| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
De mist en de roode vaan.
Ministerie en Tweede Kamer zijn uitgeput. Enkele ministers moesten rust gaan zoeken, andere verklaarden zich buitengewoon vermoeid. Zelfs de ‘krachtige’ Waterstaatsbeheerder klaagde. En onder de vooraanstaande Kamerleden waren verscheidene door ziekte niet op hun post. Wie verwondert er zich over dat b.v. Troelstra, Tydeman en Duys in hun krachten te kort gingen schieten. De politiek is afmattend. Wat zijn nu van die krachtsinspanning en die opoffering de resultaten? Voor het eerst doet de Tweede Kamer de begrooting niet vóor Kerstmis af. Maar bovendien mag met recht betwijfeld worden of er in politiek en regeeringsbeleid iets verbeterd is. Zou het volk dankbaar zijn? Zou het medelijden hebben met de vermoeiden? Is er niet eerder een lichte spot bij hen, die de parlementaire handelingen volgen, een spot waaruit weinig eerbied spreekt voor dat uitputtende vak der politici? En bovendien daarachter een stille overtuiging dat parlementarisme en demokratie het toch eigenlijk gaan afleggen. Tegen een dergelijke twijfelmoedigheid, tegen zulke hautaine objectiviteit kan echter niet krachtig genoeg opgekomen worden. En deze eerste kroniek in het verkiezingsjaar willen wij juist daarom beginnen met een waarschuwing tegen kritisch en terughoudend intellectualisme, daar wij zelf niet minder en gelijksoortige kritiek zullen beoefenen. Doch niet door ons terug te houden of ons te onthouden. En ook niet met afkeer voor politiek, parlementarisme en demokratie.
Dit zijn alle drìe noodwendigheden, zoowel historisch als
| |
| |
feitelijk. Niemand kan daarbuiten omgaan. Wie er op neer ziet of met weerzin zich afscheidt, geeft daarmede in hopeloosheid en zatheid van maatschappelijk leven zijn staatsburgerschap prijs. En dat beteekent juist een onderwerping aan de machten, die verfoeid worden. Ja meer zelfs, het heeft tot noodzakelijk gevolg dat minderwaardige elementen geen tegenwicht verkrijgen en dus aan invloed toenemen.
Hoe lager peil de politiek inneemt, hoe trager en slechter het parlement werkt, hoe sprekender de gebreken eener demokratische regeering naar voren komen, des te meer is het de plicht van de intellectueelen om zich ermede te bemoeien ter verdediging en ter genezing van wat zoo zwak en ziek is geworden. Dit klemt te sterker indien het alles geschiedt in een tijd dat de hoogste belangen onzer samenleving gevaar loopen. Inderdaad is dit het geval. Het zou dwaasheid, ja verregaande lichtzinnigheid zijn zich dit te ontveinzen.
Allereerst is er de bedreiging met een Europeeschen oorlog. Wie zich voor ettelijke jaren de illusie gemaakt hebben dat de oorlogskansen steeds minder werden, zullen toch in dit najaar wel ontgoocheld zijn. Het was al lang te zien dat de geweldige bewapeningen niet voor niets geschiedden. Toen het onmogelijk bleek daaraan door wederzijdsche afspraken een grens te stellen, en toen tegenover den grooten driebond, de drievoudige ‘entente’ kwam te staan, is onmiddellijk een haast gevolgd bij alle zes de groote mogendheden om voor den strijd gereed te zijn. Geld, vernuft, toewijding, industrie, en....menschen werden zonder weifeling of terughouding ter beschikking gesteld van leger en vloot. Daaraan lag de veronderstelling ten grondslag, dat het eens toch tot een oorlog zou moeten komen. Al gevoelt men onverwacht hoe vreeselijk de ramp zal zijn die een botsing moet veroorzaken, en al wordt er stellig door talrijke invloedrijke personen met ijver en toewijding gezocht naar middelen om dien te voorkomen, toch neemt ook het aantal toe van hen, die zich op het noodzakelijke voorbereiden, en die er bijna voor pleiten om, nu het eenmaal zoo is, de beste kansen niet verloren te doen gaan. Niemand kan op dit oogenblik voorspellen wat er zal voortkomen uit de vredesonderhandelingen en de gezantenbijeenkomst te Londen.
| |
| |
Nog steeds staan in de Balkan de legers tegenover elkaar, die geen oogenblik in ijver verminderen om zich te versterken. Evenmin is er iets ongedaan gemaakt van die groote mobilisatie's door Oostenrijk en Rusland in de eerste plaats, en daarachter ook door hunne wederzijdsche bontgenooten verricht, hoe weinig begeerig deze laatste ook zijn om thans en voor deze zaak geweldige offers te brengen. En dat is geschied, ondanks het feit, dat zoowel in Rusland als in Oostenrijk de grootste inwendige moeilijkheden kunnen ontstaan, indien beide landen tot een oorlog besluiten. Rusland toch ziet in het verre oosten China zich roeren, en kent nog uit jonge ervaring de latente revolutie, die oplaaien zal zoodra de garnizoenen naar de grenzen trekken. Oostenrijk weet hoe de slavische volken uit den statenbond, en hoe ook de groote arbeidersbevolking in de industrieele centra, een jarenlange ontevredenheid koesteren, en met uitbarsting dreigen.
Toch zijn het slechts hunne bondgenooten, die hen weerhouden om zich buitbegeerig in de Balkan-moeilijkheden te mengen, waar zij elkaar ongetwijfeld vijandig zouden ontmoeten.
Doch ook die bondgenooten zullen wanneer het eenmaal tot een botsing komt van de gelegenheid gebruik maken om de jarenlang gevoedde wedstrijd naar voorrang en de macht over de wereld uit te vechten. Wanneer zij den oorlog tusschen Oostenrijk en Rusland om den Balkanbuit niet wenschen, dan is het niet zoozeer omdat zij den onderlingen strijd vreezen als wel hoofdzakelijk omdat zij gezamentlijk liever een zwak onder hun invloed gekomen Turksch rijk zien, dan dat het geheel en al wordt opgelost in andere machten. Evenwicht van belangen, vrees om invloed te verliezen, weerhoudt dus op 't oogenblik den grooten kamp. Maar het gevaar is er niet minder om geworden. Al zullen Duitschland, Engeland en Frankrijk, zoo ook Italië, op dit oogenblik ten behoeve der belangen, die zij in 't oosten hebben, trachten Rusland en Oostenrijk in toom te houden, zoo kan er straks een nieuw conflict uitbreken.
Wee dan de kleine staten, vooral wanneer zij ingesloten liggen tusschen de grootere, en deze er belang bij hebben van de hulpbronnen der kleinere gebruik te maken. Hoe zal hun houding moeten zijn om zich te verweren? Op de groote Ba- | |
| |
zelsche vredes-bijeenkomst heeft Troelstra zich tot woordvoerder dier kleine staten gemaakt, en tegelijk ook de twee richtingen aangegeven, die ingeslagen kunnen worden. Eenerzijds een poging om zich tot het uiterste te wapenen, en op 't voorbeeld der Balkan-staten kracht te zoeken in bondgenootschappen. Dit moet echter zware offers kosten. Een noodzakelijk gevolg er van is n.l. een geremde ontwikkeling. Onderwijs en sociale instellingen zullen moeten boeten voor wat aan oorlogstoerusting te besteden zal zijn. Daartegen vooral waarschuwde Troelstra als het groote dreigende gevaar, niet alleen voor de cultuur dier kleine staten zelve, maar ook voor de beschaving in 't algemeen. Laten wij, zoo was zijn oproep, laten wij, Zwitserland, België, Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Finland, een voorbeeld zijn van cultuurstaten, die alle krachten besteden aan de volksontwikkeling. Deze zal onze sterkste steun zijn tegen overweldiging.
Hoe dit ook zij, in elk geval is hier een tweesprong, waar een weg te kiezen valt. En de keuze is zóo groot, zóo vol verantwoordelijkheid, zóo overwegend voor onze belangen, dat er terecht gesproken mag worden van een ernstigen tijd, die een beslissing vergt van verdragende beteekenis.
Maar niet alleen daarom zijn onze hoogste belangen in gevaar.
Ook de inwendige toestanden stellen aan het regeeringsbeleid een zware taak. En juist daardoor geeft onze tegenwoordige politiek zoo'n weerzinwekkend beeld van onmacht te zien. De liberale staatsorganisatie van Thorbecke is eigenlijk nooit voltooid geworden. Hare ontwikkeling is opgehouden toen zij aanbotste tegen de christelijke traditie op de school en daardoor tegen de kerken. Van toen af is feitelijk een stilstand ingetreden. De steeds verzwakkende liberale partij zocht naar een pacificatie van den schoolstrijd, maar kon er niet in slagen. Een linksche vleugel zocht haar verjonging in sociale politiek, die noodig werd doordat handel en nijverheid in 't laatste kwart der 19e eeuw krachtig begonnen óp te leven, en daarmede een weerbaarder maar nog in de achterlijkste levensomstandigheden verkeerende arbeidersklasse ontstond. Toen kwam naast de kerkelijke politiek de sociale zich plaatsen, die bestemd scheen de eerste terugtedringen. Dat was noodig. Kerkelijke
| |
| |
politiek kan de uiting zijn van een vrijwel stilstaand ekonomisch leven, omdat de steeds aanwezige verschillen in levensen wereldbeschouwing dan vanzelfsprekend een voorrang hebben. Maar zoodra samenleving en staat zich in een sterke ekonomische vervorming bevinden, zoodra kwestie's van belastingpolitiek, van handelsbeleid, van verkeerswezen, en vooral van sociale verhoudingen vóór alles aan de orde zijn, moet de kerkelijke politiek zich terug trekken en plaats laten voor de behartiging der onmiddelijke belangen.
Dat nu is in ons land niet verkregen kunnen worden. Door het zwakke, halfslachtige beleid der liberalen werd nóch de schoolstrijd beeindigd, nóch ook de sociale politiek voldoende versterkt. Zoo konden de clericale partijen zich vestigen, zich organiseeren, en zich coaliseeren tot een macht die over een kiezersmeerderheid te beschikken had. Maar die nimmer een ekonomische, en ook geen sociale politiek kon voeren, omdat de beginselen daarvan niet de bazis vormden der kiezersorganisatie.
En de resultaten staan nu ieder voor oogen. De schoolstrijd bracht een algeheele verwarring en splitsing op onderwijsgebied, zonder de noodwendige hervormingen te brengen, die een vooruitgaand volk dringend noodig heeft. Ons land, dat vooruit kon zijn op dit gebied komt steeds meer achteraan. De kort geleden gehouden meeting van onderwijzers toonde overtuigend aan, tegelijk hoe doordravend verkwistend en hoe onverstandig schriel de overheid met het geld is. Veel kleine schoolgebouwen, maar onvoldoend bezoldigde onderwijzers.
Naast het onderwijs is de geneeskundige zorg een noodzakelijke grondslag voor de verspreiding der beschaving. Niet alleen zal het toekomstig geslacht bekwaam maar ook gezond moeten zijn. En heeft niet een minister bij de verdediging eener ziekteverzekeringswet kunnen zeggen dat hij niet voor doktershulp overal kon instaan omdat er in verschillende streken ten platte lande geen dokters waren? Toch is er aan artsen geen tekort. Zij vestigen zich alleen niet op die plaatsen omdat zij er niet genoeg kunnen verdienen. En de angstvallige minister kon niet eens zijn halve hulp tot stand brengen.
| |
| |
Staat die achterlijkheid niet in nauw verband met de gebrekkigheid van ons verkeerswezen? In den goeden tijd van het liberalisme zijn de voornaamste spoorwegen en kanalen tot stand gekomen, maar daarna gaat het uiterst langzaam en weifelend. Wie onze stations met het buitenland vergelijkt gevoelt direct het verschil in ontwikkeling. Dat is op zich zelf niet zoo erg, maar het is een teeken hoe er een volgen, niet een voorgaan der ekonomische ontwikkeling, ons verkeerswezen kenmerkt. Erger is toch dat er geheele streken zijn, die nog onvoldoende verbindingen bezitten. Mist niet zelfs Zuid-Holland behoorlijke wegen? Daarbij komt dat het beheer van onze verkeersmiddelen nog steeds rust op onhoudbare verbintenissen tusschen den staat en logge maatschappijen. Door die hoofdpunten is nog volstrekt niet de achterstand in ons landsbeheer geheel omschreven. De verzorging der armen en gebrekkigen, die een taak is van menschlievendheid welke voor een volk met toenemende welvaart zich vanzelfsprekend opdringt, is nog steeds zeer onvoldoende en vastgeroest aan oude instellingen en tradities. De rechtspraak laat op allerlei punten veel te wenschen over. Verschillende geruchtmakende zaken wezen op de neiging der rechterlijke macht om een soort kaste te vormen, die zich zoo zeer afsloot van het maatschappelijk leven dat juristerij boven rechtsgevoel ging. En zelfs wanneer dit laatste had mee te spreken was het sterk beïnvloed door geest en belangen der klasse, waaruit rechters gekozen worden. De langzaamheid der proces-voering bracht bovendien een gevoel van gedeeltelijke rechtsonzekerheid.
Ook het belastingstelsel eischt dringend herziening. Niet alleen om de ongemakken daarvan voor de burgers tot een minimum terug te brengen, maar vooral om te voorkomen dat onnatuurlijke barrières tusschen allerlei gemeenten opgesteld worden.
Talrijk zijn de gevallen waar oude gemeentegrenzen den vooruitgang in den weg staan. En het zijn de belastingen, die een goede regeling belemmeren. Doch de hoofdzaak is dat allerlei dringende landsbehoeften niet vervuld kunnen worden uit gebrek aan geld. Eensdeels is daarin te voorzien door een belastingherziening, die den druk rechtmatiger verdeelt, ander- | |
| |
deels echter door een krachtige hervorming op bijna elk gebied der overheidsadministratie, waar wel de leus maar niet de praktijk van zuinigheid bestaat. Al te veel is het een kleinzielige schrielheid naast een bevreesde onbekwaamheid tot ingrijpen, die voor zuinigheid doorgaan, en die verkwisting van arbeid en geld laten voortduren, doch alleen schrikken voor nieuwe uitgaven, hoe rendabel die ook beloven te zijn. Is het rapport der Staatscommissie over de inrichting der departementen in dit opzicht niet een onthulling geweest? Maar wat heeft het uitgewerkt?
Een andere groote taak ligt in 't beheer onzer koloniën, die op uiterst gebrekkige wijze, zonder flinke durf en verreikend inzicht wordt vervuld. In den noodstand van West-Indië komt maar geen verbetering. Verder zijn er in Oost-Indië dat een reuzenontwikkeling begon, nu groote industriën en cultures zich naast een rijk mijnwezen gaan ontwikkelen, talrijke moeielijke regelingen te heffen, die voor lange tijden van overwegende invloed zullen zijn, en wat meer is over 't bezit van en de rust in onze koloniën zullen beslissen.
En bij al het opgesomde, dat aanwijst hoe een land dat zich opnieuw levenskrachtig toont, behoefte heeft aan zaakkundige sterke leiding, komt dan nog ten slotte het arbeiders vraagstuk. Dat stelt als allereerste eisch de grondslagen der demokratie te verbreeden, niet angstvallig maar flink en met vertrouwen, opdat niet naast de godsdienstige splitsing ook de klassetegenstelling het nationaal besef vernietigt, en het gevoel van saamhoorigheid meer en meer opheft.
De arbeidersklasse is niet langer de groote groep van paupers uit het eind der 18e en 't begin der 19e eeuw. Zij wil erkenning van het volle burgerschap en is met minder niet tevreden. Niet door heele of halve weigering en door hoog of sterk te doen, worden haar gebreken opgeheven, maar door tegemoetkomendheid, door opvoeding en aankweek van verantwoordelijkheid.
Naast de zuiver ekonomische politiek, die het volk sterker maakt, die de ontwikkeling van alle welvaartsbronnen niet belemmert maar bevordert, die belasting, rechtspraak, en beheer maakt tot hulp inplaats van tot last, moet er zijn een sociale
| |
| |
politiek, die tot eerste taak heeft het peil der arbeidersklasse omhoog te voeren, zoowel materieel als intellectueel en moreel. En dit in het vaste vertrouwen, dat zoo'n verhoogde arbeidersklasse de ware volkskracht is, meer nog dan de z.g. middenstand, die slechts overgangsvormen te samenbrengt met zeer uiteenloopende belangen en aard, en die in de politiek nooit richting, doch slechts weifeling kan brengen.
In het voorgaande is geenszins een volledig program bedoeld. Het is slechts een vluchtige aanwijzing van het vele waarin tot nu toe de politiek te kort schoot, een gebrekkig schematisch bewijs hoezeer er in ons land behoefte is aan een beheer, dat steunen moet op hen, die de ekonomische en sociale ontwikkeling begrijpen en vertrouwen, waardoor het als gevolg uitsluitend de conservatieve, zwakkere en angstiger naturen tegenover zich zal vinden.
Vooruitstrevenden tegenover behouders, dat is de politieke tegenstelling, die ons land dringend behoeft. Die tegenstelling scherp te gevoelen, en die met kracht aan het volk duidelijk te maken, dat is de ware taak der politici, waarbij zij de steun van allen verdienen, die weten welke belangen op 't spel staan.
* * *
Geen poging tot nieuwe partij-vorming; geen lust tot afwijkend individueel inzicht, geen neiging tot isolatie was het doel van de voorgaande beschouwing. Het was slechts de noodzakelijke verklaring van de kritiek, die nu gaat volgen. Een verklaring n.l. ter voorkoming van onjuiste conclusie's, alsof politiek uit den booze is. Zij mag niet uit den booze zijn, maar vormt integendeel een geweldige taak, die met alle ernst moet worden aangevat. Daartoe was noodig uiteen te zetten hoe vele en ernstige belangen bij de verkiezingen behandeld zullen worden.
Vragen wij ons toch nu af, hoe dit geschiedt, dan zijn er vele redenen van teleurstelling en verbazing. De politiek der verkiezingen is toch ingezet met deze zitting der Tweede Kamer. Alle onderwerpen, die behandeld werden, zijn omgezet in onderdeelen der verkiezingsagenda, en krijgen te meer belangstelling
| |
| |
naarmate zij beter voor die agenda passen. Het is alles een groote campagne, die in de Tweede Kamer door de politici begonnen, door hen later over 't land zal verspreid en aangevuurd worden. Dat land mag de nagalm en de clâque leveren.
Juist dat omzetten van een zakelijke discussie tot een deel der campagne heet in het spraakgebruik ‘de politiek erin brengen’. Dan stemt links tegen rechts en dient de geheele demonstratie ter ‘voorlichting’ van het kiezersvolk. Alle afwijkende punten waarbij de politiek niet te pas te brengen is, zijn onder den naam van ‘districtsbelangen’ of dergelijke tot minderwaardigheid gedoemd.
De ware inzet vormen de algemeene beschouwingen bij de staatsbegrooting. Deze waren dit jaar reeds zoowel in de personen der strijders als in de te behandelen onderwerpen verzwakt doordat de langdurige gerekte algemeene discussie over de Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering eraan voorafgegaan was. In een vorige kroniek is reeds uiteengezet hoe de linkerzijde erin slaagde om deze geheel voor haar politiek te gebruiken. De liberale concentratie was erdoor ingeluid met frohlicken en Siegesbewusstsein. Die zaak was immers juist beklonken, en de tegenpartijen hadden nog geen tijd gehad om een positie te kunnen innemen.
Het is thans niet twijfelachtig of de liberale leiders zijn voorbarig geweest. De eigenlijke concentratie-voorstelling stond achter bij de generale repetitie. Toen was er meer vuur in de spelers. Dat was bij herhaling geluwd en werkte verzwakkend op het eindeffect. Bovendien was de régie slecht in elkaar gezet. Er was eigenlijk in 't geheel geen goede rolverdeeling. De heeren Rink, Roodhuyzen, Patijn, De Beaufort en Drucker werden na hun aanval, die precies zoo was, als ieder kon voorspellen, vrijwel teruggedrongen in een verdedigende positie. De heeren Tydeman en Borgesius kwamen te laat om daarin nog verandering te kunnen brengen.
Daartegenover was de regeering bij monde van minister Heemskerk in gunstiger conditie, doordat zij nu pas en voor de tegenstanders geheel onverwacht het verkiezingsprogram ontvouwde. Maar ook dit had weer zijn zwakte. Allereerst doordat de redevoering van den premier niet magistraal genoeg
| |
| |
was gehouden. De gedeelten, die zoodanig bedoeld waren dreven in het langnat zijner ‘grappigheid’. Vooral echter daar hij zeer onvoldoende werd ondersteund. Uit den tijd van minister Kuyper herinnert men zich nog levendig hoe deze steeds kampvechters voor zich uitzond, om het terrein voor de hoofdmacht zijner breede redevoeringen vrij te vechten. Daarentegen kwamen nu de heeren Middelberg en Nolens, allesbehalve als schildknapen met aanvallen op de concentratie, doch veeleer als wijzen mentors met beschuldigende excuses voor het ministerie. Scherper kritiek dan ‘het ontbreken van de deugd der tijdrekenkunde’ en ‘de lust om zich weer in te huren’ op grond van oude beloften, is moeilijk korter te formuleeren. De meest eigenlijke hulp kwam van den heer De Savornin Lohman, doch juist deze hulp, van een man, die het ernstigst de regeering bij 't vervullen van haar taak had belemmerd, was ongewenscht. In hem was wel het oude vuur tegen een verwaten eigengerechtigd liberalisme, maar zijn al te late lof voor minister Talma stuurde hij indirect aan de ergste vijanden van zijn staatkunde: de vrijzinnig-demokraten. Terecht wist hij daardoor de lof voor de regeering te combineeren met een blaam voor de ex-katheder-socialisten, doch ten koste van de ernst zijner eigen overtuigingen. De hoofdzaak bleef daarom minister Heemskerk's rede en te meer schade deed het dat die averechts was opgezet. Verlokt door de mooie eindleuze van ‘de roode vaan in de mist’, waarmede hij trachtte de liberale concentratie pakkend te kenmerken, had hij de uiteenzetting van het rechtsche verkiezingsprogram doen voorafgaan aan den strijd tegen het linksche verbond. Toch lag het voor de hand, en Dr. Kuyper's leuzen hadden daarin steeds het voorbeeld gegeven, dat de volgorde andersom had moeten zijn. De mooie leuze was een negatieve, een met spot als wapen uitgevoerd verweer, geen aanvoering tot een duidelijk doel.
Het beeld dat de Kamerdiscussie dan ook te zien gaf miste geheel het opwekkende, het pakkende van een flinken strijd tusschen vooruitstrevenden, die een echte werkelijkheidspolitiek met duidelijke scherp belijnde hervormingen voorstaan, en conservatieven, die traditie's en oude instellingen verdedigen.
Twee listige verbonden stonden tegenover elkaar, die hun
| |
| |
plannen vaag en gemaskeerd op den achtergrond hielden, en kracht zochten door wederzijds elkaar onmacht te verwijten. Gij, coalitie, aldus spraken de voorgangers der liberale concentratie, hebt ons in de verloopen jaren getoond, dat gij niet in staat zijt om goed te regeeren. De aanvankelijke bedoeling van minister Heemskerk om oude en fatale partij-tegenstellingen te verdringen, is juist geeindigd met een venijnige poging om die nieuw leven in te blazen. En wat gij - zij 't ook in stilte - in 't Kuyper-beleid afkeurde, hebt ge in veel scherper vormen herhaald, n.l. de begunstiging van een permanent partijwezen, hoewel ge wist dat het op een onpractischen, onbruikbaren grondslag rustte.
Daartegenover kwam de premier die verwijten volledig op de concentratie terugwerpen. Indien hij al zijn poging had opgegeven om conciliant te zijn, d.w.z. om de conservatieve elementen der vrijzinnigen te vriend te houden, zoo is dat gebeurd, niet op bevel van Dr. Kuyper, maar gedwongen door de houding der linkerzijde, die zoowel de behoudendgezinde wetten b.v. militiewet en zedelijkheidswet, als de zeer getemperd vooruitstrevende sociale wetten van Talma bestreed met alle middelen waarover een oppositie kan beschikken. Tot op het onfatsoenlijke af. Zoo werd de coälitie wel gedwongen op eigen krachten te steunen. Al kon minister Heemskerk de eigen onmacht niet goedpraten, het eromheen praten was hem wel toevertrouwd. Zijn aanbeveling van een langere zittingsperiode voor de Tweede Kamer werd door niemand en in geen enkel opzicht meer als een overtuigend redmiddel erkend. Zijn kritiek was echter niet minder sterk dan die der liberalen op zijn eigen beleid, toen hij betoogde hoe de liberale concentratie toch nimmer een regeeringsmeerderheid zou kunnen vormen, zonder hulp der sociaal-demokraten. Dat hij hier een zwakke plaats trof bleek overtuigend toen zoowel de heer Roodhuyzen als de heer de Beaufort kwam verklaren, dat de concentratie de regeeringsverantwoordelijkheid niet aanvaardde bij een nederlaag van de coalitie indien dat met hulp der sociaal-demokraten moest geschieden. Dat toch is voor het begin van den zoo vol moed ondernomen strijd een getuigenis van zwakte en twijfel, die weinig harmonieerde met de op- | |
| |
wekkende klanken van het concentratie-program. Want dit was de clou, de grootste uitvinding der unie-liberale vernuften, om socialisten en socialisten-haters tegen elkaar in strijd-positie op te stellen en toch eendrachtig te doen samenstemmen voor hun blanco's. Vandaar dat de heer Borgesius nog probeerde de positie te redden, door onnoozel weg te zeggen dat het gezeur over de socialistensteun nu maar uit moest zijn. Alsof daarin niet
het draaipunt ligt der geheele linksche politiek.
Hoe stond het ondertusschen met de sociaal-demokratie, de lachende derde in het geschil? De ziekte van Mr. Troelstra bracht voor hen, die van 't antwoord op deze vraag veel verwachtten, een teleurstelling. Zijn groote rede werd meer dan ooit gemist. Allereerst omdat ons staatsbeleid zoo blijkbaar op een kritiek punt gekomen is, nu beide politieke verbonden in onmacht kijvend tegenover elkaar staan en ofschoon tot grondwetsherziening besloten deze niet kunnen uitvoeren. Noch links, noch rechts is meer de man te vinden, die het kan opnemen voor nieuwere inzichten van staatsbeleid. Allen zijn daar gebonden door hunne halve afspraken en voornemens om de regeeringszetels te behouden of te bemachtigen en daarvan iets zoo principieels als de grondwet te laten afhangen. Hun mond was gesnoerd, door de onderlinge stille verstandhouding, en den noodzaak om de verbondenen te sparen en in geen geval pijnlijk te treffen.
Doch de sociaal-democraat was vrij. Hij kon nu met meer kracht en met grooter overvloed van bewijzen dan ooit nog vroeger aantoonen hoe onwerkelijk, hoe onpractisch en daardoor hoe onvruchtbaar die samenkoppeling der drie partijen in coalitie en concentratie is. En meer, hij kon opnieuw en met duidelijke voorbeelden betoogen wat de volksbehoeften zijn, hoe breed en hoe dringend, die om voorziening roepen. Tegenover de enge, beperkte verwijten in den naargeestigen strijd om de macht, tegenover het streven om met angstige hervormingsleuzen, het vastklemmen aan bestaande verhoudingen te bedekken, had hij, die reeds zoo vaak getoond had naast partijleider ook staatsman te zijn, stellig vooruitzichten geopend van wat er in 't volksbelang kan en moet gebeuren. De sfeer van het duffe Binnenhof-vertrek, omgeven als door gordijnen van
| |
| |
de steeds partijdiger gestemde persoverzichten, had hij kunnen laten doorwaaien met de stormen van volksverbittering en doorschijnen door het licht van groote verwachting. Te beter omdat hij juist terugkeerde van die prachtige internationale beweging te Bazel tegen den cultuur-bedreigenden oorlog. Daar was hij in aanraking geweest met politieke voorgangers uit alle beschaafde natie's, daar had hij een atmosfeer geademd van de beste en hoogste verwachtingen voor algemeen volkswelzijn, daar had hij zelf vooraan op de bres gestaan ter verdediging niet zoo zeer van socialistische of partijdige leerstellingen, maar van de reëele ontwikkeling tot een hooger peil van samenlevingsbestaan. Doch die stem ontbrak. Zoo was het uitblijven van Troelstra's rede een teleurstelling voor hen, die daarop gerekend hadden en wel opdat een andere, zuivere, en breedere uitkijk geopend zou worden dan waarvan een verpolitiekte politiek besef heeft. Schaper die hem verving kon dit door raakheid en slagvaardigheid niet vergoeden. Hij was en bleef inderdaad de lachende derde. Eenerzijds kon hij de liberale concentratie bespotten, die tegelijk de mooie beloften deed die hen door 't bestaan en door de actie der sociaal-demokraten waren afgedwongen en tevens den kiezers wilde wijsmaken dat zij zoo anti-socialitisch waren. Doch aan den anderen kant kon hij ook de coalitie er tusschen nemen, die vrees voor den rooden vaan in de mist wilde aanwakkeren, maar toch ook als het te pas kwam de hulp der sociaal-demokraten gaarne aanvaardde. Het resultaat van zijn optreden bleef er echter bij dat hij met groote vrijmoedigheid en openheid constateerde hoe de sociaal-demokratie en haar invloed in geen enkel opzicht geringer of geschaad werd door de oorlogsverklaring tegelijk van coalitie en concentratie. Maar de leemte in zijn optreden kwam duidelijk aan 't licht, doordat hij niet boven de verkondigde politiek uitging, niet alleen niet van die der beide verbonden, maar ook niet boven die
zijner eigen partij.
De groote onmacht der verbonden was toch vooral duidelijk uit het geheel negatieve der discussie's. En waaraan behoefte bestond was een positieve, practische, scherp omschreven aanwijzing van staatsbeleid. De roode vaan in de mist is genoemd, door tegenstanders om angst te verwekken, maar was
| |
| |
inderdaad niet aanwezig. Zij had in de bedroevende verwarring kunnen zijn, zoo rood, maar dan ook zoo stralend als een opgaande zon, die laat zien hoe er te midden van de mist twee uitgeputte legers vastraakten in een uitgebreid moeras, en hoe noodig het is voor een volk dat nog een toekomst voor zich voelt, nieuwe mannen te leiden langs nieuw te banen wegen.
* * *
Is inderdaad de concentratie- en coalitie-politiek geheel en al negatief? Beide hebben toch een program en beide beweren dat het duidelijk is.
De concentratie belooft algemeen kiesrecht en staatspensioen; de coalitie een grondwetsherziening, die ook een kiesrechtuitbreiding, zij 't ook een beperktere omvat, met verder voortzetting van haar aanhangige plannen.
De concentratie zegt dat zij in plaats van protectie rechtvaardiger belastingen zal geven, en de vrijheid der liberale instellingen handhaven. Daartegenover wekt de coalitie verwachtingen van een christelijke school en bloeiende nijverheid met hooge loonen. Bovendien doet zij uitkomen, dat eigenlijk bij haar alleen de landsdefensie veilig is.
Men moet echter deze programpunten scherp bekijken. Dan blijkt dat zij geen achtergrond hebben. Het zijn schimmen, bedrieglijke verschijningen, die door kunstmatige belichting worden verwekt in wat inderdaad niets anders is dan een omhullende mist om de werkelijkheid van het volksleven.
Wanneer toch de coalitie er in slaagt haar meerderheid zij het ook verzwakt te handhaven, is het allereerste wat gebeuren gaat dat een geheimzinnige onzekerheid optreedt.
Grondwetsherziening is dan ondenkbaar, daar deze twee derden der stemmen eischt. Vandaar dat die op den achtergrond zal blijven. Het restant der wetten van dit ministerie is uitteraard het eerst aan de beurt. Wat dat restant zal zijn is nog niet te zeggen. Zal het ook de tariefwet omvatten? In elk geval moet er een stuk van Talma's sociale verzekering toe behooren. Maar kan het ministerie zoo blijven als het thans is? Zal de christelijk-historische partij zich neerleggen bij het hand- | |
| |
haven in 't bijzonder van minister Talma en zijn door de conservatieven gehaatte wetten? Zullen niet meerdere ministers vermoeid, voldaan of naar ander werk begeerig, hun taak neerleggen? Het ziet er naar uit of bij een vernieuwde overwinning der coalitie de moeilijkheid eigenlijk pas gaat beginnen. En wie kan voorspellen hoe het coalitieverbond zal trachten om de nieuwe compromissen te vormen die tusschen de zeer tegenstrijdige wenschen na de verkiezingen noodig zullen blijken.
Het is toch duidelijk dat een overwinning der coalitie slechts te bevechten is door groote concessie's aan de christelijkhistorischen. Hoe heerschzuchtig en dwarsboomend zij zich ook in de afgeloopen periode gedragen hebben, de stemming in 't land - het bleek in Ommen - bevatte daarvoor de verklaring. En zij geven den doorslag. Omgekeerd stelt dit de andere bondgenooten op een zware proef, zoowel de antirevolutionnairen als de katholieken. De eerste zien de politieke leiding van de gereformeerden geleidelijk overgaan op de Nederlandsch-hervormden. De laatsten zien hoe er nog steeds een protestantsche geest in de noordelijke provinciën aanwezig blijft, die hun invloed maar noode erkent. Beide weten dat het een zwakke partij is die door bijzondere omstandigheden instaat gesteld is hen het mes op de keel te zetten en daarvan overtuigd zich niet door schreeuwen laat overtreffen. En toch zal de overwinning in Juni slechts verkregen worden door toegevendheid aan de veel-eischenden. Allereerst omdat deze niet genoeg georganiseerd zijn en dikwijls de onder-leiders liever dan de boven-lijders volgen, terwijl zij bovendien geen eigenlijk politiek stelsel bezitten en dus zeer uiteenloopende meeningen moeten toelaten of m.a.w. een zwakke discipline kennen.
Een andere moeilijkheid schuilt in de defensie- en koloniale questie's. De ontwikkelingsgang zal ongetwijfeld deze op den voorgrond brengen, vooral bij een regeering, die niet van bovenaf hervormingen naar een principieel stelsel beoogt, maar zich op den stroom der voorvallen laat drijven. Reeds nu begint België aan een defensie-politiek, die in een vergroot en modern toegerust leger en in bondgenootschappen heil zoekt. Dat moet Nederland meesleepen. De leger-specialiteiten zijn onder het bewind van Colijn tot nieuwe kracht gekomen. De
| |
| |
oude geest der bureaukratie en ancienniteitsinvloed maakt plaats voor een erkenning van jonger, daadkrachtiger intellect onder de officieren. Dat brengt echter volstrekt geen systeem-verandering mede. Aanraking met het volk is nog verre te zoeken. Het leger blijft terzijde staan, een stand, een klasse, een aparte macht, die echter plan heeft steeds meer over het volk, over zijn mannen en zijn hulpbronnen te beschikken. Dat leger zal geleerd door den Balkan-oorlog, en op grond van de kennis der opofferingen die Bulgaren, Serviërs, Grieken en Roumenen zich getroost hebben, al maar hoogere eischen gaan stellen. Hierdoor moet echter vooral de katholieke partij in ongelegenheid geraken, waarbinnen een anti-militaire geest steeds sterk aanwezig is geweest. Ook uit de koloniën dreigen moeilijkheden, waarvan de voorboden reeds aanwezig zijn. Chineezen, die talrijker dan de Europeanen in de archipel zich vestigden en krachtig meedoen aan de ‘geld-makerij’ die daar koortsachtig de Indische maatschappij doorwoekert, gaan luid en luider klagen, ja zelfs zich verzetten. De bedeesde poging tot autonomie zal een beweging in gang zetten, wier vaart niet te raden is, en waarop ook de plannen voor een Indische verdedigingsvloot invloed zullen uitoefenen, te meer daar de vrijwilligers voor het leger in stijgende mate gaan ontbreken. Tot nu toe hadden de zwakste pogingen ter kerstening van het onderwijs en ter bevordering der zending slechts een onrust ten gevolge. Ze kunnen echter een vonk worden, die aansteken zal wat uit een snelle kapitalistische ontwikkeling onvermijdelijk aan revolutionnaire geest moet voortkomen.
De nieuwe ‘Oost-Indische Compagnie’, waartoe zich het landsyndikaat onder leiding van Colijn, v. Heutz, Idenburg, en wie weet welke invloedrijke ex-bestuursfiguren poogt te ontwikkelen, zal ongetwijfeld ook de tevredenheid niet bevorderen.
Plotseling kan een nederlandsche regeering te staan komen voor zoo groote moeilijkheden, dat allerlei andere binnenlandsche plannen er door weggevaagd worden.
De coalitie-regeering heeft dan ook een program, dat ondanks wat erop staat niets anders vraagt dan voortzetting der zaak met blanco mandaat en onder onbekende aanvoering, al naar de omstandigheden dat zullen medebrengen. Het eenige posi- | |
| |
tieve is de invloed der partijen, op belangrijke beslissingen en ‘baantjes’.
Ongetwijfeld heeft het concentratie-program een schooner schijn. Want het begint met een klinkend protest tegen zoo'n bewind. Ieder vrijzinnige, men zou uit oude gewoonte nog bijna zeggen, ieder weldenkende gevoelt het gevaar van zoo'n onzekere partij-regeering, waarbij afwisselend katholieken, gereformeerden en hervormden, zij 't ook in onderlingen naijver, begunstigd worden, zoodat schijn-vroomheid niet aller verwachting, maar zelfs de hoogste belooning kan ontvangen. Waarbij voorts aan het moderne leven een uiterlijk zedelijk vertoon opgedrongen wordt, en zelfs de vrije ontwikkeling van wetenschap en kunst niet langer buiten gevaar is.
Men, d.w.z. hij die innerlijk aan de kerk vervreemd is, maar overigens zich gematigd onverschillig toont voor alles wat buiten zaak of werk omgaat, voelt toch ook wel dat een geliefhebber in tariefwetgeving en dwangwetten, die onbesuisd ieder burger voorzien van plichten tot dit op te schrijven en tot dat te betalen met kans van proces-verbaal en onverhoedsch politietoezicht, die verder 't geregelde zakenleven op eenmaal in de war sturen: dezen een duit in de zak stoppen, maar dien zijn klanten ontnemen kan, zoo'n gematigd-onverschillige ‘men’ gevoelt ook wel dat het zoo niet langer gaat.
Hem roept de concentratie op. Laat uw lusteloosheid varen, en beseft dat gij liberaal zijt. Schrikt niet langer van de verdeeldheid uwer politici, die vochten om dingen, die u niemendal konden schelen. Zij zijn het eens geworden, en zullen de clericale onruststokers met uw hulp verjagen. Dat is de ware zin van de concentratie, die aldus het politieke leven weer wil opwekken door vrees aan te jagen aan de onverschilligen.
Doch het program? Moest het eigenlijk niet zijn, dat wat de op te wekken onverschilligen wenschen, of liever omdat zij zich er nooit mee bemoeiden, moesten wenschen? Ongetwijfeld! doch hoe kan het anders geformuleerd worden dan als vrijheid en behoud, dat wil zeggen als het meest volkomen conservatisme.
| |
| |
Dit zou echter de oude trouwe kiezers afschrikken, zoo zijn ze niet opgevoed in de partij-politiek.
Er is in ons land nog wel een en ander te doen. Het concentratie-pogram moet zich echter beperken. Daarom zijn alleen zulke leuzen aanvaard, die aan de eene kant een kring van aanhangers hebben en aan de andere kant nog niet scherp genoeg geformuleerd zijn om er vrees mede te verwekken. 't Vrouwenkiesrecht is - zoo juichen de feministen - aan de orde gesteld en zij roepen heil aan de concentratie. ‘Doch de regeling is blanco’. Algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging vormen het eindpunt der demokratische wenschen, als men tenminste het referendum uitzondert, dat nog nooit anders dan behoudend werkte. Te gemakkelijker kan de concentratie dit een en ander beloven omdat er grondwetsherziening voor noodig is, die niet zoo heel gemakkelijk klaar te spelen is, in geen geval door de concentratie alleen. 't Is dus meer een belofte tot een gezindheid dan tot een daad.
Anders zou het kunnen zijn met het staatspensioen. Het verstrekken van een weekgeldje aan oude armen, kon snel in de wet en tot werkelijkheid gebracht worden. Doch angstvallig zwijgt het program over 't bedrag, over den vorm van uitreiking, over de belasting, die het geld ervoor moet verschaffen.
Dat is zaak der regeering, die mogelijk komen kan.
Maar waar de concentratie rustig over zwijgt is, dat zoo'n regeering, n.l. één die uitsluitend steunt op het prachtige program, er eenvoudig niet komen kan. In theorie natuurlijk wel. Maar niet in de tegenwoordige partij-verdeeling van ons land. Want zooals de coalitie afhangt van de christelijk-historische stemmen, zoo de liberale candidaat van de socialistische.
Een zuivere concentratie-regeering is alleen denkbaar met de goedkeuring der sociaal-demokraten. Maar, zoo spraken de heeren Roodhuyzen en de Beaufort, dat doen we niet. Anders zouden de gematigd-onverschilligen bang kunnen worden.
Wat is er dan achter den strijd te zien dan een dikke mist, waarin niets meer overblijft dan de wezenlijke zin der concentratie: behoudend tegengaan van coalitie-wetten; beschermend optreden voor de vrijheid, d.w.z. het onthouden van leiding.
En dat alles of er in Nederland geen staatsbeleid noodig
| |
| |
was, of er geen krachtige regeering moest optreden om een groote achterstand in te halen, en de drang naar ontwikkeling steun en vorm te geven.
* * *
Vooruitgang tegenover 't conservatisme, vooruitgang op elk gebied van regeeren, tegenover vasthouden aan de banden die de ontwikkeling omklemmen en belemmeren, dat is de politiek die ons land dringend behoeft. En wat laten de tot regeeren geneigde, de naar regeeren verlangende politici ons zien? Dat zij in twee vijandige kampen allen de partij van het behoud kiezen. En dit is niet beter omdat het onder demokratische of vooruitstrevende leuze gaat. Het is er te erger om, daar het de politiek bederft, vernedert, vertrapt, en alle lust tot energie voor 't algemeen belang met walging op zij doet gaan.
Slechts één partij blijft er over, die geen kans heeft op regeeren, die men van coalitie tot concentratie liefst weg zou drukken en in haar bewegingen belemmeren, die men in haar krachtigste en meest-levende, wijl opofferingsgezinde uiting voor het algemeen kiesrecht tot openlijk verzet trachtte te verlokken, en die nu heel alleen de taak heeft om de ontwikkeling van ons volksleven langs nieuwe banen voor te staan.
Het is de sociaal-demokratie, die ondanks haar internationale gezindheid, de meest waarlijk nationale belangen zal moeten behartigen en verdedigen. Aan de roode vaan is het overgelaten om den weg te wijzen aan ons volk door de donkere oorlogbedreigende tijden en door de mist, die coalitie en concentratie over haar heen werpen.
G. Burger. |
|