg te sturen, en daarnaast een vrijwillige verzekering in te richten, die de premie wel niet verplicht stelde, maar toch oplegde. | |
Minister Talma en de sociaal-demokraten.Het gebeurde met het amendement Duys werd snel opgevolgd door een wederzijdsche betuiging van waardeering tusschen den | |
[pagina 97]
| |
onvermoeiden en vurigen sociaal-demokratischen kampioen en minister Talma, die velen der rechterzijde niet aangenaam zal zijn geweest, maar die vooral ter linkerzijde zuur werd opgenomen. Katholieken en anti-revolutionnairen, die hunne arbeiderskiezers zoo gaarne willen doen gelooven, dat de socialisten eigenlijk niets anders uitvoeren dan de goede regeeringsplannen te dwarsboomen, moeten hun ooren nauwelijks hebben kunnen gelooven, toen hun minister den beweeglijksten en felsten socialist prees vanwege zijn zakelijke hulp. Maar ook de linkerzijde zal zich verwonderd hebben. Nu niet om den minister. Zij vonden het juist altijd aardig om Talma als een verkapte socialist aan te duiden, die er een roode lijfgarde op na hield, en die met deze de ‘vrijheid’ steeds belaagde. Maar iets anders was het dat de heer Duys, die zoo felle kritiek had uitgeoefend, den minister bleek te waardeeren om de pogingen de arbeiders te helpen en toch binnen de grenzen van zijn regeeringsprogram met stalen werkkracht zijn plannen te verdedigen. De linkerzijde zag steeds minister Talma als een wetsknoeier bij uitnemendheid, als een onpractisch predikant, stijfhoofdig vasthoudende aan geheel verkeerde denkbeelden, als bureaukraat, staats-socialist, in 't kort als voorbeeld van een minister die niet voor zijn sociale taak was opgewassen. Doch die linkerzijde heeft ook steeds vergeten hoe moeilijk de verhouding van dien minister was, die meer dan eenig ander van zijn ambtgenooten wankelde op een onstandvastig en dikwijls zelfs verraderlijk conservatisme in zijn partij. En wanneer liberalen en vrijzinnig-demokraten dat al niet vergaten, zoo verheugden zij zich toch erin. De sociaal-democraten hebben echter ondanks de concervatieve gezindheid der regeering als geheel, en ondanks den heftigen strijd die zij tegen de meerderheid hadden te voeren, ingezien dat minister Talma werkelijk demokratischer wou en kon zijn, naarmate hij meer op steun ook uit de oppositie mocht rekenen. Zulke steun hebben de linksche demokraten nooit aangeboden, wel hoon en felle ook persoonlijke aanvallen. Vandaar dat de complimentenwisseling tusschen den heer Duys en minister Talma niet op te vatten is, en niet opgevat kan | |
[pagina 98]
| |
worden als een heimelijke verstandhouding, doch als het constateeren eener inderdaad gelijksoortige gezindheid bij sociaal werk, die strijd niet uitsloot, doch de zaak steeds en ten allen tijde boven dien strijd stelde. De concentratie-mannen zijn echter in alle stilte jaloersch op elke neiging der socialisten naar vriendschap met de overzijde. Want ze hebben aan die socialisten wel den strijd verklaard, en zeggen de rooden niet minder te schuwen dan de zwarten, maar een zwart-rood verbond was de ondergang van hun anticlericalisme. Daartoe behooren de socialisten, daarop wordt en is gerekend. Sociaal-demokraten moeten als 't zoover komt toch meehelpen een clericaal bewind te weeren. Dat is voor den liberaal zoozéér een axioma, dat hij elke moeite overbodig vindt om den socialist aan zich te verbinden. Wat vermeten zij zich dan een ander, een veel breeder en waardeerender oordeel over een clericaal minister te hebben, dan liberalen- en vrijzinnig-demokraten, die toch uit beginsel de ware maat voor waardeering en de ware vrees voor elk vóóroordeel bezitten. Toch is die onnoozele waardeering tusschen Talma en Duys een buitengewoon heuchelijk verschijnsel. Twee mannen, beide heftig, beide opgaande in den partij-strijd en elkaar fel bekampende, hebben ten slotte toch respect voor ieders toewijding. Zij weten alle onaangenaamheden van vele uren en dagen te vergeten om te beseffen, hoeveel energie en toewijding ook aan den anderen kant noodig is geweest om vol te houden. En bij de scherpe beoordeeling die beide openlijk hebben moeten ondervinden, is dit een stemming die menigeen tot voorbeeld kon zijn, en die hen tot eer strekt. | |
De nieuwe moeilijkheid voor de concentratie.De schijnbaar zwakke en onstandvastige politiek der rechterzijde heeft het der liberale concentratie moeilijker gemaakt om naar het bezetten der regeeringszetels te grijpen. De taak die hen op die zetels wacht ziet er zwaarder uit dan waartegen de krachten der beschikbare linksche politici zullen zijn opgewassen. Het zou toch al niet gemakkelijk zijn om het verkiezings- in een regeeringsprogram om te zetten, zoodanig dat conservatief en radicaal er zich mede vereenigen kunnen. Een wisselprogram, | |
[pagina 99]
| |
dat voor een deel rekent op steun der socialisten, voor een ander deel op steun der rechtsche conservatieven is in theorie mogelijk, maar ziet er in de praktijk uiterst gevaarlijk en onbetrouwbaar uit. Vooral omdat het zich in een voorloopige wijde mantel van zeer losse frase-plooien moet wikkelen, die elken krachtigen stap en frissche handbewegingen belemmeren. Doch nu zit het program al vastgenageld aan het overgangsartikel uit Talma's invaliditeitswet. Daar is preciesheid, beslistheid, geen vage weifeling geboden op straffe eener onmiddellijke tuimeling. Voor het echter zoover is, komen nu de sociaal-demokraten een wissel presenteeren, die zij bij de herstemmingen in Juni wenschen te innen. Voorloopig is het nog maar een ontwerp, dat op het sociaaldemokratische partijcongres gedurende de Paasdagen bekrachtigd moet wordenGa naar voetnoot1). Wat is die wissel? Door een der concentratie-organen is reeds gesproken van tweemaal betalen. Dat wijst erop dat het geëischte bedrag hoog gesteld is. En inderdaad is dat het geval. Wanneer de liberalen erop gerekend hebben, dat de sociaal-demokraten het ministerie Heemskerk tot elken prijs zullen willen laten vallen, van wege tariefwet, grondswets-herziening, en premie-verzekering voor den ouden dag, en dat zij dus bij de herstemming steeds antiministerieel, anti-clericaal zullen stemmen, hebben zij zich misrekend. Zij hadden zich echter voor alle veiligheid tegen een dergelijk ongeval, dat zoo talentvolle kamerleden als Plate en Roëll, in 1909 deed vallen, verzekerd. De hooge premie door 't verlies van Karnebeek en Treub hebben zij er voor over gehad, door n.l. beloften vooruit te doen, ongevraagd, om later niets met de sociaal-demokraten te onderhandelen te hebben. Wat toch kunnen de sociaal-demokraten van concentraliecandidaten bij den herstemmingsstrijd meer vergen dan de program beloften? Het partij-bestuur en zeer waarschijnlijk ook het congres der S.D.A.P. is daarmede volstrekt niet tevreden. Allereerst zijn die beloften omgezet in eischen, die zoo noodig persoon voor persoon aan | |
[pagina 100]
| |
liberale candidaten gesteld of beoordeeld zullen worden, en waarbij omtrent algemeen kiesrecht het ontbreken van reactionnaire of twijfelzieke smetten gevergd, en omtrent het staatspensioen vervulling voor 1 Januari 1914 verlangd is. Dat is dus de feitelijke betaling, waarop geen voorafgaande andere munt wordt aanvaard. Het beteekent niets meer en niets minder dan een halt voor de hoopvolle pogingen van vele vrijliberale candidaturen. Daaronder zullen wel figuren zijn, die een voldoend antwoord op socialistische vragen zullen geven, doch stellig ook anderen, die dat niet wenschen te doen, en die het program al veel meer dan genoeg vinden. Zij vooral zullen hun stille hoop vestigen niet op een concentratie- maar op een behoorlijk conservatief zaken-kabinet, dat dan wel op de hulp van Savornin Lohman en de zijnen zal kunnen rekenen. Door hun rekening haalt de sociaal-demokratische herstemmingsmotie een duidelijke roode streep. Wil de concentratie juist in de twijfelachtige districten winnen, dan is de steun der sociaaldemokraten onmisbaar en zullen zij de prijs eener beslist vooruitstrevende candidaat te betalen hebben, precies zooals de Friesche staten het bij de aanwijzing van Eerste-kamerleden hebben moeten doen. Doch nu volgt nog de aanvullingsprijs. Geen steun aan de liberalen, zoo zal de leus zijn, zonder wederhulp van eigen candidaturen. Voor het eerst komen de sociaal-demokraten met dit marchandeeren voor den dag. Op zichzelf is het niets bijzonders. Bij alle verkiezingen geschiedt iets dergelijks. Voor de sociaal-demokraten is het echter ditmaal een teeken van zelfbewuste kracht, een eisch tot erkenning als politieke macht. Daarop heeft de concentratie volstrekt niet gerekend. Want het eischt meer kleur bekennen, dan hen lief is. Het sluit uit dat zij bij de herstemmingen van koers veranderen. Doch bovendien verschuilt zich daarachter een consekwentie, die na de verkiezingen voor den dag zou kunnen komen. Het erkennen van de sociaal-demokraten als de derde partij in het vroeger zoo eenvoudige spel tusschen twee lief hebbers in 't winnen der regeeringsmacht, beteekent toch, dat ook bij 't binnenhalen van de buit een aanspraak zou kunnen los komen. En de concentratie was er zoo van overtuigd geheel en al vrij en los | |
[pagina 101]
| |
te zullen blijven van de sociaal-demokraten, die ze zoo gaarne zou beschouwen als een macht van ondergeschikte beteekenis, d.w.z. ‘onder’ de leiding ‘geschikt’ van hen zelve, mits dan met eenige voorzorgen tegen ontploffing behandeld. Het kan best zijn dat de liberale leiders het erop aan zullen laten komen en de onderhandeling zullen afwijzen, in 't vertrouwen dat rood vast en zeker tegen zwart, en dus voor de concentratie zal stemmen. Dan nadert echter voor henzelve evenzeer als voor de sociaal-demokraten het kritieke moment, dat beide om 't begrip van eigen waardigheid de overwinning aan rechts zullen prijsgeven. Kritiek tevens omdat moet blijken hoever de partij hare kiezers beheerscht. Hoe het echter ook loopt, de concentratie ziet reeds thans dat een overwinning haar duur te staan zal kunnen komen, dat rechts de ministerzetels niet tot een gemakkelijke stoel voor machtsgenot zal achterlaten, en dat de sociaal-demokraten erbij willen zijn voor de nieuwe excellentie's erop gaan zitten. | |
De strijd in de coalitie.Eén troost is er voor de liberalen, die zij zich in hunne kranten in ruime maten toedienen, dat is de vinnige twist tusschen de anti-revolutionnairen en de christelijk-historischen. Toch is het een kale troost, en tegelijk een misleidende. Wat toch is het geval. De christelijk-historische leiders houden ongeschokt vast aan de coalitie, ondanks de christelijk-sociale en ondanks de beangstigde stemmen van predikanten, die voor elke gulden die de coalitie hen oplevert een tientje naar de katholieke en een ‘vijfje’ naar de doleerenden zien gaan. De ware strijd gaat echter niet voor of tegen de coalitie, maar om de zetelverdeeling tusschen anti-revolutionnairen en christelijkhistorischen. Doch de lessen van Ommen en Ede zijn leerzaam. Daar stemden blijkbaar de liberalen een zoogenaamde anticoalitie-candidaat, waardoor zij ten slotte niets anders bereikten dan dat een anti-revolutionnair plaats maakte voor een christelijk-historisch lid, die echter in de kamer gekomen, zich gewoon door zijn partij liet meesleepen. Het resultaat is ten slotte niets dan de versterking van het conservatisme in de coalitie. Misschien dat in de toekomst, | |
[pagina 102]
| |
wanneer dat spelletje meer gespeeld is, de wangunst der antirevolutionnairen zoo sterk wordt, dat de christelijk-historischen zich met de vrij-liberalen in een conservatief verbond zullen willen vereenigen, een verbond dat prof. v.d. Vlugt al zoo lang bepleitte. Thans is daarvoor echter nog geen kans. Ware die er, en in vrij-liberale kringen schijnt er nog op gehoopt te worden voor nà de verkiezingen, dan had de concentratie meteen reeds haar ontbinding bereikt. Is het geen bespotting dat bij de groote en luide leuzen van de liberale vrijheid daarop reeds gerekend, daarop reeds gehoopt kan worden? | |
De stakingen.Naast den politieken strijd wordt nog een anderen, nu hier dan daar, nu in 't eene vak dan weer in een ander uitgevochten. Nog is er geen einde gekomen aan de groote uitsluiting der sigarenmakers, al schijnt toch de verzoening nabij. Doch ondertusschen gaat de stakingsbeweging voort in kleineren of grooteren omvang en beteekenis. Het is een bewijs van den gestadigen groei der vakbeweging, die met veel strubbelingen gepaard gaat, doch die ten slotte steeds duidelijker de eenheid vertoont die in wording is. De heftige strijd in de spoorweg-organisatie is weer bijgelegd. De typografenbond, die in een heftig geschil zich weerbaar toonde, zal wellicht door dien strijd zich niet langer afzijdig houden van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen. Die vakbeweging wordt een macht niet langer in de enkele stad of voor eenig apart vak, maar in het geheele land. Door weeromstuit doet zij de patroonsvereenigingen ontstaan. Als gevolg daarvan gaat de uitsluiting een grootere plaats innemen naast de staking. Doch ook deze dringt ten slotte de arbeiders nog nauwer samen. Geen politiek kan deze ontwikkeling onverschillig laten verloopen. Zij moet den invloed ervan ondergaan, en meer en meer een werkelijk sociale politiek worden. Daarvoor is geen hinderpaal het machtswoord van Mr. Treub in de Tweede Kamer, dat bemoeiing van den staat met het loon, het einde der ekonomische ontwikkeling beteekent. | |
[pagina 103]
| |
Maar evenmin is daarvoor een leidende kernspreuk, wat de heer Wibaut tegenover prof. Fabius in den Amsterdamschen raad tusschen diens beroep op Mr. Treub wierp: ‘dat willen wij juist’. De sociale politiek streeft naar een geleidelijke maar steeds opstuwende ekonomische ontwikkeling, waarbij ongetwijfeld niet alleen de arbeidstijd, maar ook het arbeidsloon aan wettelijke regeling zal worden onderworpen. En wel door grenzen te stellen, waarbuiten niet gegaan mag worden, m.a.w. maximum werktijd en minumum-loon, die elkaar aanvullen. Zouden de uitlatingen van Mr. Treub en Wibaut er op wijzen dat wij in ons land van een sociale politiek, die dat als de kern van haar taak ziet, nog ver verwijderd zijn? Zal eenerzijds de vrijheid der arbeidsverhouding, anderzijds de hoop op een latere afrekening, de politici weerhouden om de feiten te zien zooals ze zijn, en weerhouden om te regelen door orde, wat nu slechts door groote offers en wanorde tot stand komt? Zooals alle conservatief gezinden, ondanks coalitie en concentratie-leuzen toch hopen op een sterk centrum van behoud, dat hen bevrijden kan van die verschrikkelijke beloften aan de kiezers, zoo moeten alle die de groei der arbeidersbeweging en het stijgend besef van menschwaarde met vreugde opmerken, ook hopen dat zoo'n centrum tot stand komt hopen en wel eerlijk als uiting van wat toch werkelijk de maatschappij in haar werkgevers vertoont, maar alleen opdat de metterdaad hervormingsgezinden zich voor een moeilijk maar veel belovend ondermijningswerk van dat behoud krachtig en met nieuwe geestdrift kunnen vereenigen, en zonder afleiding van schijnbewegingen of schijnleuzen aan 't werk kunnen gaan. G. Burger. |