Maar met welke middelen wij de verlangde werking teweeg brengen, het bedoelde beeld in den geest des lezers oprichten, laat ons eigenlijk tamelijk koud. Hier heiligt het doel de middelen. Alles is ons goed, wat tot dit doel leidt. De ‘stroom van onze rede’, de voortgang onzer geheele, onverbrekelijke uiting, is als een bandjir, welke heel wat vreemds meevoeren kan, dat hier en daar van den oever werd afgesleurd. Zelfs zou men kunnen zeggen: hoe sterker hij is, des te meer, zoodat de grootste expressionist hij zou zijn, die zich de bedenkelijkste détails straffeloos veroorloven kon. Geijkte beelden, zelfs spreekwoordelijke zegswijzen, evenzeer als bekende zinswendingen en rede-figuren kunnen in dit procédé voor een bepaald geval volkomen bruikbaar zijn, en door hunne eigenschap van gemeen goed te wezen zelfs het voordeel opleveren, dat zij aan het gemeenschapsgevoel van den dichter tegenover zijn lezers uitdrukking geven. De dichter is dan niet meer een door verfijning vereenzaamde, maar een door verdieping bezielde, die spreekt tot allen van wat allen gemeenzaam, doch velen onbewust is.
Het gemeenzame, het on-bijzondere kan zelfs verder gaan dan deze technische elementen van het gedicht: het kan in de opgeroepen voorstellingen zelf liggen, die zonder schade alledaagsch, nuchter, naief, kinderlijk, zelfs desnoods onredelijk en grotesk kunnen zijn, mits zij alle slechts, doorlicht van het dichterlijk vuur en opgeheven in de dichterlijke atmosfeer, in hare samenwerking convergeeren tot dat ééne, wat de dichter in zijn lezer scheppen wil.
Met rhetoriek echter, in den gebruikelijken zin, heeft dit alles niets te maken. Wat ik er in zie, is eigenlijk in hoofdzaak eene noodzakelijke verplaatsing van aandacht en zorg van de détails naar het geheel. Het is gemakkelijk literaire keurigheid te betrachten, als men eigenlijk ‘niets te zeggen’ heeft. Het is moeilijk, ongelooflijk moeilijk, als men wèl iets te zeggen heeft, het zóó te doen, dat men zelf tevreden en voor een ander verstaanbaar is. Elk middel, dat daartoe leiden kan, grijpt men aan, al ware het noodgedrongen. Voor hem, die aan de détails hangen blijft, schrijft men niet. Alleen hij, die zich als het ware in ééns midden in het geheel te plaatsen weet - door eigen zielsverwantschap - ziet ook van de schijnbaar