| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
De maand, die ‘vastgelegd’ was voor de Invaliditeits- en ouderdomsverzekering, is ten slotte gevuld geworden met linksche politiek. De zoogenaamde beraadslaging over het wetsontwerp werd tot een zeer lange en uiterst gedetailleerde betooging tegen het plan en zelfs tegen de aanstaande wet-Talma; een betooging verder tot aanprijzing van de staatspensioneering in welken vorm en onder welke naam dan ook. De behandeling was zóó uitvoerig dat tegen geen herhaling opgezien werd, indien nog slechts éen argumentje werd bestreden of nader opgehelderd. Ook dat was linksche politiek. Want ieder zag de onuitgesproken bedoeling om tijd te winnen of liever om tijd te dooden. Zoo al het tot stand komen van de invaliditeits- en ouderdomsverzekering niet tegen te houden was, dan werden toch de kansen beter om de protectie-plannen te weren, om van het verhinderen der grondwetsherziening dan nog af te zien.
Maar een dergelijke tactiek van rekken moest ongezocht schijnen en daardoor onaantastbaar zijn.
Inderdaad is de linkerzijde er in geslaagd om zakelijk en degelijk te blijven in de redevoeringen, die maar aldoor gehouden werden, 's morgens, 's middags, 's avonds, dagen, weken door. Het was bijna een sport, maar dan onder zeer strenge regelen. De heer Duys, de heer Treub, de heer Troelstra heeft zooveel uur gesproken, berichtten de linksche bladen eenigszins triomfantelijk, doch ook ietwat verlegen, zoodat er onmiddellijk bijgevoegd werd dat de rede getuigde van groote studie en kennis. De tactiek slaagde dan ook alleen door de groote werk- en spreekkracht, die leden der oppositie aan den dag - of misschien nog meer aan de nacht - legden.
| |
| |
Want het dwangmiddel van den Kamervoorzitter, nl. de twee avondvergaderingen, die onverbiddellijk voortgezet werden, eenmaal zelfs tot kwart voor twee uur, dat middel faalde.
Overigens heeft de regeeringsmeerderheid vrij gedwee de eindelooze redevoeringen der oppositie ondergaan. Er is zelfs niet beproefd om zoo iets als de valbijltactiek toe te passen, waarmede thans in het Engelsche parlement de Home-rule wordt doorgezet. Men liet maar praten in de hoop dat er wel een eind aan zou komen. Van verweer was weinig sprake. Het was in 't begin beproefd, maar na de formeele plichtsvervulling der heeren Nolens, Aalberse, Van Vliet en Rutgers scheen zwijgen het parool. Voor den laatsten was dit misschien even moeilijk als voor de christelijk-historische leden der Kamer, doch ingaan op de argumenten en verlokkende vragen der oppositie, zou het versterken van haar tactiek zijn geweest.
Zelfs de minister begaf zich niet volop in het strijdperk. De rechterzijde had een stevige zeer materieele basis voor het wetsontwerp, nl. de geconsolideerde 57 stemmen. Daaraan had zij zich te houden. Hieruit zijn ook te verklaren die twee merkwaardige uitlatingen van minister Talma, die de zwakte van een dergelijk steunpunt maar al te duidelijk aantoonen.
De oppositie had zich al tegen het ontwerp verklaard; haar te overtuigen was dus onmogelijk. Waarvoor zou de minister dan spreken? Om het land, het volk duidelijk de voordeelen van zijn stelsel uiteen te zetten? De eindelooze redevoeringen, zoo zei de minister, hadden reeds alle belangstelling doodgepraat. Naast deze terugtocht op de verdedigingslijn der 57 stemmen, is ook merkwaardig het korte maar duidelijke verweer tegen de staatspensioneering; nl. de kerk wil het niet, daar zij geen afstand wil doen van haar invloed op de armen.
Vermoedelijk heeft de regeeringsmeerderheid verwacht dat door haar zwijgen de strijdlust der linkerzijde wel snel uit zou dooven ‘faute de combattants’. Maar dan was dat een misrekening. De linkerzijde had ‘onder elkaar’ genoeg belangrijks te verhandelen, waarbij zij de belangstelling der rechterzijde volledig kon missen. Dat meevallertje voor de oppositie bestond uit de jonge belangstelling en ijver voor de pas geboren liberale concentratie, en....uit een spelbreker.
| |
| |
Bij de concentratie-plannen toch speelde de kwestie der ouderdomsverzorging geen geringe rol. Dat was een kostelijk onderwerp om er bij de verkiezingen het land mee rond te trekken. Vandaar dan ook dat de heer Tydeman niet geschuwd had de gevaarlijke bedreiging uit te spreken dat links zich niet bond aan Talina's regeling zelfs al was die reeds wet geworden. Gevaarlijk is toch een dergelijke bedreiging. Wat voor ontaarding der partij-politiek staat ons te wachten indien wetten beurtelings door de éene partij aangenomen, door de andere weer afgebroken worden.
Maar de liberale concentratie heeft de ouderdoms-verzorging als een buitengewone attractie op haar program noodig. En dus was de discussie-ruimte die de rechterzijde vrij liet en de linkerzijde met toenemende vreugde genoot, van nut om te vertellen dat en hoe, de drie linksche partijen aan de kiezers een premie-vrij pensioen voor de ouden van dagen beloven. De hoofdbelangstellenden waren hierbij de sociaal-demokraten. Zij stonden geheel en al buiten de concentratie. En de heer Troelstra constateerde met scherpte hoe geheel en al onkundig hij van haar plannen was. Maar toch - hoewel de concentratie evengoed den oorlog aan rood als aan zwart verklaarde - had het zin dat de socialistische leider waarschuwde voor een al te groot vertrouwen op hulp.
Vóor dat wij hierop verder ingaan, moeten wij even de aandacht vragen voor den spelbreker.
* * *
Eigenlijk waren er twee spelbrekers aan de linkerzijde. Terwijl spreker na spreker zich letterlijk uitputte in woorden van minachting, afkeer, haat zelfs tegen de dwang verzekering, kwamen de heeren Dr. Bos en Mr. Treub nog even van de oude liefde der vrijzinnig-demokraten getuigen.
Oude liefde, want het begrip der sociale verzekering, zooals dat in Duitschland was verwerkelijkt, en bestemd scheen de wereld te veroveren, had in ons land het eerst een warme ontvangst gehad bij de vrijzinnig-democraten, al waren ze toen misschien nog niet onder dien naam bekend.
| |
| |
De mannen van de Vragen des Tijds hebben lange jaren propaganda gevoerd voor een sociale politiek, die naast de arbeidswetgeving vooral de sociale verzekering op haar program had. Het was voor hen ongetwijfeld eene overwinning dat Dr. A. Kuyper zijn eigen vroegere bezwaren tegen den dwang der verzekering op zijde zetten kon en in de periode 1901-1905 zijn wetsontwerpen naar het Duitsche model indiende.
Zij hebben echter hun succes daarna snel zien weg-ebben, en vooral aan de vrijzinnige kant.
De sociaal-demokraten zijn, vanaf het oogenblik dat zij aan practische politiek gingen doen, wantrouwig geweest. En in 't bijzonder aangaande ouderdoms-verzorging stonden zij van den beginne af aan pal voor het staatspensioen.
De andere uitersten, de vrij-liberalen, hadden al gauw genoeg van de ongevallenwet en trokken steeds verder af van ingrijpende staatsbemoeiïng.
En in 1909 ging opeens de Liberale Unie over-stag door zich voor het Engelsche staats-pensioen te verklaren. De succesvolle propaganda van den actieven Bond voor Staatspensioneering had daaraan zeker geen gering aandeel.
Met felle woorden werd dit ‘verraad’ der unie-liberalen door de voorgangers der vrijzinnig-demokraten en niet in 't minst door Mr. Treub gehekeld. Doch hij vergiste zich toen hij meende dat er van ‘verraad’ en van ‘demagogie’ sprake was. Het volk had zich een eigen opinie gevormd en begon van een eigen wil blijk te geven. Daarnaar hadden zich de unie-liberalen geschikt, en daarvoor zouden ook ten slotte de vrijzinnig-democraten moeten bukken.
Reeds vóor 1909 had Mr. Treub een poging gedaan om den stuur zoodanig te wenden, dat de verplichte verzekering aannemelijker werd en opnieuw tot triomfen gevoerd zou kunnen worden.
Met de toen ontworpen plannen heeft hij ook nu beproefd, zooals hij het ook in zijn eigen partij na herhaalde aanvallen had gedaan, de stroom voor staatspensioneering te trotseeren.
Daarom kwam zijn spelbreken scherper uit dan van Dr. Bos. Die beperkte zich tot een betoog over het mooie van de algemeene arbeidersverzekering, maar koos ten slotte toch partij
| |
| |
tegen Talma's wetsontwerp en vóor de concentratieplannen. Hij motiveerde dat bijna uitsluitend door zijn alles overheerschende afkeer van de tariefherziening.
Anders Mr. Treub. Zijn stelsel uit den kenteringstijd droeg en draagt daarvan de duidelijke kenmerken.
Met de nieuwere strooming gaat hij mede in de kritiek op het Duitsche stelsel. Niet de individueele verzekering met al den administratieven omslag, maar een sociale solidariteit is de basis voor zijn plan. Doch tegen den stroom gaat hij in door een felle bestrijding van de staatspensioneering. Aanvankelijk niet op principieele gronden, maar op zuiver finantieele overwegingen. De staatspensioneering is niet te betalen, ook niet door belastinghervorming. Later zou hij ook principieele bezwaren gaan aanvoeren, toen de zwakte van zijn eigen stelsel een offensief optreden noodzakelijk maakte.
Want dat stelsel bleek bijzonder zwak; het was een stroomrafeling, geen eigen strooming. Wanneer niet ieder verzekerde door premie de lasten voor zijn eigen uitkeeringskans draagt, dan is er maar éen billijke weg te vinden, dat n.l. de gemeenschap de kosten betaalt. Men kan niet een combinatie daartusschen in verzinnen en van enkele willekeurig gekozen groepen der verzekerden een even willekeurige bijdrage vergen. Doch juist door die zwakte moest Mr. Treub....gehoor geven aan den politieken drang en zijn sociale uitvinding prijs geven? In dat geval zou hij niet de van zichzelf overtuigde, strijdbare figuur zijn, waarvoor hij in ons land bekend staat. Integendeel moest hij door de jaren van strijd eerst tegen de conservatief-liberalen, toen tegen de unie-liberaien, eindelijk tegen zijn eigen troepen, nog meer gehecht zijn aan de grondtrekken van zijn stelsel. Vooral ook omdat de ondergrond ervan een finantieele was. Daarin gevoelde hij zich het sterkst en het meest zeker. Zeker n.l. in het kennen der grenzen tot waar vermogen en inkomen door den fiscus te treffen waren. Speelde aldus de financier den politicus parten? De laatste zag zich namelijk gedwongen om aan twee kanten tegelijk aanvallend op te treden. Eenerzijds tegen den minister, die het oude individualistische verzekeringsbeginsel verdedigde. Anderzijds tegen de sociaal-democraten die de heftigste en principieelste verdedigers van de staatspensioneering waren. Want
| |
| |
de concentratie, die, zooals later zou blijken ook met zijn goedkeuring tot stand was gekomen, kon hij niet aanvallen. Wat was echter het resultaat van zijn gevecht tegen twee fronten? Zijn aanval tegen den minister was slechts zwak. Hij verweet hem bureaukratie, die zou blijken uit een te geringe genegenheid voor de organisaties, die uit het maatschappelijk leven zelf groeiden en voorkeur voor op papier ontworpen en door ambtenaren geleide staatsorganen. Overigens verschilde hij slechts met hem in de verdeeling van de staatsbijdrage en de manier waarop het geld daarvoor gevonden zou worden. Veel feller trad hij op tegen de staatspensioneering, zóo fel dat de minister gaarne de ontvangen slagen vergat om achter hem schuil te gaan. Hierdoor had Mr. Treub zijn doel voorbij geschoten. Want ten genoege van de rechterzijde ging hij de sociaal-demokraten bestoken door hen voor te houden, hoe Duitsche en Fransche partijgenooten het verzekeringsstelsel hadden verdedigd. Hoe meer hij zich daarmede vereenzelvigde, hoe verder hij echter afdwaalde van de concentratie, zoodat de eindindruk geen andere was dan dat Mr. Treub geheel alleen een schild ophield boven de regeeringspartijen om de scherpste slagen op te vangen. In 't besef van dat averechtsch succes zakte plotseling zijn geheele strijdbare houding in elkaar toen hij aan 't slot mededeelde toch niet de concentratie te zullen bestrijden en de voorkeur gaf aan den rol van....toeschouwer. Treub toeschouwer! Geen wonder dat Schaper van een politieke zwanenzang, Troelstra van een harakiri sprak, en de concentratiemannen hoopten dat....het niet zoo zou blijven. Hoe dit ook zij, de spelbreuk van Mr. Treub was een merkwaardig politiek feit. Het was de ondergang - met een laatste groote krachtsontwikkeling - van wat jaren lang de politieke toekomst in ons land scheen te zullen beheerschen, het katheder-socialisme.
Als met een explozie viel machteloos uiteen die eens stoute gedachte, omstreeks 1875 onder de jongere ekonomen in ons land opgekomen, dat door kennis, door geleerdheid van de sociale verschijnselen, een oplossing moest en kon gegeven worden aan de maatschappelijke verwikkelingen.
* * *
| |
| |
Ook de hardnekkigste spreeklust der linkerzijde kreeg een eind, en de Kamer begon met de werkelijke behandeling van het wetsontwerp. Tegenover een stroom van amendementen toonde minister Talma een scherp afgeteekende houding. Meegaande in alle kleinere wenschen, weerde hij beslist elke belangrijke wijziging af, en stevende hij aan op een snelle afstemming. Het zou hem echter niet gelukken het werk voor de begrooting afgedaan te krijgen. Langzaam ging de worsteling tegen de oppositie verder. Harnnekkig werd gevochten voor een grootere staatsbijdrage, voor een weduwenpensioen, voor meerdere medezegging der arbeiders, voor een ander systeem van premiebetaling dan door het beruchte zegels plakken.
Ten slotte naderde de dag, waarop de discussie zou moeten eindigen, en de behandeling der staatsbegrooting beginnen. Nu was het oogenblik aangebroken voor de meerderheid om te toonen, dat zij onvermoeid was door de langdurige betooging der oppositie, en daardoor geen oogenblik en geen stap afweek van haar plan om n.l. haar wil door te zetten en het plan Talma tot wet te maken. Doch de overwinning der linkerzijde, doordat zij zich geheel van het gevechtsterrein had meester gemaakt, bleek wel degelijk den vijand overbluft of vermoeid te hebben.
Reeds het voorstel van den anti-revolutionnairen leider Middelberg om de wetsbehandeling in avondvergaderingen voort te zetten was schuchter ingediend. Nog weifelender en onbestemder was het plan Lohman voor één enkelen avond. En beide voorstellen werden verworpen. De reden zou spoedig blijken. De rechtsche troepen waren onbetrouwbaar geworden. En het einde van de campagne zou weinig eervol voor haar zijn. Wat toch was het geval?
De christelijk-historische conservatieven hadden Talma's ontwerp maar zeer noode aanvaard. En nog zwaarder was het hen zeker gevallen bij de behandeling geen rol te kunnen spelen. Want zij waren er zoo aan gewoon met hun stokpaardjes steeds dwars te rijden door de coalitie-politiek en hadden daaraan, dank zij de laksche houding hunner bondgenooten, zooveel invloed te danken, dat het zwijgen zeer moeilijk geweest moet zijn.
Te meer daar er nog steeds geen aanvaardbaar motief gevonden was om hun stem voor steeds bestreden beginselen te rechtvaardigen.
| |
| |
Dr. de Visser scheen echter een ontdekking gedaan te hebben. Was er bij de ongevallenverzekering niet zoo iets als risicooverdracht? En werd daardoor niet de dwang der premiebetaling schijnbaar opgeheven? Wat was eenvoudiger! Dat beginsel moest ook voor de invaliditeits- en ouderdomsverzekering gelden. Dat geleek op vrijheid. Geleek, want het had er niets mede uit te staan. Slechts zeer groote lichamen, spoorweg-maatschappijen, groote fabrieken enz. konden het erop wagen pensioenfondsen in stand te houden of te stichten. De risico is toch te groot voor de kleinen, die door de afscheiding der grooten slechts zwaarder druk zouden ondervinden.
Maar alle moeilijkheden schenen den voorsteller gering. Om die op te lossen had de minister zijn departement. Deze had slechts het beginsel der christelijk-historischen te aanvaarden van de vrijheid der....enkele groote kapitaalkrachtige lichamen om goedkooper van de wet af te komen en anders....
Van alle voorstellen, die in de Kamer ter sprake gekomen waren was dit het denkbaar slechtste, dat bovendien buitengewoon ondoordacht en onvolledig was uitgewerkt. De aanvaarding ervan zou stellig in het toch reeds onpopulaire stelsel een administratieve en finantieele verwarring stichten, waarbij het gebeurde met de ongevallenwet slechts gering kon zijn. En toch scheen de minister er naar over te hellen om te zwichten. De geschiedenis van Bakkerswet en Ziekteverzekering had hem zijn bondgenooten doen kennen. En nu kwam het er slechts op aan tot een gunstige eindstemming zoo snel mogelijk te geraken.
Het was duidelijk de bedoeling van den Kamervoorzitter om de amendementen de Visser nog af te doen, dat wil zeggen te doen aannemen alvorens de behandeling van 't ontwerp werd gestaakt, opdat dit kleine sneeuwballetje van oneenigheid niet tot een lawine zou kunnen aangroeien. Doch de groote vijand der risico-overdracht, de heer Duys was op zijn post. Niet voor niets had hij er een dik boek over geschreven, en zijn woord bleef klinken den geheelen laatsten Vrijdagnamiddag, tot hij schorsing der discussie vroeg. En ziet daar, waar de rechteraanvoerders blijkbaar voor gevreesd hadden, een deel hunner troepen was gevlucht. De Kamer was onvoltallig.
| |
| |
En in het jaar 1913, het verkiezingsjaar, zal de voorzitter der Kamer de discussie moeten heropenen met het woord te geven aan den heer Duys tot voortzetting zijner afgebroken rede tegen de risico-overdracht. Dat dit gebeurde, en dat het gebeurde over een zoo slecht voorstel, slecht naar inhoud en naar vorm, als dat van Dr. de Visser, is het weinig roemvolle einde van de roemlooze ‘vastgelegde’ maand.
* * *
Terwijl de coalitie met en ondanks haar 57 stemmen een zedelijke nederlaag leed, vierde de oppositie de blijde geboorte van het concentratie-program. Bijna zonder kritiek ontvangen, werd het door de drie partijen op één en denzelfden dag aanvaard met algemeene stemmen.
Slechts een paar figuren aan de uiterste grenzen werden gemist. De heer Treub had de rol van toeschouwer nog niet aanvaard, maar was toch buitenslands getrokken. Een andere vleugelleider, de heer Van Karnebeek, was wel aanwezig, maar trok zich na protest uit het politieke leven terug.
Direct daarna zijn organisatie-maatregelen genomen om de verkiezingscampagne te regelen en krachtig te voeren.
Er gaat ongetwijfeld door de liberale gelederen een gevoel van vertrouwen op de overwinning, zooals dat nòch in 1905 nòch in 1909 heeft bestaan. Er zijn eenige maanden over voor de kiezerskweek kan gaan beginnen, die bij de kieswet-Van Houten zoo'n invloed heeft op den uitslag. Bovendien is achter de verkiezingsleuze, een regeeringsprogramma klaar, terwijl alle verantwoordelijkheden zijn vastgesteld.
En dan, het schoone program! Voorzichtige bladen zeggen wel dat het een compromis is. Voorzichtig zijn namelijk altijd de conservatieven, en ze zijn bang dat er in de leidende handels- en industriekringen wel personen zijn, die voor algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging, vrouwenkiesrecht en staatspensioneering bitter weinig genegenheid gevoelen. Het zal hen nog een stukje regentenmacht en nog wat meer belasting kosten, die bij de tegenwoordige regeering dan toch veiliger schenen te zijn.
| |
| |
Doch, zoo zeggen diezelfde voorzichtige bladen, er zijn in dat zelfde program zulke voortreffelijke liberale gedachten. En dan wordt er het allereerst gedacht aan den afweer van het tarief dat de handelswinsten zooveel kleiner kon maken; verder aan Indië, waar het kapitaal bevreesd wordt van een antimahomedaansche regeeringspolitiek, die de rust en daardoor het geldverdienen zou kunnen verstoren.
Ook wordt gedacht aan die leuze der vrijheid voor al wat zich in 't maatschappelijk leven ontwikkelt, onbelemmerd n.l. door ambtenarencontrole, zooals b.v. de patroonsbonden, trusts, en vooral de organisaties in den landbouw, die de regeling van alle sociale verplichtingen in handen van boer en landheer willen behouden.
En niet het minst wordt er gedacht aan al die zoons van liberalen huize, die zich om der wille van het ‘baantje’ naar rechts zouden moeten draaien, en dan nog afhankelijk blijven.
Dat moeten kijken en luisteren naar dominee, pastoor, kiesvereenigingsbestuurder, enz. en het aanvaarden van uitwendige vroomheidsmanieren zou wel eens al te bar kunnen worden.
Zoo wordt er gedacht. En, heet het, de stellers van 't concentratie-program hebben hun ooren bij het volk goed te luisteren gelegd.
Oogenschijnlijk staat het er dus voor de concentratie prachtig voor. Er is tijd, liefhebberij, eendracht, en waarschijnlijk ook geld, waarvoor zelfs Indië aan 't werk was.
Bovendien is er aan de overzijde een venijnige tweedracht ontstaan. Dr. Kuyper raakte de aanmatiging der christelijk-historischen moede. De verkiezing om den door hem verlaten zetel, die steeds meer stof zou bieden tot een komedie van lawaaierige kleinzieligheid, bracht den laatsten druppel in een boordevolle emmer van opgestuwde nijdigheid.
De christelijk-historischen, die zich steeds het scherpst kenmerkten door haat tegen Dr. Kuyper, maar die daarbij altijd uit armoe aan politieke denkbeelden gedwongen waren voor hun optreden de lijnen van staatsbeleid te volgen, die door hem waren aangegeven, hadden steeds getracht zijn invloed zoowel in de coalitie, als in zijn eigen anti-revolutionnaire partij te verzwakken. Zij speculeerden steeds op hun onmisbaarheid
| |
| |
in de stemmensom, en maakten daarvan een vèr gaand misbruik om zetels te bezetten, en de politiek te overheerschen. Binden deden ze zich nooit. Ze moesten geleid worden als dwarse schapen met lokken en hitsen, waarbij dikwijls het erbarmelijkste spektakel ontstond.
De verkiezing in Ommen was weer een staaltje van hun losse maar inhalige tactiek. De leiders steunden den anti-revolutionnair, maar schenen den gezienen partijgenoot Mackay toch niet ernstig tegen te werken, die zich maar aldoor zijn vrijheid voorbehield om te weigeren of aan te nemen.
Na diens verkiezing greep Dr. Kuyper nu krachtig in, zóo krachtig dat ontstemming moest volgen. De coalitie-op-goed-vertrouwen heette verbroken te zijn en de nieuwe coalitie-op-vast-contract zou daarvoor in de plaats moeten komen. Dat nu is juist de moeilijkheid. Ook vroeger zou aan een betere, nauwkeuriger geformuleerde overeenkomst wel de voorkeur gegeven zijn, indien ze mogelijk was en door de christelijk-historischen werd gewenscht. In die wensch is zeker geen verandering gekomen, dan hoogstens naar de omgekeerde kant, om n.l. los te geraken van de coalitie. Wat in Ommen gebeurde, is slechts een teeken van wat er in de laatste jaren is omgegaan onder de orthodoxen der Ned. Hervormde Kerk. Dat zijn de ware christelijk-historischen, vol van traditie en waardigheidsgevoel, die door de geheele clericale politiek slechts hun verlangens zagen herleven om voor hun kerk de oude macht terug te winnen. Bovendien bevonden zich onder de jongere predikanten verscheidene, die sedert enkele weken onder leiding van Mr. Dr. van de Laar de nieuwe christelijk-sociale partij hebben gesticht. Na de christen-socialisten is dit reeds een tweede teeken, hoe ook de denkbeelden, die in verband staan met de maatschappelijke ontwikkeling van onzen tijd, zich een plaats verschaffen in kringen, waar het levende geloof de hoofdzaak wordt geacht.
Zoo zal ongetwijfeld minder bewust, maar toch even scherp gevoeld en begrepen, de aanhang der kerkelijke partijen onder de arbeiders afbrokkelen naar de kant der sociaal-demokraten, vooral in de grootere steden.
De liberale concentratie ziet dus een verzwakte vijand voor zich. Vijf jaren regeering zonder groote daden, wezen op machte- | |
| |
loosheid. Onderlinge verdeeldheid doet vrijhandelaren, grootekerkschen, sociaal-voelenden en arbeiders afkeerig worden van het verbond.
Wat zou de drie vrijzinnige partijen beletten de regeeringszetels te veroveren?
* * *
In het concentratie-program staat bijna terloops de zinsnede dat ook de sociaal-demokraten bestreden zullen worden. Niet het minst, zoo zullen de ontwerpers gedacht hebben: door hen wind uit de zeilen te vangen. Wat kunnen zij - d.w.z. de arbeiders meer wenschen dan algemeen kiesrecht, evenredige vertegenwoordiging, staatspensioen? Zoo min mogelijk sociaal-demokraten in de Kamer, maar steun van zooveel mogelijk socialistische stemmen, dat is der concentratie wensch en doel. Op die wijze wordt zeker gehoopt op een zelfstandige meerderheid in de Kamer, die een zuiver liberaal concentratie-kabinet mogelijk zal maken. Maar er is ook rekening te houden met een andere uitkomst. Tot nu toe zag het er volstrekt nog niet naar uit dat de invloed der socialisten in achteruitgang is. Voor hen, die kiesrecht, pensioen en afwering der protectie hartgrondig wenschen, is de sociaal-democraat minstens zoo betrouwbaar als een willekeurige concentratie-candidaat.
Wanneer dus de uitkomst der verkiezingen wel aan de coalitie een minderheid, maar aan de concentratie geen meerderheid brengt, is deze om te kunnen regeeren aangewezen op de steun der sociaal-demokraten. En deze zijn scherpzinnige tactici genoeg om daarmede bij de herstemmingen rekening te houden. Zij zullen nooit de conservatieve vleugel der concentratie helpen versterken, terwijl en doordat zij de eigen evenwichtsinvloed tusschen concentratie en coalitie prijs geven. Zelfs niet voor de geestdriftigst en vrijzinnigst gestelde programleuzen.
De mogelijkheid eener coalitie-nederlaag is daarom bijna tegelijkertijd de zekerheid van een meerderheid die van de sociaal-demokraten afhankelijk is. Vandaar dat Troelstra reeds zoo rustig aan de nieuwe bondgenooten kon meedeelen, dat ook hij eischen te stellen had.
Stellig hebben de sociaal-democraten geen enkele reden om
| |
| |
zich in de concentratie binnen te dringen. Ze zullen de conservatieve burgers niet noodeloos naar rechts behoeven terug te schrikken. Ze zullen juist het sterkst zijn in een bestrijding der concentratie en der coalitie beide, waardoor zij geen enkele aanspraak maken op regeeringszetels, en zich bij de herstemming volledige vrijheid voorbehouden.
Dat zij het kunnen toont juist de innerlijke zwakheid van het liberale programma. Het voorloopige succes is toch de triomf der frase. Meer niet. Wat aan het programma duidelijk is, blijkt gauw genoeg geheel negatief te zijn, even negatief als de anti-Kuyperleuze van 1905. Geen tariefwet, geen kerkelijke grondwetsherziening, geen invoering van Talma's gedwongen premiën. Maar wat positief is blijft vaag. Hoe het algemeen kiesrecht er komen zal, dat toch een grondwetsherziening en dus ⅔ der stemmen in de Tweede Kamer noodig maakt, wordt niet gezegd. Moet dat weer gaan traineeren zooals onder het kabinet De Meester? Het is al zeer onwaarschijnlijk dat een linksch ministerie het onmiddellijk na zijn optreden op een grondwetsstrijd laat aankomen. En toch is dat het hoogstnoodige en het allervoornaamste. Hoe zal verder de evenredige verkiezing ingericht worden? Het woord evenredig laat tal van oplossingen toe, van de conservatiefste, de partijdigste, tot de meest rechtvaardige. Wat moet er verder van 't vrouwenkiesrecht komen? Het is alles vaag als een nevel.
Niet beter gaat het met het pensioen. De heer Tydeman wil niet eens de naam staatspensioneering aanvaarden zonder ook maar iets van 't uitkeeringsbedrag te zeggen. De heer Patijn gewaagde van ƒ 2.50 's weeks of nog minder en tegelijk van een bijzondere pensioenbelasting, een ander woord voor de zoo sterk veroordeelde premiën.
Zal men de steun der geldmannen in handel, nijverheid en koloniën inroepen om hen direct met een scherpe vermogensen inkomstenbelasting aan te tasten? En hoe moet het met de defensie, waarover het kabinet De Meester zoo snel te struikelen kwam, en die ongetwijfeld zich weer naar voren zal dringen.
Het aantal vragen ter preciseering van de frasen uit het concentratie-program zijn talrijk, en de antwoorden moeten blijkbaar wachten tot na de overwinning.
| |
| |
Doch daarom juist is het zoo nuttig en noodzakelijk waarborgen te eischen. En de krachtigste waarborgen zijn de sociaal-demokratische parlementsleden. Hoe meer er van hen zijn, en hoe overwegender hun invloed op de meerderheid is, des te beter staat de kans op het eerste en eenige noodige: de grondwetsherziening om te geven het algemeene kiesrecht en de zuiverst mogelijke evenredige vertegenwoordiging.
Slechts een sterke sociaal-democratische fractie kan weigeren een ministerie aan het bewind te laten komen, dat daarmede zou willen spelen of treuzelen. En daar tegenover staat dat er zeer goed een kabinet mogelijk is dat niets anders wil en doet dan in de grondwet den rechtvaardiger grondslag te brengen voor een nieuwe politiek, een kabinet dat daarom nooit als anti-clericaal zich kan aankondigen, daar het ook katholieken moet mee krijgen voor de evenredige vertegenwoordiging, welke die partij in haar eigen belang niet kan afwijzen.
Zoo'n kabinet van 't kiesrecht moet door de socialisten geeischt worden en wel nòch als een concentratie-, nòch ook als een coalitie-regeering.
Dat is wel een taak, die het noodig maakt zich bijzonder vrij te houden van concentratie-koorts. Een taak waarvoor alleen een partij geschikt is met sterke eigen denkbeelden, met scholing en discipline. Hebben de burgerlijke partijen niet op een bepaalden Dinsdag in Den Haag krachtig medegewerkt om de sociaal-demokratie daartoe op te voeden?
* * *
De sociaal-demokratische arbeiders kunnen alzoo de dwingende macht zijn voor het beëindigen eener krachtlooze en demoraliseerende politiek, die zich zuiver richt naar de macht doch zich tooit met de frase. En merkwaardiger wijze zijn juist zij het, die steeds duidelijk uitspraken dat het bereiken der macht hun doel is. Daarom worden de kiezers steeds voor hen gewaarschuwd. Zij zouden streven naar klasse-bevoorrechting en klasseheerschappij. Doch al zou dat waar zijn, dan nog worden zij in hunne gemeenschappelijke beweging voortgestuwd om te grijpen naar de verwerkelijking van gedachten, die in frasen reeds lang
| |
| |
doodgedrukt schenen. Daardoor blijkt wat voor beteekenis de machtsvorming der arbeidersklasse heeft. Is het b.v. niet treffend en indrukwekkend te zien hoe die macht der internationale sociaal-demokratie zich op dit oogenblik opmaakt om waarschuwend in te grijpen in het broze diplomatenspel?
Op de Balkan heeft een rassenoorlog reeds grootendeels uitgewoed en aan Europa getoond hoe de oorlog nog niets van alle vroegere verschikkingen heeft verloren. Integendeel zijn de offers aan leven en goed nog grooter dan ooit voren, de inspanning en het lijden erger dan vroeger ooit bekend is geweest. Daarnaast is alle schijn van ridderlijk strijden geheel verloren gegaan. Doch er is een verheffende kant aan die gruwelijke gebeurtenissen, dat nl. volkeren zelf voor het verwerkelijken van een staat der eigen rasgenooten tot de ergste offers bereid waren. En verder dat de onderling vijandige Serviërs, Bulgaren en Grieken tot een overeenstemming zijn gebracht, die de kans van een blijvend volkenevenwicht op den Balkan grooter maakt dan sedert lang.
Doch nu staat Europa op het punt in te grijpen. De verhoudingen der groote mogendheden worden alleen door een machtsevenwicht beheerscht. De verstoring daarvan, doordat een der staten begeerig naar machtsuitbreiding zou grijpen, kan een verwoestende volkerenoorlog veroorzaken, waarvan omvang en gevolgen niet te overzien zijn.
Wat kunnen daartegen de vredescongressen en de burgerlijke parlementen? Wat doen daartegen de diplomaten?
En ziet nu opeens in de geschiedenis optreden een macht zooals nog nooit bestaan heeft, een macht waarvan steeds gezegd is dat zij de grondslagen der beschaving zou ondermijnen, aan wie de vaderlandsloosheid ten laste werd gelegd. Die macht treedt op met een snelheid en een beslistheid, die van kracht en ernst getuigt. Zij brengt honderdduizenden menschen in de Europeesche hoofdsteden te samen; zij heeft in den ouden Munster te Bazel afgevaardigden uit alle moderne landen doen bijeen komen voor een congres niet ten bate van een hersenschimmigen vrede, maar tegen een onmiddellijk nabij zijnden oorlog.
Een stem wordt gehoord niet van de zoogenaamde volken,
| |
| |
die de diplomaten beweren dat achter hen staan, maar van de volken zelve, die de begrippen van recht en menschengemeenschap als een levende werkelijkheid gaan toonen in scherpe tegenstelling tot de machtsverlangens der regeerende klassen.
Te midden van Bulgaren en Turken trad de cholera tusschen beide en beweegt hen thans om vrede te sluiten. Maar tusschen de volken van Europa staat niet de dood, maar het leven zelf der menschheid, het toekomstige leven eener gemeenschap van werkers, die de oudste en hoogste ideëen durft aanzien als een werkelijkheid die zal en moet komen.
De sociaal-democratie die zoo'n grootsche vredesmanifestatie ondernam, vergt reeds door die daad eerbied. Haar loon zal zijn, dat zij zich versterkt aan dergelijk diep geloof in eigen kracht.
De Nederlandsche arbeidersbeweging blijft bij die betooging niet achter. Haar voormannen zijn nu niet klein omdat ze van een kleine natie komen; maar ze kunnen groot zijn door de macht der gevoelens, die hen en de internationale menigten beheerschen.
En in elk land zal blijken wat die macht is van een jonge partij, die frasen door daden wil en kan vervangen.
Daartegen zal de liberale concentratie in ons land een strijd aanbinden, die er op moet uitloopen dat zij òf bedrogen uitkomt òf gehoorzaamt aan wat de politieke noodzakelijkheid in de eischen der sociaal-demokratie gebiedt.
G. Burger. |
|