De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Mislukt begin van Nieuwer Turkije: Sultan Mahmoed IIIn het najaar van 1835 maakte de jonge pruisische officier Moltke een verlofreis naar Konstantinopel. Uit dat bezoek werd een verblijf van vier jaar, gedurende welke tijd hij tal van opdrachten voor Sultan Mahmoed II uitvoerde. Zijn brieven uit die jaren werden in 1841 naamloos uitgegeven en later onder zijn geschriften opgenomen. In hun geheel geven zij het aantrekkelijkste beeld van zijn ongewone en rijke persoonlijkheid. Vlak voor zijn vertrek - nadat Mahmoed kort tevoren gestorven was - vatte hij zijn oordeel over die Sultan en zijn hervormingswerk samen in een vergelijking met het werk van Tsaar Peter de Groote. Een vertaling van dat schrijven volgt hier, als niet ongewichtig voor hen die in de tegenwoordige lotgevallen van Turkije belangstellen.
* * *
Konstantinopel, 1 September 1839. Vandaag bezocht ik het graf van de gestorven Sultan. Op de bergrug tusschen de Marmerzee en de haven, onder de moskee Noeri-Osman, overziet men het heele panorama van steden en zeeën, gebergten, eilanden, kasteelen en vloten, dat zich op geen ander punt van de aardbol zoo rijk samenstelt; daar, had Sultan Mahmoed eens gezegd, wou hij worden begraven, en daarheen had men zijn kist gebracht; een tent was eroverheen opgeslagen, en het Turbeh, of gedenkteeken, wordt nu over de tent gewelfd, want de asch van den overleden heerscher mag niet nog eens gestoord worden. Rust en vrede zij met | |
[pagina 334]
| |
haar! Sultan Mahmoed heeft een diep leed door het leven gedragen: de wedergeboorte van zijn volk is zijn groote taak geweest, en het mislukken van dat plan zijn dood. De vorige eeuw zag in het oosten van Europa een andere staat plotseling uit zijn politieke geringheid ontwaken, en terwijl hij de voordeelen van de westersche beschaving zich eigen maakte, snel in de rij van de europeesche grootmachten treden. Nauwelijks de barbaarsheid ontrukt, oefent hij reeds invloed op de toestanden in de beschaafde wereld; wanneer wij dus van de de finsche bocht tot de zee van Azof een hervorming gelukkig zien doorgevoerd, die in de rijkgezegende landen van de Taurus tot de Balkan zoo volslagen mislukt blijkt, dan is het natuurlijk, naar de oorzaken te vorschen, die de uitkomsten van een zelfde poging zoo volstrekt ongelijk maakten. Er moeten evenwel bij deze beschouwing niet enkel personen maar ook toestanden worden in het oog gevat, niet alleen Peter de Groote met Mahmoed II, maar de heele stand van het toenmalige russische en het tegenwoordige osmaansche rijk met elkaar vergeleken worden. In beide landen kon de omvorming niet van het volk uitgaan, maar moest het van boven af worden opgedrongen; in beide waren de volken het konservatieve, de regeeringen het revolutionnaire element. Want enkel de mannen die aan het roer van de staat stonden, begrepen de noodzakelijkheid van een nieuwbouw, die zelfs tegen den wil van de erbij betrokkenen moest worden doorgezet. Maar wezenlijk anders was de taak van de Tsaar, die de opwellende kracht van een jong rijk in de goede baan moest brengen, als die van de Sultan, die het afgeleefde staatslichaam van Osman nieuw bezielen moest. En evenzoo anders waren de uitgangspunten, vanwaar beide heerschers beginnen moesten om het groote werk te volbrengen. Godsdienst en zeden verboden de jonge Tsaar niet, zich zelf naar Europa te verplaatsen, midden in de landen van welke hij leeren moest; gezonde zin en rustelooze bedrijvigheid kenmerkten zijn optreden daar. In Zaandam timmert hij een boot, omdat hij later in Petersburg een vloot wil bouwen; aan engelsche hoogescholen studeert hij de wetenschappen, die hij in zijn staten ingang verschaffen wil; en doordat hij de pracht en hoogheid | |
[pagina 335]
| |
van zijn rang voor het gewone levensverkeer verruilt, leert hij mannen kennen, die door hun kundigheden en bekwaamheid later de steunpilaren van zijn onderneming worden. Hoe geheel anders verliep de jeugd van de Sultan in het Serail te Konstantinopel, waarbinnen het gebruik hem als een gevangene bande, terwijl de godsdienst hem ieder verkeer met vreemdelingen verbood. Men heeft verteld dat de moeder van Sultan Mahmoed een europeesche (natuurlijk een fransche) geweest is: die bewering zal wel heel moeilijk te bewijzen zijn; zooveel is zeker dat de groote Heer geen syllabe engelsch, fransch of duitsch verstond; hij kon derhalve de kennis van de toestanden in de wereld ook uit boeken niet putten en zijn wetenschappelijke vorming bepaalde zich tot de Koran en de kennis van het arabisch en het perzisch, voorzoover die twee talen noodig zijn om turksch te schrijven. De osmaansche prins ging alleen met de weinige personen om, wie de naijver van het despotisme toegang vergunde, en die waren vrouwen, gesnedenen of mollahs. Zoo was Mahmoed 23 jaar oud geworden, toen een opstand hem naar buiten in de wereld riep, die hij tot dat oogenblik alléen door de vergulde tralies van het Serail gezien had. Toen men hem in de witte kiosk boven de poort aan de tuinzijde van het Serail onder een hoop rieten matten vandaan haalde, geloofde hij dat de bedoeling was hem op bevel van zijn broeder te worgen; inplaats daarvan werd hij omgord met den sabel van Ejub, en tot onbeperkt heerscher gemaakt van een groot rijk, waarvan hij alleen nog maar de tuinen aan de Bosporus kende. Wat de nieuwe Padisja van de in- en uitwendige aangelegenheden van zijn land nog wist, dankte hij zonder twijfel aan zijn ongelukkige oom, de onttroonde Sultan Selim, te wiens gunste juist de opstand begonnen was die hem het leven koste en Mahmoed tot heer verhief. Van Selim had deze ook stellig zijn besef van de europeesche meerderwaardigheid, de hervormings-gezindheid, en de haat tegen de Janitsjaren geërfd. Sultan Mahmoed kocht den troon door onderhandelingen met oproerlingen, wie hij alle eischen moest inwilligen, en door het doodvonnis van zijn broer. De familiebanden zijn in het Oosten | |
[pagina 336]
| |
losser als bij ons, en scheuren lichter op den troon als in een hut; Moestapha was voor Sultan Mahmoed slechts de zoon van zijn vader bij een of andere slavin, en zijn doodsvijand; zelfs al had hij hem het leven willen schenken, dan zou hij het tegen den wil van het opgestane volk niet gekund hebben. Door toetegeven, offerde hij Moestapha op terwille van eigen veiligheid, en was de laatste en eenig overgeblevene spruit van de stam van Osman. Het tijdperk van Mahmoeds regeering wordt gekenmerkt door het tot zelfbewustheid ontwaken van de christelijke bevolkingen, die sedert eeuwen onder den druk van de turksche heerschappij zuchtten, en de negenentwintigste kleinzoon van Osman boette voor het kwaad van zijn voorvaders. De rajahs in Servië, Moldavië, Wallachije en Hellas grepen naar de wapenen; onder de Moslem zelf dook vijandig een puriteinsche sekte op (de Wechabieten); de erfvijand, de Moskoviet, benarde de noordergrenzen van het rijk, en de pasja's van Roemelië en Widdin, van Bagdad, Trapezunt en Acre, van Damaskus en Aleppo, van Batakia en Janina plantten de een na den ander de banier van den opstand; terwijl de hoofdstad zelf onophoudelijk bedreigd werd door de muiterijen van de Janitsjaren. De harde ervaring van achtien regeeringsjaren had in Sultan Mahmoed de innige overtuiging doen ontstaan dat bij de bestaande staatsinrichting het regeeren onmogelijk was, en dat hij zijn heerschappij en zijn leven wagen moest aan hervormingen, waarvoor hij het model zocht in de gelukkige staten van West-Europa. Hoe onvoorbereid hij ook de weg van de hervorming betrad, had hij toch gezond verstand genoeg, om de onvermijdelijke noodzaak ervan intezien, en moed genoeg om ze doortevoeren. Tot het bereiken van zijn doel behoorde onvoorwaardelijk dat hij iedere tweede macht binnen het rijk ten val bracht en de volledige heerschappij in zijn hand vereenigde; dat hij de grond vrij maakte voordat hij er zijn nieuw gebouw optrok. Het eerste deel van zijn groote taak heeft de Sultan wijs en met vastheid voltooid, aan het andere is hij te gronde gegaan. Eerst was het de teugellooze, moedwillige macht van de Janitsjaren die moest bedwongen worden. Dit opzet, waarbij | |
[pagina 337]
| |
reeds vier sultans troon en leven hadden ingeboet, werd door Mahmoed jaren lang slim en volhardend voorbereid, en op één dag, in één uur, stoutmoedig en gelukkig volbracht. Op de middag van 14 Juni 1826 hoorde men in Pera de donder van het geschut van den overkant, uit Konstantinopel, aandreunen, en de eerstvolgende tijding was al, dat de turksche Strelitzen, de Pretorianen van den Islam, niet langer bestonden. Steunende op de geregelde troepen, die hij onder allerlei namen en verkappingen had opgericht, en zeer bizonder op een groot deel van de turksche inwoners van de hoofdstad zelf, trad, toegerust met de heilige banier van de Profeet en een vervloekings-fetwa van den Sjeich-al-Islam, de groote Heer uit het Serail te voorschijn; Hoessei-Pasja, de Janitsjaren-Aga, was het ijverigste werktuig van hun verdelging. Maar terwijl men de kazerne op de Atmeidan in het front met kanonnen beschoot, liet men de deuren aan de achterzijde open voor de vluchtenden, en hoewel stroomen bloeds binnen de oude muren van Roemeli-Hissar en op vele andere punten van het rijk vloten, was men blij de kinderen Hadsji-Becktasj niet te zien die zich wilden verbergen; want de Janitsjaren, die 199 Orta of bataillons telden, vormden het strijdbaarste deel van het osmaansche volk zelf. Alleen de hoogstgeplaatsten, de gevaarlijksten en de weerbarstigsten werden met niets ontziende strengheid geofferd, zoo de beruchtte Otoesbir of de 31ste orta, die in de europeesche dorpen aan de Bosporus huisde, en die tot de laatste man werd uitgeroeid. De zeer veel grootere menigte van de Janitsjaren bleef in het land verborgen, en nu nog ziet ge in alle gewesten van het rijk oude krachtige gestalten, wien het teeken van hun orta op den rechterarm met onuitwischbare blauwe trekken ingebrand is. De individuen bleven, maar het Corps bestaat niet meer. De Oelema's waren steeds met de Janitsjaren tegen de willekeur van de Sultans verbonden geweest; nu was het mogelijk geworden, wel is waar niet dat geestelijk lichaam te onderwerpen, maar toch het zoozeer vrees in te boezemen dat het de nieuwigheden alleen met verborgen afkeer en heimelijke weerstand te keer ging. Vernietigd was verder de erfelijke macht van de zoogenaamde dall-vorsten (Dere-beys) en van eenige weinige groote families, als de Cara-Osman-Ogloe en de | |
[pagina 338]
| |
Tsjapan-Ogloe in Azië, overwonnen ook de overmachtige Pasja's van de provincies, één uitgezonderd. Zoo had men de weg van de verwoesting doorloopen en was op het punt geraakt waar iets beters moest worden voortgebracht; maar nu werd het merkbaar, hoe veel gemakkelijker het is, de gebreken van een staatsinrichting in te zien, dan eraan te gemoet te komen, hoeveel moeilijker op te bouwen dan te sloopen. Onder zijn eigen volk vond Sultan Mahmoed ook niet een ontwikkeld man die hem bij zijn hervormingen leidend of helpend zou hebben terzij gestaan; het is voor een Europeër bijna onmogelijk zich het verstandelijk peil in het Oosten zoo laag voor te stellen als het werkelijk is. Een Turk die lezen en schrijven kan, heet ‘Hafis’, een geleerde; de kennis van het eerste en het laatste vers van de Koran voleindigt zijn studie, en er zijn maar weinigen die met de vier Species geen moeite hebben. Een van de turksche waardigheidsbekleeders, die ik de ontwikkeldste van alle zou durven noemen, was nochtans een ijverig aanhanger van waarzegging en droomuitleg; van de rondheid van de aarde kon hij zich geen begrip maken, en alleen uit hoffelijkheid en omdat wij zoo hardnekkig op dit punt bleven staan, gaf hij toe, dat ze niet vlak was als een bord. Niemand spreekt welke europeesche taal ook, behalve misschien de Renegaten, en veel Turken in hooge betrekkingen moeten zich de brieven die ze in hun eigen taal ontvangen, laten voorlezen; ik herinner me een luitenant-generaal die met de rieten pen onophoudelijk zijn naam op een blad papier schilderde; hij had die kunst juist even tevoren van zijn Kiatib of schrijver geleerd. Bij deze volstrekt niet overdreven schildering zonder ik die Osmanli uit die, deels met groot nut, hun opleiding in Europa ontvingen. Die mannen zullen in de toekomst van het grootste gewicht zijn. Sultan Mahmoed heeft de verdienste dit zaad te hebben uitgestrooid, maar hij kon de vruchten nog niet oogsten. Er schoot dus niets anders over dan zich raad bij de vreemdelingen te halen; maar in Turkije wordt de beste gaaf verdacht, zoodra ze uit de hand van een Christen komt. Peter de Groote had 500 officieren, ingenieurs, artilleristen, chirurgen en kunstenaars voor zijn dienst persoonlijk geworven; zij deelden | |
[pagina 339]
| |
zijn moeite en oogstten de vruchten ervan. In Rusland konden de vreemdelingen gehaat zijn, in Turkije worden ze veracht. Een Turk geeft onvoorwaardelijk toe, dat de Europeaan de meerdere van zijn volk kan zijn in wetenschap, kunstvaardigheid, rijkdom, dapperheid en kracht, zonder dat daarom ook maar in het minst de gedachte bij hem opkomt, dat om die reden een Frank zich een Moslim zou mogen gelijkstellen; deze onoverwinnelijke trots wortelt in de religie zelf, die de rechtgeloovigen zelfs gebiedt den groet van een Christen: ‘selam aleikon’ - Heil u - niet met het gebruikelijke ‘aleikon selam’, maar alleen met ‘aleikon’ te beantwoorden, wat immers ook: ‘Vloek zij u’ kan beteekenen. Weinig Europeanen zullen onder zoo gunstige omstandigheden in Turkije zijn opgetreden als wijGa naar voetnoot1); de eerste waardigheidsbekleeders van het rijk betoonden de grootste oplettendheid; ze stonden op als we binnenkwamen, wezen ons de plaats op de divan naast hen aan en reikten ons hun pijp om te rooken; de oversten lieten ons den voorrang, de officieren waren nog tamelijk beleefd, maar de gemeene man bewees ons geen honneurs meer en vrouwen en kinderen riepen ons zoo nu en dan na. De soldaat gehoorzaamde, maar hij groette niet, en hoewel bij bizondere gelegenheden de wacht in het geweer moest komen, waagde men toch niet, van boven af als algemeene grondregel uit te spreken dat de turksche militair een Gjaur achting betoonen moest. Wij waren hoogelijk onderscheiden individuen van een uiterst gering geschatte kategorie; Franken echter, die de Turken hun diensten tegen betaling aanbieden, bevonden zich natuurlijk in een oneindig moeielijker verhouding; het natuurlijke gevolg is, dat (met weinige hoogst achtenswaardige uitzonderingen) alleen die personen het er uithouden, die zich iedere vernedering laten welgevallen, en dat in Turkije zich lieden voor leeraar uitgeven die in hun eigen land slechts scholieren waren. Lang kenden de Turken van de Europeanen alleen de vagebonden, en de slechte meening die zij van de Franken hebben, wordt dagelijks al te zeer gerechtvaardigd door de zwermen van avonturiers die, bij het | |
[pagina 340]
| |
volslagen gebrek aan politie, in Pera en Galata hun beloofde land vinden. Toen Rusland zijn vernieuwing begon, bevond dit land zich in zulk een vereenzaming ten opzichte van Europa, dat de staten van het Westen haast heel geen kennis namen van maatregelen, wier gewicht ze eerst in hun gevolgen ontdekten. Hoe heel anders is dat in het osmaansche rijk; men zou kunnen zeggen dat Europa aan de hervormingen in Turkije meer aandeel neemt dan Turkije zelf. De gemeene man tenminste, begrijpt niet, waarom de Hoenkjar zich de moeite geeft Gjaur te worden, en leeft altijd nog in de meening dat de Eltsji's of gezanten komen, om van den Padisja een kroon voor hun koningen te bedelen. - ‘Waarom’, zei een Mollah in de vergadering te Biradsjik, ‘zouden niet heden nog tienduizend Osmanli opzitten en met vast geloof aan Allah en scherpe Jobels naar Moskou rijden?’ - ‘Waarom niet?’ antwoordde een turksch officier die daar tegenwoordig was, ‘als hun passen door het russisch gezantschap geviseerd zijn, kan dat wel.’ Deze officier was Resjid-Bey, die zijn opvoeding in Europa ontvangen heeft; maar hij zei het in 't fransch, waarin hij ook het stoutmoedigste zeggen mocht, omdat niemand het verstond. - Ne sarar var! ‘Wat schaadt het’, meenden de menschen na de katastroof van NisibGa naar voetnoot1), ‘de Padisja is rijk genoeg, om nu en dan een slag en een paar provincies te verliezen!’ De europeesche kabinetten hadden daarover een andere meening, alle spraken den wensch uit, het osmaansche rijk zoo sterk en krachtig mogelijk te zien, maar ieder verstaat onder die uitspraak iets anders. Frankrijk is van meening dat het Oosten een boel veiliger zou zijn, als men Turkije en Egypte even sterk maakt, pour avoir deux fortes puissance en Orient. Dat komt ongeveer hierop neer, alsof men zegt: Wanneer gij twee gewichten in de weegschaal van de politiek kunt werpen, | |
[pagina 341]
| |
verdeel ze dan, leg het eene rechts en het andere links, waarbij dan nog het beetje Algerië als incommensurabel brokstuk afvalt, sauf l'intégrité de la Porte. Engeland daarentegen meent dat men vóór alles den Sultan aan zijn eigendom moet helpen, in welk geval de stadhouder te Alexandrië het ook niet in zijn hoofd zou halen tegen handelstraktaten of spoorwegplannen te protesteeren; het neemt er niet de geringste kennis van dat de Porte in Juni een leger en een vloot verloor, en biedt den overwinnaarGa naar voetnoot1) als vredesvoorwaarde de helft van wat hij vóór de overwinning bezeten heeft. Rusland heeft eigenlijk tegen een schaduwvorst aan de Bosporus en een anderen aan de Nijl niets in te brengen, en van deze macht begrijpt men dat ze den status quo wil in stand houden. Griekenland zelfs dat thuis nog veel te doen heeft, droomt een schoone droom van de wedergeboorte van het byzantijnsche rijk. Het is nauwelijks mogelijk welke ingrijpende maatregel ook toe te passen zonder de belangen te schaden van een der staten, en menige voorslag wordt door de eenen alleen al daarom verworpen, omdat hij door de anderen is aangeraden. De invloed van de vreemdelingen in Turkije is zoo groot dat de Sultan niet heer in zijn hoofdstad is, zoodra het om een Frank gaat; want deze staan niet onder de wetten van het land, maar onder de bescherming van hun gezantschap. Zelfs bij de grofste politie-misdrijven kan de schuldige alleen gearresteerd, niet gestraft worden; hij is op de eerste vordering van zijn gezantschap uit te leveren; indien niet, dan wordt met afbreking van het diplomatiek verkeer, met vloten en bombardement gedreigd. Daar zich nu evenwel bij de gezantschappen geen eigenlijk gerechtshof bevindt, zijn deze beperkt tot de deportatie van de schuldige, die met de eerste scheepsgelegenheid weer naar het Eldorado van de straffeloosheid terugkeert, en uitdagend en onaantastbaar onder de oogen van de turksche overheden rondwandelt. Aan de andere kant is het geenszins te loochenen dat bij een turksch gerechtshof heel geen gerechtigheid voor een Frank zou te vinden zijn, en zoo is het eene kwaad telkens de bron van het andere, en het eene onheil aan het andere vastgeknoopt. | |
[pagina 342]
| |
De lange strijd tusschen kerk en staat, die door de heele geschiedenis van het christelijke westen heenloopt, en altijd nog van tijd tot tijd verderfelijk opflakkert, heeft misschien geen land minder gedeerd als Rusland, waar het hoofd van de staat tevens dat van de kerk is; zulk een strijd van de wereldlijke macht tegen de dienaren van het geloof zou evenwel uiterst bedenkelijk daar worden, waar juist het geloof de eenige band is, die zoo verschilllende volken, als Turken en Arabieren, Koerden en Boelgaren, Arnauten en Lasen tot een geheel vereenigt, en waar de helft van de onderdanen de geloofsverwanten van een naburige macht zijn. Wel is waar, is de Sultan tevens de Kalief, maar als zoodanig is hij dubbel gebonden, zich streng te houden aan de Mohammedaansche leerstellingen. Evenals de mozaïsche wet strekt zich ook de Islam uit over een menigte geheel uiterlijke onderwerpen; hij schrijft de gedachtengang van zijn aanhangers een bepaalde rickting voor, belooft eene, met het maar eenigermate tot bewustheid gerijpt verstand onvereenigbare, grof zinnelijke toekomst, en verheft politie-voor-schriften tot religieuse stellingen, die voor een deel de ontwikkeling van de geest, de maatschappelijke beschaving en de bevordering van stoffelijke belangen storend in den weg treden. Daar het misdadig is een menschelijk lichaam onder het mes te brengen, kan de chirurgie geen voortgang maken, en het geloof aan de voorbeschikking maakt maatregelen tegen de pest onmogelijk; de schilderkunst is buitengesloten, omdat de menschen, zelfs de dieren op den oordeelsdag hun ziel van hem zouden opeischen die ze had afgebeeld; daarentegen regelen de ongelukbrengende beteekenis van de maand Sefer, de goede eigenschap van de Maandag en de kennis van de Esjref-Saaht of gelukkige uur militaire ondernemingen, zonder achtslaan op jaargetij of weersgesteldheid. De wettelijke noodzaak bij bepaalde aanleiding een bad te nemen, machtigt tot ieder dienstverzuim en de vasten van de Ramasan breken alle zaken af. Men zegelt met was, omdat de koran verbiedt bij dag licht te ontsteken; ja zoo diep grijpen die godsdienstige voorschriften in het gewoonste leven in, dat gezonde voedingsmiddelen van de maaltijd blijven uitgesloten, en zelfs de herstellenden in de hospitalen de sterkende wijn verboden is. Aan een aderlating | |
[pagina 343]
| |
onderwerpt de Muselman zich niet dan met gewetensbezwaar, en eerst wanneer alle spreuken Bisnillah el kjafi, esj sjafi en el muafi zijn uitgeput. Talloos vaak ontstaat blindheid, omdat het oog van den rechtgeloovige niet door een scherm beschut mag zijn, want hij moet bij het gebed de aarde met het voorhoofd aanraken; en de soldaat draagt laarzen, waarmee hij niet marcheeren kan, omdat hij ze vijfmaal 's daags terwille van de wasschingen moet kunnen uitgooien. Maar genoeg van afzonderlijke voorbeelden, die triviaal konden schijnen als ze niet op zeer stellige en ernstige moeielijkheden betrekking hadden, die de dringend noodig geworden verbeteringen belemmeren. Zoo is de Kalief, als hij de Sultan van een osmaansch rijk wil zijn, in de ongelukkige noodzakelijkheid aan de leerstellingen van de Islam te moeten tornen, uit wier naleving hij zijn machts-volkomenheid put; hoe naijverig de Sultan juist op deze zijn religieuse waardigheid was, toonde hij, toen hij zich weinige dagen vóór zijn verscheiden nog, en bijna stervend, naar de Moskee van Bajazid liet dragen om het Vrijdags-gebed voor te lezen. Tsaar en Sultan beiden waren, terwijl ze de handen vol hadden met hun binnenlandsche aangelegenheden, in oorlog met een buitenlandschen vijand, maar Rusland overwon, de Porte werd overal geslagen. Een reeks van nederlagen scheen het volk dat de noodwendigheid van de hervormingen niet inziet, en onder de rampen die daarvan onafscheidelijk zijn, zucht, het godsoordeel van de verwerping. Sinds de groote Heer met één slag het gewicht vernietigde dat Turkije tot dien tijd in de staatkundige weegschaal van Europa geworpen had, sinds de vernietiging van de Janitjsaren, verloor hij landen en rijken aan vijanden en aan onderdanen. Hellas, Servië, Moldavië en Wallachije onttrokken zich aan zijn macht, Egypte, Syrië, Candië, Adana en Arabië vielen een oproerig vasal ten deel; Bessarabië en het noordoostelijk Klein-Azië werden door de Russen veroverd; Algiers door de Franschen bezet; Tunis maakte zich onafhankelijk. Bosnië, Albanië en Tripolis gehoorzaamden bijna nog maar in naam; twee vloten gingen verloren, de eene in 't gevecht, de andere door verraad; een russisch leger overschreed de Balkan en verscheen | |
[pagina 344]
| |
onder de muren van de tweede hoofdstad van het rijk; ja, om het ongeluk vol te maken, moesten de wapenen van de ongeloovigen de Padisja in zijn eigen residentie tegen een muselmansch leger beschermen. Zoo vele en zoo groote hinderpalen verhieven zich tegen het plan van de Sultan, en helaas is de uitspraak waar: qu' en Turquie on a commencé la réforme par la queue. Ze bestond meest in uiterlijkheden, in namen en voorslagen. De ongelukkigste schepping was die van een leger naar europeesch model met russische jassen, fransch reglement, belgische geweren, turksche mutsen, hongaarsche zadels, engelsche sabels, en instructeurs uit alle volken; saamgesteld uit huurtroepen of Timarioten, uit linietroepen met levenslange en landweer met onbepaalde diensttijd, waarbij de aanvoerders rekruten, de rekruten nauwelijks onderworpen vijanden waren. In het burgerlijk bestuur had men een zwakke poging gewaagd, de belastingen niet meer te verpachten, maar onmiddelijk voor de staat te heffen. De tekorten in de finantiën, die hierdoor in het begin onvermijdelijk ontstonden, en meer nog het gebrek aan ambtenaren, verhinderden de tenuitvoerlegging van deze gewichtigste van alle verbeteringen. De titels van de staatsbetrekkingen werden veranderd, maar de mannen, die ze bekleedden, bleven van de zelfde onbekwaamheid. Dikwijls ook, schijnt het, tartte de Sultan het godsdienstig vooroordeel zonder noodzaak; want welk nut kon het hebben, dat hij de Sjeich-al-Islam, het hoofd van het geloof, zijn door het geloof verboden portret zond. Sultan Mahmoed liet zijn jonge opvolger het land na in de treurigste toestand, want afgezien van de moeiten van het oogenblik, is het osmaansche rijk met zijn nieuwe staatsinrichting die nog geen wortel vatten kon, zwak als een kind, en wankel als een grijsaard, in de oudere instellingen die zich overleefd hebben. De onpartijdige beoordeeling zal Peter de Groote een zeer veel hoogere plaats in de geschiedenis aanwijzen als Mahmoed de Tweede; zij zal evenwel ook moeten toegeven, dat de opgaaf van de Sultan, wanneer ze in het geheel kon worden opgelost, nog oneindig moeielijker was dan die van de Tsaar. |
|