De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
In Russische gevangenissen
| |
[pagina 226]
| |
hem, die spreekt en handelt en dat eene beleediging door bepaalde personen niet eene beleediging is. Maar de jongeren stuiven op, worden gestraft en mishandeld. Ik heb verscheidene gevangenen uit Orel gesproken. Meermalen werd mij de naam van Iwan Korotkoff genoemd als van eenen gevangene, die telkens wreed is mishandeld zoogenaamd wegens onbeleefdheid. Hij is veroordeeld in hetzelfde proces als Joseph Minor. Maar de heer Minor heeft mij niet over hem gesproken. Korotkoff is een jonge boer. Hij is nu in de Centrale gevangenis te Orel en wanneer de Russische Regeering inderdaad zich van geen mishandeling van dezen kameraad bewust is, zal zij zeker geen bezwaar hebben, dat ik naar Orel ga. Korotkoff zal aan twee woorden weten, dat hij mij vertrouwen kan. In Orel zal ik ook vinden den student Alexis Pavlov, die verscheidene vreemde talen spreekt, veroordeeld in het proces van Gotz. In Orel zal ik ook vinden het graf van den gevangene Kojine, doodgeslagen in December 1911. En het graf van Samuel Bielin doodgeslagen in Januari 1912. ‘Hij, die bloedschuld opeischt zal zich hunner herinneren’. In de Centrale gevangenis te Moscou heb ik tweemaal Joseph Minor gesproken: de eerste maal op de algemeene zaal. De tweede maal in de kamer van den Directeur in het bijzijn van den adjunct-inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement van Moscou. De heer Minor kwam binnen. Ik wilde samen met hem zitten op een canapé. En hij, zacht en bedroefd: ‘Ik mag niet zitten, waar zulk een hoog ambtenaar bij is’. De adjunct-inspecteur liet den heer Minor staan. Dit is eene mishandeling. De heer Minor klaagde niet, want het was recht. Ik stond ook. Waarlijk: de tienduizenden politieken lijden meer dan iemand weet. In Riga sprak ik tweemaal met den Groeziër Paul Sakwarélidzé, de tweede maal in het bijzijn van den commandant. Onze kameraad Sakwarélidzé had scorbut. De commandant liet hem zitten. Dat was heel lief. Ik ben daar dankbaar voor. De commandant gaat spoedig naar Sarátof. Heengaande zeide ik: ‘Zorg, dat Sarátof zijn schandelijken naam in het buitenland verliest’. Daar de Russische gevangenissen voor juristen steeds openstaan (Notice 6, Démenti 26) zal ik naar Saratof reizen en verheugd zijn verbetering te mogen berichten. | |
[pagina 227]
| |
Ik heb van eenen politieken gevangene in het geheim eenen brief gekregen. Ik kan dien brief niet geheel publiceeren zonder dat de schrijver bekend wordt. Onder de gedeelten die ik moet weglaten, zijn eenige zinnen over verbeteringen in enkele gevangenissen aangebracht. Ik wil dat vermelden omdat ik de Russische Regeering niet in het minst onrechtmatig bezwaren wil. Er zijn elf dagen verloopen tusschen het schrijven van den brief en het posten in Rusland. Gemakkelijk is hij dus niet uit de gevangenis gekomen. Mijn adres was den gevangene niet bekend. Dit is de brief. Stipjes duiden op weglatingen: ‘Beste, beste kameraad, ik ben zóó gelukkig en zoo ontroerd tot in mijn hart en ziel over al de lieve dingen, die ge mij verteld hebt. Ik ben zoo gelukkig, dat het toeval u tot mij gebracht heeft. Ik dank u duizend malen voor mij zelven en voor alle kameraden, de politieke gevangenen. Wij zien hier nooit iemand, die lief en vriendelijk voor ons is. Ongelukkig spreek ik het Fransch niet vlot genoeg en ik was zoo zenuwachtig tijdens ons gesprek, dat ik u lang niet alles heb gezegd, wat ik u had willen zeggen. En dan voelde ik mij ook niet geheel vrij en op mijn gemak na de woorden van den inspecteur: “Wij laten u nu wel met dezen heer spreken, maar u zult zelf wel begrijpen, als hij de publieke opinie in Europa tegen ons gaat opzetten, dat het dan wel eens slecht met u zou kunnen afloopen”. U hebt zelf gezien....(volgt een beleediging den gevangene aange laan). En u hebt gezien, (volgt eene beleediging den gevangene aangedaan). Daarom was ik zoo zenuwachtig. Maar dat zijn kleinigheden. Ik zal u nog enkele dingen schrijven ter aanvulling en verbetering van wat ik u heb verteld. Ik had gehoopt, dat u nog eens zoudt zijn teruggekomen. De grootste ellende voor de politieke gevangenen is de schuld van de algemeene gevangenisadministratie, die ons absoluut gelijk behandelt met gewone gevangenen: straatroovers, moordenaars, dieven enz. Dat is onbeschrijflijk ellendig. U kunt niet begrijpen wat wij te lijden hebben, dag en nacht. Ieder oogenblik laat men ons gevoelen, dat wij eigenlijk geen menschen meer zijn, dat iedere bewaarder ons kan jijen en jouen, beleedigen, slaan, trappen, in een zwarte cel schoppen met water en brood. Het gevolg is, dat wij allen zenuwziek en ellendig | |
[pagina 228]
| |
worden. Een vijfde deel van ons heeft tuberculose. Wij gevoelen voortdurend, dat men er stelselmatig op uit is ons te krenken in ons gevoel van menschenwaarde. En dat gevoel is ons boven alles dierbaar. (Volgen de zinnen over eenige verbeteringen, die ik niet publiceeren kan). Tegenwoordig is het eten ook niet telkens meer bedorven, vroeger wel; telkens. Maar dat hindert niet. Vroeger werd hier iederen dag geslagen. Dat is nu nog zoo in Orel, Pskow, Sarátof, Wologda, Jaroslav, Tobolsk, Nikolaev en andere. Dat Démenti ken ik niet. Maar u begrijpt zelf wel, dat is een politieke daad, niet een daad van recht en waarheid. Een Démenti uitgeven doet de Regeering altijd wanneer in den vreemde over de mishandelingen van politieke gevangenen geschreven wordt. Ik geloof, ik ben er van overtuigd, dat de feiten in het artikel in de Humanité en in de brochure van P. Kropotkine waar zijn. Het zijn alle mededeelingen van gevangenen zelve, waarbij een groot aantal, die nu reeds in Siberië zijn of in het buitenland. Als zij den indruk van overdrijving maken, dan komt dat alleen doordat alles wat in twee of drie jaar is gebeurd nu bij elkaar in een klein boekje staat. Het is de vraag, als u in Orel komt, en in andere gevangenissen buiten de groote steden, of de politieke gevangenen u de waarheid durven te vertellen, die eenvoudig ontzettend is. Want geslagen te worden en getrapt tot de dood volgt, dat is iets zeer gewoons als men verdacht wordt te veel te hebben gezegd. Daarom zou ik u raden met de gevangenen alleen te spreken, zonder getuigen en maatregelen te nemen, dat de gevangenen niet achteraf gestraft wordenGa naar voetnoot1). In de Centrale gevangenis te Orel zijn vele politieke gevangenen. Maar als u betrouwbare mededeelingen wilt hebben spreek dan met Alexis Pavlov, van het Gotzer-proces en met Iwan Korotkoff. Als u zegt, dat u Minor en mij hebt gesproken zullen zij u vertrouwen. Korotkoff is geloof ik gelijk met Minor veroordeeld. In Orel zijn doodgeslagen Kojine, Samuel Bielin, December 1911, Januari 1912, en anderen. (Volgen een groot aantal namen van vrienden en bekenden, die ik moest schrijven of bezoeken).... | |
[pagina 229]
| |
en groet voor mij alle kameraden, burgers van de Nieuwe Wereld, groet de socialisten van alle landen. Wij, de socialisten, willen leven in liefde. Wij willen, dat de liefde overal zal heerschen. Eenmaal zal dat zoo zijn.’
* * *
Dit is de brief. Hij is geschreven op een armzalig blaadje papier. Gepost in een gewone goede enveloppe met ander handschrift. Wat moet ik eraan toevoegen? In Rusland noemde men mij eenige kostbare spoorwegen, die alleen strategische waarde hebben voor troepenvervoer naar de Duitsche grenzen. De aanleg van deze spoorwegen was door de Fransche regeering als voorwaarde gesteld bij eene leening. Indien de Fransche regeering bij eene volgende gelegenheid als voorwaarde stelde: ophouden van de martelingen en mishandelingen van de politieke gevangenen zou zij handelen overeenkomstig de eischen van menschelijkheid en van het verleden van het Fransche volk. Ik heb mij in het voorgaande zorgvuldig onthouden van iedere overdrijving. Het goede heb ik met niet minder zorg vermeld dan het kwade. Maar de waarheid is: het leven van een politiek gevangene in Rusland is een langzame, wreede dood. In de provinciale gevangenissen gaat het wat sneller en wreeder, omdat daar veel minder bezoek komt, klachten daar veel minder gemakkelijk tot de dagbladen doordringen; de gevangenisambtenaren zich daar vrijer gevoelen. Alle politieke gevangenen worden zenuwachtig en als zij zich dan niet weten te beheerschen worden zij mishandeld. Velen barstten in tranen uit, als wij alleen waren, of konden niet spreken van ontroering. Of wilden niet, dat ik wegging. Voortdurend was ik omringd door twee, drie vier, zeer vriendelijke, maar ook zeer achterdochtige geleiders. Ieder gesprek met een gevangene alleen moest ik afdwingen. Veel kan ik niet publiceeren om gevangenen niet te verraden. Als de Russische Regeering mij van verdichtsel of overdrijving beschuldigt, ben ik bereid weer naar Rusland te gaan en even eerlijk den toestand van de politieke gevangenen te onderzoeken in andere gevangenissen. De Regeering is er op uit de politieke gevangenen voor te | |
[pagina 230]
| |
stellen als een bende niet veel verschillend van de gewone misdadigers. Het Doemalid Lutz van de Octobristen citeerde in een van zijn redevoeringen uit een brief van een ongenoemden politieken gevangene: ‘De tijden zijn veranderd; de politieke gevangene is volstrekt niet meer iemand, die bijzonderen eerbied verdient, 90% hunner verschilt in niets van dieven, straatroovers en zakkenrollers’ (Démenti 26). Dat is niet waar. Ik heb honderden politieke gevangenen gezien en tientallen gesproken. Er is een groot geestelijk verschil tusschen hen en de gewone misdadigers. Men herkent de politieken haast altijd aan de blik van hun oogen, hoe ook verdoofd. Dit citaat is een leugen, en de schrijver, als hij bestaat, een leugenaar. Elders spreekt de Regeering van: ‘het zedelijk gehalte van de gevangenen, dat sinds de revolutie aanmerkelijk is gedaald’ (Notice 22). Dat is een leugen. Hij, die dit schreef is een leugenaar. Het gehalte van de politieke gevangenen is zeer goed. Ik heb in de gevangenissen eenige gevangenen ontmoet van beschaving en ontwikkeling, niet-politieken gestraft voor verduistering in hun beroep. Mijn vraag: ‘Wat is uw meening over de politieken’. De antwoorden gemiddeld dit: ‘Het lot van de politieken is zwaarder dan het onze, maar zij hebben nooit het gevoel, dat zij iets minderwaardigs hebben gedaan. Dat hebben wij wel. De politieken zijn voortreffelijke menschen. Zij sluiten zich zooveel mogelijk aaneen, maar doen toch ook voor de andere gevangenen wat zij kunnen. Bijvoorbeeld: veel gewone gevangenen hebben van de politieken lezen of schrijven geleerd. Er gaat van de politieken een liefdevolle invloed uit, die duizenden ten goede komt, en zoo lijden zij toch niet vergeefs’. De regeeringsambtenaren zijn volkomen onbetrouwbaarGa naar voetnoot1). Ik | |
[pagina 231]
| |
vroeg den eenen dag naar de gezondheidstoestand in de gevangenis en hoorde, dat er evenmin als in het kuuroord Schlüsselburg op 1 Januari 1910, typhus was, scorbut of dysenterie. Den dag daarna sprak ik meerdere gevangenen met scorbut en werd mij verzocht geen vruchten in de gevangenis te geven wegens de dysenterie. Zoo ook met de politieken. Om mij een ongunstigen indruk van de politieken te geven, hebben de ambtenaren zich niet ontzien mij gewone misdadigers van zeer ongunstig uiterlijk aan te wijzen als politieken. Maar de vraag: ‘Zijt gij een politiek gevangene?’ hebben de tolken zoo vaak voor mij gedaan, dat ik dat zelf wel in 't Russisch kon doen en dat ‘njet’ ‘neen’ beteekent weet ik ook. De ambtenaren houden met een stalen gezicht vol: ‘Hij is wel een politieke, maar hij schaamt zich er voor.’ Later in een andere gevangenis sprak ik mijne verbazing uit over het groot aantal politieke gevangenen. En het antwoord, zonder blikken of blozen: ‘O, maar allen, die het zeggen, zijn het niet. Ze zeggen het dikwijls, omdat ze zich schamen, gewone misdadigers te zijn.’ De politieken spreken zelfs nog liefdevol en verontschuldigend over de bewaarders, die hen mishandelen: ‘Zij weten niet beter. Zij worden zelf den geheelen dag gesnauwd en gejaagd. Velen van hen zijn zenuwpatiënten zoo goed als wij. Onder de gevangenbewaarders is de meening algemeen, dat wie de politieke gevangenen mishandelt promotie maakt, en dat wie bijzonder welwillend voor politieke gevangenen is, van revolutionaire sympathiën wordt verdacht’. De gevoelens, die de politieke gevangenen bij mij opwekten, heb ik weergegeven in het volgende lied. Aan de politieke gevangenen in Rusland.
Hebben zij met ketenen u gebonden
Een rauwe last om polsen en om de enkel,
Geen zware stap zonder krenkend gerenkel
Geen moew man zonder hand en voet met wonden.
Is dit het eind van al hun strijd en hopen?
Zoo schoone jeugd, zoo klaar verstand gekooid,
Geknecht, gekrenkt van kracht en vreugd berooid,
Onder voeten van schenners neergeloopen.
| |
[pagina 232]
| |
Dood is beter dan dit machteloos leven
Waarmee de beulen stoeien als in spel,
Geesel, trap, woedewoorden, donkre cel,
En niet eens zijn heugnis en hoop gebleven.
Heugenis: ach, krachtloos wordt hun verstand,
Dat het de dagen van hun strijd vergeet.
En hoop? Hun oogen staren uitgebrand,
Geen man buigt niet onder last van dit leed.
Het kerkhof bloeit naast de gevangenis,
De dooden rusten onder zoden zacht,
Die stervend leven lijden dag en nacht:
Wanhoop, waanzin, bange verlangenis.
Want waanzin dwaalt, een glimlach om zijn mond,
Een schat van belofte in zijn matblauw oog.
Hij voert, wie voor zijne bekoring boog
Door de ijdle tuinen van zijn wereld rond.
De scorbut sluipt door hun ontbindend bloed,
En bleek-lachend loert de tuberculose,
Verwelkt hun wangen, dooft der oogen gloed,
Plukt stoute knapen af als witte rozen.
O, keur van Knapen, van Vrouwen en Mannen,
Helden van Rusland in zijn bangen strijd.
Die 't leven rekken door katorgatijd,
Worden naar 't bar Siberië verbannen.
Zij wilden Liefde en Leven: ach, de Dood
Lokt hen in droom en waak met zijne lach,
Dood hier, daar Waanzin, wie nog kiezen mag,
Kiest het kort sterven boven lange nood.
Makkers: wat kunnen mijne zwakke handen,
Makkers: wat kan de stem van mijn droef lied?
Niet meer dan schreien om de barre schande
Die dag en nacht strafloos aan u geschiedt.
Straffeloos? Neen. Die bloedschuld eischt zal 't wreken,
Met vaste wraak. Hij meet van elk den Tijd.
De Dag der dagen komt, die 't Volk bevrijdt,
Uw beulen slaat, uw kettingen zal breken.
* * * | |
[pagina 233]
| |
Over sommige politieke gevangenen heb ik reeds in het voorgaande gesproken. Over eenigen hunner moge in het bijzonder nog iets gezegd zijn. De sterkste politieke, dien ik zag, sterker dan de matroos in Petersburg was niet veel meer dan een kind. Ik wist, dat hij Fransch sprak en ging daarom in zijn cel alleen. Hij was beschuldigd van ernstige politieke misdrijven, maar nog niet veroordeeld. Hij ontving mij rustig: ‘Ik weet niet of u een van de vrienden bent of een van de verraders, of een onverschillige, maar dat doet er niet toe, vraagt u maar wat u weten wilt, als ik niet antwoorden wil, dan antwoord ik niet’. Of hij mishandeld was? ‘In de gevangenis niet; bij de politie wel, dat is altijd zoo; daar rekenen wij op....het doet er niet toe’. Hoe zijn zaak stond: ‘O, daar hebt u de acte van beschuldiging. Ik heb ontkend....misschien loop ik ditmaal nog los....dan begin ik weer....natuurlijk begin ik weer. Weet u, wat dikwijls gebeurt als ze iemand vrijspreken? Dan wordt hij administratief gevangen gezet. Maar misschien laten ze mij wel gaan, en ze houden mij in 't oog tot ik weer iets doe....dan knippen ze mij voorgoed, als ik nu los kom....dat is veiliger dan administratief. Het spijt mij natuurlijk, dat ik gevangen genomen ben, omdat ik nu niets meer doen kan, en ik heb nog haast niets gedaan. Vroeg of laat wordt iedereen veroordeeld, tenzij de revolutie doorzet. Daar geloof ik op 't oogenblik niet veel van....maar we moeten de onrust gaande houden....dat is al veel waard, dan vinden de lateren een steun, een partij’. Ik vroeg zijn naam, en hij: ‘Wat doet het er toe? Als u mij verraden wilt is het nummer van mijn cel voldoende. En als u dat niet wilt, mij persoonlijk prijzen, dat hoeft niet, dat is dwaasheid’. Mijn geleider klopte op het celraampje: ik was angstig voor dien kalmen trotschen jongen, nog niet twintig jaar. Iwan Korotkoff in Orel is ook zoo trotsch; hij wordt voortdurend voor onbeleefdheid gestraft en mishandeld. Ik zei: ‘Maat, als gij mocht vrijkomen, overweeg nog eens goed, wat gij doen wilt, het is een keus voor uw geheele leven en gij zijt nog zoo jong’. Toen strafte de jongen mij juist en scherp, want hij zeide: ‘U praat zeer verstandig....u zult het in uw land ver brengen....wat raadt u mij, alleen desertie of óók nog verraad?’ Ik ben | |
[pagina 234]
| |
dertig jaar. Hij is nog niet twintig. Ik stond voor hem als een beschaamde jongen en stamelde: ‘Dat niet....doe wat uw hart u ingeeft’. En hij: ‘Ik heb mijn weg gekozen....kies den uwe even eerlijk. Laat u niet door de regeering omkoopen of bedriegen, wees eerlijk in wat gij schrijft....adieu’. Deze jongen wordt veroordeeld, nu of later. Zal daardoor het zedelijk peil van de gevangenen dalen? Of behoort hij wellicht tot de gelukkige 10% der politieken, die zich gunstig onderscheiden van de dieven, de roovers, de zakkenrollers? (Démenti 26).
* * *
Des Zondags bezochten wij de vrouwengevangenis te Moscou. Het werk stond toen stil, zoodat ik van het dagelijksch leven geen goeden indruk heb kunnen krijgen. De arbeid van de vrouwen beperkt zich vooral tot huiselijke bezigheden. De vrouwengevangenis maakte dien dag niet zulk eenen schrikkelijken indruk als ik gevreesd had. Het was mooi weer en de vrouwen wandelden over de plaats, gewoon op een asphalten ring. Zij wandelden twee aan twee, niet in de maat en de pas. Daardoor was het minder vreeselijk. De kleeding van de Russische gevangenen, voor zoover ik zag, is niet bespottelijk. De mannen droegen, het was zomer, lichtgrijs linnen. De vrouwen, lichtblauw katoen met witte hoofddoek. In Engeland zijn de gevangeniskleeren bespottelijk: grof, grauw goed, bedrukt met een soort pijlachtige bladeren. Lang niet alle gevangenen lijden door die kleederen, maar een aantal hunner, de gevoeligsten, lijden daardoor wel. Oscar Wilde klaagt in De Profundis voortdurend over de kwelling van die toegetakelde kleeren. Ik was naar de vrouwengevangenis gegaan om Maria Philippof haar boek te brengen: De Profundis en The Ballad of Reading gaol. Over onze ontmoeting heb ik bereids geschreven. Ook onder de vrouwen bevinden zich vele politieke gevangenen. Ik heb er verscheidene gesproken. Het zijn twee vrouwen, die diepen indruk hebben gemaakt. Wij kwamen in eene zaal en een groot aantal vrouwen, katorgisten, stond stipt in militaire houding, op een rij. Voor zoover ik haar vroeg, waren het alle moordenaressen, gewone en politieke. Liever dan Russisch met | |
[pagina 235]
| |
een tolk, sprak ik eene ons beide bekende vreemde taal met de gevangenen. Er zijn, helaas, tallooze politieke gevangenen, die vreemde talen spreken. Meermalen, als ik een gevangene moest spreken, die alleen Russisch verstond, vroeg ik eenen anderen gevangene, tolk te willen zijn. De regeeringstolken hebben zóó lang valsch vertaald, tot ik ze geen van allen meer vertrouw. Wanneer wij in eene nieuwe zaal kwamen, vroegen wij steeds wie eene vreemde taal sprak. In deze zaal sprak eene dame voortreffelijk Fransch. Zij was in Zwitserland en in Frankrijk opgevoed. Deze vrouw was absoluut onbeweeglijk, absoluut correct. Zij stond stipt in de houding. Zij antwoordde zonder onwil, zonder welwillendheid, een krachtige, toch klanklooze stem. Zij was vijf en dertig jaar. Veroordeeld tot 15 jaar katorga, waarop vanzelf verbanning naar Siberië volgt. Zij was sinds drie jaar in de gevangenis. Zij had haar schoonzuster vermoord. Ik vroeg: ‘Een politieke moord? En zij: ‘Daar zal ik niet op antwoorden’. Toch meen ik, dat zij eene politieke kan geweest zijn, daar zij door een krijgsraad was veroordeeld. Kettingen droeg zij niet. De vrouw naast haar in de rij droeg kettingen aan de voeten. Zij had haar man en haar kinderen vermoord en levenslang katorga gekregen. De eerste acht jaar droeg zij kettingen. Ik vroeg de vrouw, met wie ik Fransch sprak, hoe zij over de politieke gevangenen dacht. ‘Zeer gunstig. Zij doen voor de medegevangenen veel goeds’. Of de politieken mishandeld werden? ‘Neen’. Maar dat antwoord was in strijd met wat anderen mij zeiden. Ter wille van de gerechtigheid deel ik het mede. Ik vroeg of niet-politieken zich voor politieken uitgeven of omgekeerd: ‘Een politiek gevangene zal zich niet licht voor een niet-politiek uitgeven. Misschien een enkele maal om minder straf te krijgen. Hetzelfde feit uit politieke motieven wordt meestal zwaarder gestraft. Daarom zal een gewone beklaagde ook niet licht zeggen, dat hij een politieke is, tenminste niet voor den rechter. In de gevangenis kan het een enkele maal voorkomen, maar de andere politieken merken het gauw’. En dit alles met dezelfde harde stem, ieder woord los van ieder ander. Ik reikte haar de hand. Zij bleef onbewogen in de houding staan: ‘Ik mag u geen hand geven’. De inspecteur, die dit zag, wenkte. Het was zeer pijnlijk. En zij: ‘Ik dank u | |
[pagina 236]
| |
voor uw vriendelijke woorden’. En ik: ‘Die bloedschuld opeischt moge zich uwer ten goede herinneren; het is dikwijls toeval of lafheid, dat men niet tot moord komt’. Zij: ‘Dank u, mijnheer’. Wij scheidden. Ik heb haren naam niet gevraagd, ook niet aan de ambtenaren, omdat ik meende, dat dit haar aangenamer was. Daarna sprak ik met eene politieke gevangene, wier naam ik wel weet: Nina Georgievna Chichloffa. Zij was drie en twintig jaar. Zes jaar is zij reeds in de gevangenis: op haar zeventiende jaar veroordeeld wegens deelneming in de moord op eene politieke verraadster tot twintig jaar katorga, die vanzelf gevolgd worden door levenslange verbanning naar Siberië. Zij was een klein tenger meisje. Zij dacht zelve niet, dat zij nog veertien jaar katorga-straf zou kunnen dragen. Zij was moedeloos: ‘Waarvoor leef ik nog? In het begin heb ik zooveel ik kon de andere gevangenen geholpen....dat doen wij allemaal....ik doe het nog. Maar ik geef het op. Veertien jaar katorga, en dan Siberië....wie er buiten staat, weet niet wat het is....ik was zeventien jaar, ik heb geen spijt. Verraders kunnen wij niet sparen, laat ik zeggen, evenmin als in het leger’. Korten tijd daarna lachte zij verheugd toen ik zei, dat zij nog zoo vlot Fransch sprak na zooveel jaren. Zij vroeg mij een goed woordenboek: Russisch-Fransch. Ik heb het in Riga gekocht: Makaroff. Van uit Holland heb ik het haar gezonden met eenige Fransche boeken. De ambtenaren in Moscou hebben mij verzekerd, dat boekgeschenken aan bijzondere gevangenen zijn toegelaten en verschillende gevangenen waren in het bezit van eigen boeken. Staatsraad Von Boetticher te St. Petersburg, waarnemend chef van de hoofdadministratie der gevangenissen houdt het tegendeel staande. En een meisje van drie en twinig jaar, dat zes jaar katorgastraf heeft doorgeleden en nog veertien jaar te lijden heeft voor het nieuwe leed in Siberië begint, zal haar boeken niet krijgen. Ik hoop zóó, dat men mejuffrouw Chichloffa tenminste heeft medegedeeld, dat de boeken gezonden zijn. Voor wij scheidden vroeg ik haar of ik iets voor haar kon en mocht doen. Ja: zij was uit Sebastopol naar Moscou overgeplaatst en nu waren haar boeken weg. Ze had daarover geschreven, maar geen antwoord ontvangen. De ambtenaren hielden vol, dat zij wel antwoord had ontvangen en | |
[pagina 237]
| |
dat de boeken bij haar zuster waren. Zij lieten mij het dossier zien. Maar ik wensch daar verder over te zwijgen tot tijd en wijle. Ach: het was in de vrouwengevangenis weer dezelfde droeve zaak. Acht jaar katorga met natuurlijk Siberië voor het verspreiden van een manifest. Zes jaar katorga met natuurlijk Siberië wegens lidmaatschap van eene politieke partij. Siberië is veel erger dan katorga. Feitelijk is dus iedere katorgastraf levenslang. Het leven in de vrouwengevangenis te Moscou is dragelijk, maar ook niets meer. Er wordt nog steeds geregeld geslagen en gestompt, maar niet bepaald meer gegeeseld, hetgeen vroeger wel voorkwam. De gevangenen zijn altijd bijzonder voorzichtig in het noemen van namen van gevangenen, die mishandeld zijn, want als een bezoeker naar dien gevangene vragen zou, liepen degenen, die verdacht werden dien naam te hebben genoemd kans op straf en mishandeling. Geeseling is niet mishandeling, maar straf. Zeer kleine kinderen blijven in de vrouwengevangenis bij de moeders. Ik zag eene crèche voor die kinderen, maar kinderen zag ik niet. Later bedacht ik vergeten te hebben naar de kinderen te vragen. Maar dat is dikwijls gebeurd, dat ik dood-onnoozele dingen niet vroeg. Ik heb zoo veel ellende gezien. Veel meer dan mijne woorden vermogen weer te geven. Het eten in de Moscousche vrouwengevangenis is zeer slecht. Maar daarover zouden de politieken niet klagen, wanneer zij niet voortdurend gekrenkt, vernederd werden. Bijzonder slecht zijn de carcers. Dit een straf te noemen en niet eene ernstige mishandeling is spelen met woorden. De stank in de carcers was schrikkelijk. De gestraften hebben in theorie eene wandeling van twintig of dertig minuten alle drie dagen. Geen licht. Geen lucht. Geen meubel om op te zitten. Staan of liggen op een harde, vuile vloer. Daar ik ten tweedenmale naar George Dimitrienko en den heer Joseph Minor wilde gaan, verlieten wij na een niet al te lang bezoek de vrouwengevangenis te Moscou. Wie kan mij helpen Nina Chichloffa te vergeten en de Raadselachtige Vrouw? Ik zou gaarne rust willen hebben van herinneringen, die mij dag en nacht verontrusten.
* * * | |
[pagina 238]
| |
Scherpen indruk kreeg ik van eenen politieken gevangene, een medisch student. Hij was van een tartend cynisme. Wie kent de smart daarachter? Gestraft en mishandeld zal hij wel niet worden. Hij zal de heeren wel te vriend houden en verachten. Ik vroeg zijn naam. Hij rustig: ‘Nummer honderdnegen’. Mijn vraag: ‘Wat las u, Marx of Kropotkine.’ Hij lachte: ‘Geen van tweeën, ik las niet. Ik heb gewerkt. Er wordt door de revolutionnairen veel te veel gelezen, en veel te weinig gewerkt. In uw land is misschien een boek beter dan een bom, maar hier is een bom beter dan een boek’. Hij droeg geen gevangeniskleeren. Of hij nog niet veroordeeld was? ‘Neen, ik ben administratief verbannen; dat vind ik veel prettiger dan veroordeeld. Nu ontbreekt ook de schijn van recht die een vonnis toch altijd heeft. Ik voel mij diep verongelijkt, dat is een heel prettig gevoel....God moge u daarvoor bewaren. Ik ga naar de streek van den Amoer, dit jaar of het volgend jaar, het reisseizoen is nu geloof ik al gesloten’. Ik reikte hem de hand. En hij: ‘Reis prettig, kameraad’. Mijn geleider, ditmaal slechts één, prees hem zeer: ‘Een aardige baas, altijd vroolijk en vriendelijk. Jammer, dat hij in de politiek is gegaan.’
* * *
Wanneer ik de blikken van mijn herinnering laat gaan langs de honderden, honderden politieken, die ik zag, dan denk ik aan den leeraar in Riga. Een statig man van ongeveer vijf en veertig jaar. Ik vroeg bij welke partij hij was aangesloten geweest. ‘Bij geene. Hij had gepleit voor eene meer liberale inrichting van de scholen en was daarvoor veroordeeld tot jarenlange katorgastraf, ik meen acht jaar, maar het cijfer staat onduidelijk in mijn aanteekeningen. Kan ook zes zijn. Dat doet er trouwens niet veel toe, daar toch iedere katorga-straf door eeuwige verbanning naar Siberië gevolgd wordt. Zijn kinderen waren al groot. Zijn vrouw zou met hem gaan. En ik denk aan twee bejaarde gevangenen, beide middelmatige landeigenaars, in eene gevangenis te Riga, veroordeeld tot katorga. Zij waren leden geweest van een revolutionnaire | |
[pagina 239]
| |
gemeenteraad. Dat wil zeggen: de gewone gemeenteraad was op zijde gezet en een nieuwe was opgetreden. Van een hunner waren de goederen verbeurd verklaard. Zijn familie daardoor verarmd. De ander werd nog steeds met verbeurdverklaring bedreigd. Toen ik er was, werd in Riga niet meer alle dagen geslagen. Er was pas hongerstaking geweest, revisie en overplaatsing zoowel van gevangenen als van ambtenaren. En ik denk aan onzen zieken makker Paul Sacwarélidzé, den Groeziër. O, die arme kameraden. Ik heb het reeds gezegd: zij lijden dubbel. Ver van hun huis, zien zij niemand. Wie maakt een reis van zes dagen heen en zes dagen terug, om een makker of een bloedverwant gedurende een kwartier te zien op een afstand achter tralies te midden van een groot rumoer van talrijke bezoekers. Als de werkelijke cijfers eens bekend werden van de Groeziërs, die in 1905 en 1906 zijn gevangen genomen en van hen, die er nog over zijn. Zij zijn gedecimeerd. Woordelijk, letterlijk gedecimeerd. Doodgeschoten in Tiflis. Gestorven aan hongerstakingen. Doodgeslagen in Sarátof. Een aantal, vijftien, Groeziërs is onlangs overgeplaatst van Sarátof naar Riga, zoogenaamd omdat het klimaat daar beter is. Als dat de bedoeling was geweest, dan had men hen moeten overplaatsen naar de Kaukasus terug. Ik weet heel andere dingen van die overplaatsingen. En hij, die in het begin van Augustus commandant was van de centrale gevangenis te Riga weet het ook. Een van de niet-politieke gevangenen uit Sarátof, dien ik sprak met een anderen gevangene als tolk, weet het ook. Van de vijftien Groeziërs, die naar Riga kwamen, zijn er in weinig weken drie gestorven. Paul Sacvarélidzé heeft scorbut in hevige mate. Het aantal lijders aan scorbut is zeer groot. De katorga-tijd van Sacvarélidzé is spoedig om. Hij is 28 jaar, en sinds zes jaar gevangen. Nu gaat hij naar Siberië. Hij is op een Russisch gymnasium geweest en spreekt vlot Russisch. Maar zelfs daarmede, hoe zal hij in Siberië kunnen leven? Zijn familie door de revolutie verarmd, hij zelf ziek en aan het klimaat van de Kaukasus gewend. Van de duizenden Groeziërs, die zes jaar geleden zijn gevangen genomen, leven er nu geen honderden meer. Over enkele jaren zullen er geen tientallen meer zijn. Over de uit- | |
[pagina 240]
| |
moording van de Groeziërs kan ik volledige mededeeling doen, maar niet voordat sommige gevangenen doodgeslagen zijn of mij van mijne belofte tot geheimhouding hebben ontslagen. Ik heb onzen makker Sacvarélidzé beloofd, dat ik hem in Siberië zal komen bezoeken. Volgens de Regeeringsambtenaren is dat geoorloofd. Ik weet geen woorden om den toestand van Paul Sacvarélidzé te beschrijven. Hij is ter dood veroordeeld. Hij sterft reeds gedurende zes jaren. Hoe weinig was het wat ik voor hem deed. En met hoeveel droefenis wijd ik hem mijn klagend lied: Waar 't land een tuin is en de zaalge brand
Der zomerzon schatten van oogst doet groeien,
Waar beken blauw als blauwe hemel vloeien,
Sacvarélidzé: was uw Vaderland.
Gij streedt bloedend op de open barricaden,
Droom van vrijheid in uw zacht-donker oog.
Ach: toen uw macht voor de overmacht zich boog,
Met last van welk wreed lot werdt gij beladen!
Verlaat uw land en uw lieve gezellen,
Uw haters drijven u naar 't vlijmend Noord,
Trotsche Makker: machtloos tegen hun kwellen.
Door ziekte en wanhoop wordt gij traag vermoord.
Hoeveel met u? Die wreedheid niet kan vellen
Sleepen 't leven door Siberië voort.
| |
Worden de politieken mishandeld?Men verbaast zich over het feit, dat de publieke opinie in Frankrijk en Engeland geenen voldoenden druk uitoefent op de Regeeringen dier landen, ten einde alle betrekkingen af te breken met een gouvernement, dat zich niet kan staande houden zonder duizenden, duizenden politieke tegenstanders te straffen op een wijze, die gelijk staat met een zware, martelende dood. Er kan niet gezegd worden, dat men den toestand niet kent: Kropotkines: ‘Terreur en Russie’ geeft een duidelijk beeld en zijn boek is in tienduizenden exemplaren ver- | |
[pagina 241]
| |
kocht. Men kan van het Russisch gouvernement niet verlangen, dat het bommenwerpers en barricadenbouwers ongestraft laat, maar men kan vragen, dat het gouvernement zich rekenschap geeft waarom bommen en barricaden juist in Rusland noodig zijn. Bovendien: onder de politieken vindt men slechts een klein gedeelte terroristen. De meesten zijn volkomen vreedzame propagandisten voor eene volkomen vreedzame staatsontwikkeling. Werden de politieken in Rusland behandeld gelijk in Frankrijk of in Engeland, dan nog zou men het Russische gouvernement de duizenden arrestaties niet schreiend verwijten. Maar de politieken worden gestraft met de wreede katorga, die altijd gevolgd wordt door levenslange verbanning naar de barre streken van Siberië. En bovendien: de politieken worden stelselmatig getart, getergd tot zij zenuwziek worden en zich niet meer kunnen beheerschen. Dan worden zij op de wreedste manier mishandeld. En nu neem ik het begrip: ‘mishandeling’ zeer eng, zoodat de carcerstraf en de geeseling, beiden als straf worden beschouwd. Het moordend mishandelen van machtelooze tegenstanders wordt ook door de Russen als onwaardig beschouwd. Het pleit voor de Russische Regeering, dat zij het Démenti heeft uitgegeven en zich tegen de beschuldiging van stelselmatige mishandeling verdedigt. (Démenti 16). Ik ben volstrekt niet in Rusland gekomen als een groot vriend van de politieke gevangenen, maar als een volkomen objectief rechtsgeleerde. Dat ik weg ben gegaan als iets beters dan een volkomen objectief rechtsgeleerde, dank ik aan de Russische gevangenis-administratie. George Kennan kwam in Siberië als verdediger van de gevangenis-administratie. Maar wat hij zelf zag, deed hem tot volkomen veranderde meening komen. Waarlijk: welk belang kan ik hebben bij leugens of bij overdrijving? Ik wil niet zeggen, dat men mij heeft willen omkoopen, dat gebeurt in Rusland niet. Maar wel dit: een van de regeeringsambtenaren zei, dat de gevangenisadministratie zeker gaarne mijn artikelen zou willen uitgeven als officieel démenti, mits volkomen daarvoor geschikt en mij natuurlijk niet minder zou honoreeren dan een uitgever. Er werd geen bedrag genoemd, maar er werd wel gezegd, dat in een dergelijk geval een som van eenige duizenden roebels door de re- | |
[pagina 242]
| |
geering niet te hoog wordt geacht. Ik kon dit aanbod bezwaarlijk overwegen. Later werd mij verzocht mijne artikelen te vervalschen ten gunste van de gevangenis-administratie. Wederkeerig zou men dan alles doen wat maar eenigszins mogelijk was om het lot te verlichten van enkele gevangenen, die mijne meeste genegenheid hebben. Dit aanbod heb ik overwogen van den avond tot den morgen, dat is zeer lang. Des ochtends wees ik het af, mede omdat ik meende, dat de bedoelde politieke gevangenen zeker niet eene verbetering in hun lot zouden wenschen op die wijs. Ik ben bereid den naam van dien ambtenaar mede te deelen aan den heer Von Boetticher of nog beter aan den heer De Khrouleff. Dit laatste om een reden, die ik niet zeggen ook kan. Deze ambtenaar is een politiespion. Verscheidene Russen, regeeringsambtenaren waarschuwden mij voor hem. Een hunner zei: ‘Probeer los te komen van dien man, hij heeft reeds menigeen ongelukkig gemaakt’. Maar hij was mij door de Regeering toegevoegd. Hij bood mij aan in het geheim brieven van en voor mij de gevangenis in en uit te brengen. Ik antwoordde, dat ik zijne carrière niet bedreigen mocht. Hij bood mij aan, mij 's avonds te brengen bij de familie van een van de gevangenen. Ik antwoordde, dat ik heel moew was. Waarlijk: ik heb schrijvend gelijk ik moet doen, geen enkel belang. De Russische Regeering zal toch moeten begrijpen, dat zij te harer verdediging met iets anders komen moet dan de voortdurende bewering, dat hare beschuldigers opzettelijk tegen beter weten in liegen. (Démenti bldz. 3 geheel, bldz. 7; 15; 16; 26; Notice bldz. 5). Waarom zou George Kennan liegen? Waarom zou ik liegen? Kautzky en Kropotkine zijn politieke tegenstanders van de Russische Regeering: zijn zij daarom bewuste leugenaars? De Regeering beroept zich op eene publicatie van den vroegeren afgevaardigde Obninsky, een Kadet, die drie maanden gevangen is geweest voor de onderteekening van de verklaring van Wyborg. Katorgastraf? Neen: gevangenis of forteresse. En wat zegt de heer Obninsky dan nog? Dat zijn cel goed was. (Démenti 11). Zeg ik anders dan dat er in de groote steden goede gevangenissen zijn. Maar het leven in een goede gevangenis kan gemakkelijk tot een hel worden gemaakt. De | |
[pagina 243]
| |
heer Obninsky was in een cel alleen. Ik heb verschillende politieken naar den heer Obninsky gevraagd: hij werd mij een betrouwbaar man genoemd. Verder beroept de Regeering zich op het oordeel van den heer Lutz, een Octobrist in de Doema. Maar de heer Lutz is zelf nooit in eene gevangenis geweest en hij zegt eigenlijk niets, en zeker absoluut niets over mishandelingen van politieke gevangenen. Tegenover deze twee vage verklaringen staan de scherpe beschuldigingen, gestaafd door de stenographische verslagen van de Doema in: ‘La terreur en Russie’ hoofdstuk V: ‘Témoignages portés devant la première et la deuxième Doumas sur les conseils de guerre, les exécutions et l'encombrement des prisons’. De Russische Regeering verwijt haren beschuldigers, dat deze niet de namen van hunne zegslieden noemen en noemt dit: ‘afdoend bewijs van de valschheid dier beschuldigingen’ (Démenti 19). Maar wie zou niet uiterst voorzichtig zijn met het noemen van namen, wetend dat hij de gevangene overlaat aan de haat en de wraak van de Russische Regeering. Men leze den brief door eenen politieken gevangene uit de gevangenis aan mij geschreven, en beslisse dan of voorzichtigheid geen plicht is. Ik ben overigens bereid altijd naar Rusland te reizen en mijnen berichtgevers opheffing van de plicht tot geheimhouding te vragen. Trouwens: waarom noemt de Russische Regeering niet den naam van den politieken gevangene uit wiens brieven zij citeert, dat 90% van de politieken gewone dieven, roovers en zakkenrollers zijn? (Démenti 26). Op grond van eigen ervaringen en op grond van volkomen betrouwbare inlichtingen durf ik te verklaren en te bezweren, dat de politieke gevangenen worden getart, getergd, gekweld, gekwetst in hun gevoel van mensch te zijn, mishandeld en geslagen tot de dood toe. Mishandeld zijn in Orel en Saratof: Alexis Pavlov, een student uit het Gotzer-proces, Iwan Korotkoff, een jonge, intelligente landbouwer, een Fransche anarchist Desjardins, Djougeli, wiens broer, meen ik, lid van de tweede Doema was. Doodgeslagen zijn: Kikenadzé, Kojine en Samuel Bielin in het laatst van het vorige jaar en in het begin van dit jaar. Dit zijn namen, die mij door meerdere gevangenen zijn opgegeven. Er valt niet aan te twijfelen. In Moscou en | |
[pagina 244]
| |
Riga heb ik vele gevangenen gesproken, die zelf geslagen, getrapt en gegeeseld zijn. Maar wie kan verlangen, dat ik hunne namen noem. Zij werden doodgeslagen. In Sarátof worden de gevangenen, vooral de Groeziërs, met de vuist vooraan tegen het strottenhoofd gestompt, tot zij stikken van benauwdheid en bloed. Het aantal zelfmoorden in de gevangenis is zeer groot. Kropotkine in ‘La terreur en Russie’ geeft zeventig namen uit 1906 en 1908. De Regeering loochent. (Démenti 22). Maar ik weet dit: in Sarátof hebben zich in één jaar twee en twintig gevangenen om het leven gebracht, vooral in de gouvernementsgevangenis. De commandant van die gevangenis werd overgeplaatst naar de centrale gevangenis om daar orde te herstellen en te handhaven. Liever dan onder het régime van dien man te leven hebben zeven gevangenen zich om het leven gebracht. De Russische Regeering vermeldt sierlijk spottend de beschuldiging, dat de gevangenisambtenaren de gevangenen in brand zouden hebben gestoken, overgoten met petroleum. Kautzky en Kropotkine zouden die beschuldiging hebben verspreid. Ik weet dat niet en houd deze beschuldiging niet voor waar. Maar wel waar is dit: dat vele gevangenen zich zelf om het leven hebben gebracht door zich te overgieten met petroleum uit de lampen en in brand te steken. In ééne gevangenis onlangs zeven. Sommige sterven niet dadelijk. Ik weet dit van een Regeeringsambtenaar, wiens naam ik, wanneer het beslist verlangd werd, onder de noodige waarborgen wil mededeelen aan den heer Von Boetticher. Onder de mishandelingen reken ik niet de verwondingen toegebracht bij het beletten van ontsnappingen. Als ik een politiek gevangene was, zou ik probeeren te ontkomen, maar geen politiek gevangene zal ontkennen dat de bewaarders het recht hebben, desnoods met geweld ontsnappingen en ontvluchtingen te keeren. Maar politieke gevangen zijn dikwijls nog dagen lang stelselmatig mishandeld als wraak over ontvluchtingen of poging daartoe. Den laatsten tijd komen ontvluchtingen weinig voor. In Riga waren zes niet-politieken uitgebroken. De laatste dagen bevatten de dagbladen voortdurend tijdingen over mishandelingen en zelfmoorden in de gevangenissen van Nertchnisk in Oost-Siberië. Eenige jaren geleden werden | |
[pagina 245]
| |
die gevangenissen bezocht door den heer De Khrouleff. Hij vond er natuurlijk alles: blagopoluchno, dat wil zeggen: in orde. Behalve nitchewó heb ik blagopoluchno wel 't meest in Russische gevangenissen gehoord. Alleen de bibliotheken waren niet blagopoluchno. Vandaar dat dadelijk vier collecties van vijfhonderd boeken ieder werden gevormd en naar Nertchinsk gezonden. De rest is duidelijk: de boeken zijn uitgelezen en nu zijn de gevangenen weer bezig met hun gewone amusementen: zelfmoord en hongerstaking. In Pskov en Riga is korten tijd geleden een hongerstaking geweest. Daar wordt nu veel gelezen. Kautsky en Kropotkine zijn daar niet onschuldig aan. Het Démenti verdedigt de administratie vooral tegen mishandeling van drie met name genoemde gevangenen, waarvan twee genoemd door Kropotkine: ‘La terreur en Russie’ bldz. 31. In Orel, altijd Orel, zijn een gymnasiast Diakoff of Diakonoff en een advoeaat Jdanoff half-doodgeslagen. De regeering, daarover in de Doema geïnterpelleerd, wil het loochenen. De inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement Orel ondervraagt Diakonoff en krijgt een ontkenning van de mishandelingen op schrift. De heer De Khrouleff zelf ondervraagt Mr. Jdanoff, toen te Alexandroskoïe in Siberië en krijgt dezelfde verklaring. Terloops: waarom is Mr. Jdanoff overgeplaatst? Dat moet men altijd probeeren te weten te komen, zoowel van ambtenaren als van gevangenen, waarom zij overgeplaatst zijn. Maar wat zeggen die verklaringen van Diakonoff en Jdanoff? In het gunstigste geval zijn zij echt. Maar als men Diakonoff, een knaap, en Mr. Jdanoff half doodgeslagen heeft, welke moeite zou het dan kosten met nieuwe bedreigingen hen te dwingen tot de verklaring, dat zij niet mishandeld zijn? Tegenover het Démenti van de Regeering verklaar ik een gevangene te hebben gesproken, die in dien tijd in Orel was en die mij op eer en geweten bezworen heeft, dat Diakonoff en Jdanoff wel mishandeld zijn. Ik heb den naam van eenen gevangene, die zelf de mishandeling van Jdanoff heeft gezien. En als de Russische Regeering de waarheid niet te vreezen heeft, goed, laat ze mij naar Orel laten gaan. En ik vraag: waarom is de heer Jdanoff naar Siberië overgeplaatst? Uit Riga zijn pas twintig gevangenen overgeplaatst: aanleggers van de honger- | |
[pagina 246]
| |
staking en mishandelden, die men liever wat verder van hun familie weg heeft en in een nieuwe gevangenis van waaruit niet zoo gemakkelijk brieven kunnen worden weggesmokkeld. Overplaatsingen zijn verdachte dingen. Onze kameraden Bielin, Kikenadzé, en Kojine zijn doodgeslagen. Misschien gaat de heer De Khrouleff wel naar het kerkhof om eene verklaring, dat zij volkomen gezond zijn. Men vindt vreemder dingen in officieele démentis.
* * *
Er is een derde gevangene over wien het Démenti spreekt: de heer Joseph Minor. Na de mishandelingen van den knaap Diakonoff en den heer Jdanoff te hebben ontkend gaat het Démenti voort (bldz. 18): ‘Maar er is geen erger doove dan iemand, die niet wil hooren. Zoo komt de Radical in zijn nummer van 15 Maart van dit jaar vertellen, dat men een zekeren Minor in de gevangenis van Sarátof gedwongen heeft zich geheel uit te kleeden bij een kou van twintig graden onder nul, onder voorwendsel, dat hij moest worden onderzochtGa naar voetnoot1). Maar dèze onderzoekingen, wanneer zij al in gevangenissen gebeuren, hebben nooit buiten plaats, maar in gesloten en verwarmde lokalen. En Minor, veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid, heeft tegen zijnen advocaat, die hem nog onlangs heeft bezocht, niets van dit feit gezegd. Bovendien is zijn gezondheidstoestand volkomen voldoende’. De Fransche tekst heeft hier: ‘tout à fait satisfaisant’ (Démenti 18). De Russische zal wel blagopoluchno hebben. Overigens is dit een wonderlijk stukje. De opzettelijk minachtende uitdrukking ‘un certain Minor’, terwijl van Diakonoff en Jdanoff wordt vermeld, dat zij gymnasiast en advocaat waren, moet wel den indruk vestigen, dat Joseph Minor een ernstig gewoon misdadiger is, die men nu wel niet mag mishandelen, maar die toch wel tegen een stootje moet kunnen. De mededeeling, dat de heer | |
[pagina 247]
| |
Minor veroordeeld is tot acht jaar dwangarbeid moet denzelfden indruk vestigen. Dit is onjuist: de heer Joseph Minor is in Rusland een zeer bekend publicist. Zijn broer is hoogleeraar in de neurologie aan de universiteit van Moscou. Wie zich verbaast, dat een Jood hoogleeraar kan zijn aan eene Russische universiteit moge weten, dat de benoeming van prof. Minor van lange jaren geleden dateert, uit die domme dagen toen men nog niet had begrepen, dat Joden geen menschen zijn. Dit besef is tegenwoordig zéér levendig. De heer Joseph Minor is de meest-intelligente van alle politieke gevangenen, die ik heb gesproken. Korten tijd vóór zijne gevangenneming was hij in Amsterdam op het socialistencongres geweest. Hij heeft in Holland veel goede bekenden. Het is overbodig hier de lijst mede te deelen van de vrienden en bekenden zoowel in Rusland als buiten Rusland, dien ik op verzoek van den heer Minor geschreven heb. Men zou er letterkundigen en staatkundigen op vinden van wereldnaam. Uit de brieven, die ik van hen terugkreeg blijkt, hoe zeer zij den heer Minor waardeeren en hoe zeer zij zijn bitter lot betreuren. Hij is sinds vier jaar gevangen. Na afloop van de volgende vier jaar gaat hij naar Siberië, waar zijne vrouw hem niet volgen mag, daar zij als Jodin niet in Siberië wonen mag. Evenmin hebben zijne vrouw en zijne kinderen woonrecht in Moscou, zoodat zij hunnen man en vader nooit mogen bezoeken. De heer Joseph Minor spreekt bijzonder vlot Fransch, Duitsch en Engelsch. Hij verstaat Latijn. Welk een fijne geest hij heeft moge blijken uit het feit, dat hij Jules Renard in het Russisch heeft vertaald. Hij had een voorkeur voor Rémy de Gourmont, en toen wij over De Gourmont, dien ik meermalen in Parijs heb ontmoet, spraken, vergaten wij beiden, dat hij een tuchthuisboef was en ik een bezoeker, die zulk een tuchthuisboef zou wenschen te zijn. Wij spraken snel en verheugd, zelfs lachend en de gevangenisambtenaren (ik had toen drie geleiders, niet minder) moeten wel gedacht hebben, dat de heer Minor bijzonder opgewekt was. Hij noemde R. de Gourmont een ‘anarchistisch bourgeois, dat wil zeggen een burgerlijk anarchist’. ‘Hegel’ riep ik uit. En de heer Minor: ‘Schon dagewesen, schon dagewesen, jaren geleden werd Hegel veel in de gevangenissen gelezen. Maar wij | |
[pagina 248]
| |
lezen tegenwoordig Bergson; die zult u in meerdere bibliotheken vinden’. Ik zeide in Engeland en Frankrijk ervaren te hebben, dat Bergson de gewaardeerde philosoof van de syndicalisten is en daarover spraken wij voort. Ik denk, dat de gevangenisambtenaren wel meenden, dat wij over geheel andere dingen spraken. Dit zal wellicht van den heer Minor eenen juisteren indruk geven dan woorden van de Regeering: ‘Een zekere Minor, die tot acht jaar dwangarbeid is veroordeeld’. Stellig waar, maar voor het uitgeven van manifesten, zooals men ze in ieder ander land gerust uitgeven mag. Is het verhaal van de Radical over den heer Minor juist? Ik sta hier voor een van die scherpe toevalligheden, die ongelooflijk zijn. Notice en Démenti kreeg ik den avond van mijn vertrek uit St. Petersburg. Ik begon met het Notice 66 bldz. van 40 regels in den nachttrein naar Moscou. Wat ik in Moscou gedaan heb behalve gevangenissen bezoeken en brieven schrijven voor politieke gevangenen, doet er niet toe. Den heer Minor heb ik des Zaterdags en des Zondags bezocht. Het Notice had ik uit. En het Démenti precies gelezen tot aan de nieuwe alinea waar de schrijver over den heer Minor begint. Des Zondagavonds las ik verder. Mijn gevoel bij het ontdekken van die toevalligheid was een angstgevoel. Ik heb datzelfde gevoel nog eens gehad, jaren geleden, toen ik twee willekeurige getallen opschreef, een van vier en een van zes cijfers en toen het kleinste getal zonder overschot in het groote deelbaar bleek. Des Maandags, de dag bestemd voor een bezoek aan het Roukavichnikov-asyl, legde ik het geval voor aan mijn geleider, den heer Tichomiroff adjunct-inspecteur van de gevangenissen in het gouvernement van Moscou. Ik zag er zéêr tegen op den heer Minor ten derden male te ontmoeten. Wij hadden des Zondags afscheid genomen. Intusschen verklaarde ik mij bereid te gaan, wanneer de heer Tichomiroff het wenschte. De heer Tichomiroff scheen mij niet te vertrouwen of niet geheel gerust te zijn op de verklarlngen van den heer Minor. Ik wees hem er op, dat hij de kans voorbij liet gaan een geloofwaardige bevestiging te krijgen van het officieele Démenti, dat ik de zaak aan hem overliet, en zelf zéér tegen een derde bezoek aan den heer Minor opzag. De heer Tichomiroff vroeg | |
[pagina 249]
| |
mij door den tolk, want hij spreekt en verstaat alleen Russisch, wat ik zonder verder onderzoek van plan was te publiceeren. En ik: dat ik den heer Minor twee maal heb gesproken, dat hij mij over zijn leven in Sarátof heeft gesproken en daarbij niets heeft gezegd, over hetgeen de Radical zou hebben verteld’. De heer Tichomiroff verkoos het gewisse voor het ongewisse en ik ging niet. Intusschen: laat ik het geval voor de Regeering zoo gunstig mogelijk stellen en aannemen, dat de Radical verkeerd is ingelicht en dat men niet den heer Joseph Minor naakt heeft uitgekleed buiten in een kou van twintig graden vorst. Wat men beslist wel heeft gedaan is waarlijk niet minder erg. Men heeft den heer Minor te Saràtof twaalf maal in één jaar gestraft met een week carcer, voor niets, voor kleinigheden als een poetsvlekje op zijn kopergoed, dat hij trouwens, bijziend zijnde, niet kon zien. Wat carcer is voor iemand als de heer Minor behoef ik niet te zeggen. Verschillende malen is de heer Minor des winters opgesloten geweest in een geheel koude cel met temperaturen van twintig graden vorst zonder eenige andere kleeding dan het gewone wintergoed. Dat is niets minder erg dan het verhaal in de Radical, waarvan ik trouwens volstrekt niet wil beweren, dat het niet waar is. Want als de Regeering eene verklaring geeft van den knaap Diakonoff en Mr. Jdanoff, dat zij niet mishandeld zijn, waarom geeft zij er geene van den heer Minor? Sarátof is toch niet moeilijker bereikbaar dan Alexandrovskoïe in Siberië, waar de heer De Khrouleff Mr. Jdanoff bezocht. En hoe weet de Regeering, dat de heer Minor iets wel of iets niet aan zijnen advocaat heeft verteld? En waarom greep de heer Tichomiroff niet de gelegenheid aan den heer Minor de beweerde mishandeling te laten logenstraffen? De Russische Regeering zegt, dat de gezondheidstoestand van den heer Minor volkomen voldoende is. ‘Wsjò blagopolouchno’: alles in orde. Een van die bittere slagwoorden in Rusland. Het Démenti is van 1910. Hoe de gezondheid van den heer Minor toen was, weet ik niet. Nu is hij een man van een en vijftig jaar, gebogen. Zijn lieve stem is dof geworden. Zijne handen beven. Zijn hoofd is geheel kaal. Zijn volle baard is geheel wit op één plekje na boven de rechterbovenlip. De | |
[pagina 250]
| |
gezichtszenuwen trekken voortdurend onbeheerschbaar. Ik wil geene beschrijving geven van de ontroering van eenen man, dien ik zóó lief heb, maar laat mij zeggen, dat de heer Minor zeer ontroerd was. Hij is niet bedlegerig, maar zijne zenuwen zijn verwoest. Zijn geheugen is gehavend. En wat is zijn werk: het kerven en branden van houtwerk, twaalf uren op een dag, voor eenen man van zijne geestelijke behoeften. De heer Minor vertelde mij, dat hij nog vier jaar tuchthuisstraf moet ondergaan. ‘En daarna?’ ‘Ach’ zeide: ‘daarna? Daar denk ik maar niet over. Ik ben 51 jaar, ik geloof niet, dat ik nog vier jaar te leven heb. En als ik naar Siberië ga, mag mijn vrouw niet medegaan. Zij heeft daar geen woonrecht. Joden, die niet veroordeeld zijn, zouden het Heilige Land Siberië ontwijden’. Maar laat mij verhalen hoe ik den heer Minor ontmoette. Des Zaterdags waren wij in de Centrale gevangenis te Moscou. Op de vraag in eene zaal, wie eene vreemde taal sprak, antwoordde een man, een schoenmaker, dat hij Duitsch sprak. Dit is niet dezelfde schoenmaker over wien ik reeds eerder schreef. Deze man was zes en twintig jaar. Sinds zes jaar gevangen. Veroordeeld tot levenslange katorga wegens deelneming aan een straatgevecht. Zag die man er oud uit? Hij had geen leeftijd. Toen hij mij zeide zes en twintig jaar oud te zijn, beging ik de onvergeefbare domheid eene beweging van schrik te maken. Hij zag het en hij zei: ‘Het doet er niet toe, ik weet het zelf; maar wees voorzichtig met anderen’. Zijne stem was verschrikkelijk dof. Hij had groote bruine oogen; die rusteloos rondkeken. Rondom de man, die sprak, schoolden de andere gevangenen. Ik zei: ‘De tolk verstaat Duitsch als het zeer langzaam gesproken wordt’. Bijna alle gevangenen hebben doffe, klanklooze stemmen. De stem van dezen man was verschrikkelijk. Ik hoor hem voortdurend, maar ik kan hem niet beschrijven. Hij zei: ‘Het doet er niet toe....geschopt en geslagen wordt je toch, en hoe meer hoe liever, zooveel te eerder ben ik uit mijn lijden’. ‘Wordt er nu nog geslagen? Ik dacht, dat het uit was’. ‘Gegeeseld niet meer. Vroeger iederen dag. Maar getrapt en geslagen meer dan genoeg’. ‘En het eten?’ | |
[pagina 251]
| |
‘Slecht, slecht, bedorven en niet genoeg....ik ben ziek, overal ben ik ziek..., mijn voeten doen zeer van die kettingen, mijn maag is ziek, mijn hoofd brandt’. ‘Wilt u naar het ziekenhuis? Neen, ik ben daar geweest, maat 't is er nog slechter. Je wordt er nog harder geschopt en geslagen dan hier. Nu kan ik tenminste werken....verdien ik wat geld voor de kantine. Wat moet ik in het hospitaal doen? Waarom moet ik beter worden? Ik ben zes en twintig jaar, heb levenslange katorga....de eenige, die wat aan mijn leven heeft is de Staat....ik verdien meer dan ik hun kost. Twaalf uur hard werken op een dag....en een halve roebel in de week is veel. Ik weet precies wat ik deed....ik heb geen spijt....maar hoe eer ik nu dood ben, hoe liever. Ik ben zoo slap geworden, dat ik mij zelf niet eens meer van 't leven berooven kan....ik zou het anders met mijn schoenmakersmes kunnen doen, en voor de heeren hier was het een tegenvallertje....ze houden niet van zelfmoorden’. Ik wilde gaan, maar hij hield de hand vast, die ik hem reikte tot afscheid: ‘Blijf gerust hier; ik wil alles zeggen, hoe slecht 't is, hoe ze ons voortdurend kwellen en mishandelen’. Het werd zóó pijnlijk. Achter mij stonden de regeeringsambtenaren. De tolk vertaalde. Hij verstond Fransch of Duitsch alleen wanneer het langzaam, met bijzonderen nadruk, woord voor woord gesproken werd. Daar hij aan zijne chefs den indruk wilde geven, dat hij de vreemde talen vlot verstond, vrees ik, dat hij uit enkele opgevangen woorden maar zoowat een gesprek maakte. De gebroken stem van de gevangene hamerde voortdurend: ‘Slecht, slecht’. Een stem uit een groep luisterende gevangenen zei in het Duitsch: ‘Hij heeft gelijk....maar dat zullen ze hem laten betalen’. Wie het zeide durfde ik niet te vragen. Ik zei: ‘Maar de bibliotheek is toch goed?’ ‘Wat bibliotheek?’ kreunde de man: ‘denkt u dat ik een hoofd heb om te lezen. Ik kan geen twee regels onthouden; voor mijn part doeken ze de geheele bibliotheek op en trappen en stompen mij niet langer’. Ik was dof en duizelig. Wie na mij in Russische gevangenissen komt zal óók dof en duizelig zijn. Ik geloof, dat op het | |
[pagina 252]
| |
oogenblik de toestand niet zóó slecht was in Moscou als onze zieke makker zeide. Maar waardoor was hij ziek geworden? En waarom vindt men in andere landen niet duizenden kameraden van twintig tot dertig jaar in zulken onbeschrijflijken toestand. Ik behoef niet te zeggen in welke stemming wij dezen gevangene verlieten. Het fijne gelaat van den heer Tichomiroff was wit van woede geworden. Ik vroeg de belofte, dat de man niet gestraft zou worden. Maar de vraag was een dwaasheid. De heer Tichomiroff beloofde. Zou hij nu nog op eerewoord willen verklaren dat de man waarlijk niet gestraft is? Ik hoop den heer Tichomiroff bij een volgend bezoek aan Russische gevangenissen weder te zien. Tenslotte barstte de woede van de ambtenaar uit: ‘U moet dien man niet gelooven....u moet dat niet in het buitenland publiceeren. Die man liegt. Hij is een Jood....die liegen altijd....hij wil u tegen de Regeering opzetten’. Zoolang ik in Moscou bleef, kwam de woede tegen dien man telkens boven. Zooveel Russisch versta ik om te begrijpen waarover gesproken wordt. Bovendien waren de woedende gebaren duidelijk. De haat tegen Joodsche gevangenen is zeer groot. De hulpvaardigheid van Joodsche bankiers in het helpen van de Russische regeering is óók zeer groot. De tolk zei: ‘Die man heeft gelogen en overdreven. Maar nu zullen we naar eenen gevangene gaan, die u volkomen gelooven kunt’. Deze gevangene was Joseph Minor. Hij is ook een Jood. Daarom mogen zijne vrouw en kinderen hem niet bezoeken. Daarom mogen zij hem later evenmin volgen naar Siberië. De logica blijve voor rekening van de Russische ambtenaren. Daar zij meestal de waarheid niet zeggen, spreken zij zich zelve voortdurend tegen. Wij vonden den heer Minor op een groote werkzaal. Er waren honderddertig gevangenen, waarvan dertig politieken. De kleeding van de Russische gevangenen in den zomer is van grijs linnen. Toen de heer Minor uit een groep gevangenen naar voren kwam, had ik moeite te begrijpen, dat hij een gevangene was. Ik dacht: een oud kalm heer, in zomerkleeding. Maar ik zag anders. De lieve zachte oogen beefden, de handen beefden. Wij stonden. Achter hem de gevangenen, die luisterden. Achter mij de ambtenaren. De heer Minor, ik zei dat reeds, is 51 jaar oud. Hij ziet er veel | |
[pagina 253]
| |
ouder uit. Hij heeft eene zachte, doffe stem. Na wat ik reeds over dien besten van alle mannen heb medegedeeld, blijft mij vooral nog over te schrijven over hetgeen hij van het gevangenisleven mededeelde. Hij zei: Moscou is tegenwoordig dragelijk, voor zooverre een leven als dit dragelijk kan zijn voor iemand van onze behoeften. Vroeger werd er in Moscou ook veel gegeeseld. De gevangenisgebouwen zijn over het algemeen beter dan men in den vreemde denkt, vooral in de groote steden. In de kleine steden en in Siberië zijn de gebouwen nog altijd slecht, niet beter dan in de dagen van George Kennan. De gevangenissen zijn veel voller dan ooit. Stelselmatig mishandeld worden de gevangenen in Moscou tegenwoordig niet meer. Wel in andere gevangenissen. Vooral in Siberië. In Rusland zelf zijn berucht: Pskow, Wologda, Kieff, Riga, maar dat is nu wat beter, Tiflis, Sebastopol en vooral Sarátof en Orel. Door de voortdurende overplaatsingen weten de gevangenen goed wat in andere gevangenissen gebeurt. Orel en Sarátof zijn boven alle beschrijving schrikkelijk. Daar slaat men de menschen moedwillig tot zij sterven’. Inderdaad: ik heb in andere gevangenissen talrijke gevangenen uit Orel en Sarátof gesproken: het is daar onmenschelijk. De heer Minor machtigde mij zijnen naam te noemen. Hij zei: ‘De inspecteur heeft mij geroepen om met u te spreken, de waarheid, niet meer, niet minder. En ik zeg de waarheid. Dat is een zaak van mijn geweten. Willen ze mij daarom straffen en mishandelen, dan is dat een zaak van hun geweten’. Het volgend jaar bestaat de dynastie van de Komanofs driehonderd jaar en zal eene groote amnestie worden afgekondigd. Waarom zullen de politieken daarvan uitgesloten zijn, gelijk men mij zeide? Terwijl de heer Minor sprak was het doodstil in de groote zaal. Enkelen, die Fransch of Duitsch verstonden luisterden stipt. Anderen zwegen. Soms een enkel woord van een gevangene, die iets vertaalde of van den tolk. En de woorden Orel en Sarátof verstond een ieder. Dit is wat de heer Minor woordelijk zei: ‘U bent vrij, u kunt spreken, u kunt schrijven. In Orel en in Sarátof en in zooveel andere steden zijn duizenden, die lijden en gekweld worden. Zeg dat. Ieder volk moet zelf het leed dragen, dat zijn groei meebrengt. Maar boven het nationale volksgevoel gaat het gevoel van | |
[pagina 254]
| |
menschelijkheid en wat in Orel en in Sarátof gebeurt dat is boven iedere beschrijving en verbeelding onmenschelijk. Men heeft mij gevraagd u de waarheid te zeggen: dit is de waarheid’. Toen de heer Minor zweeg kwam er ontspanning in de groote groep van gevangenen, die roerloos geluisterd hadden. De tolk sprak druk met den commandant en den inspecteur. Ik zei, dat ik nog wat alleen met den heer Minor wilde spreken. Hij gaf mij het adres van zijne vrouw en zijne kinderen en ik beloofde daarheen te gaan in Parijs. Hij gaf mij ook adressen van vrienden en bekenden in Rusland en daarbuiten en beloofde hun te schrijven. Wederkeerig gaf ik hem een aandenken en ik schreef daarop woorden, die Ernest Dowson boven één van zijne gedichten schreef: ‘Dum nos fata sinunt oculos satiemus amore’. Den volgenden middag bezocht ik den heer Minor nogmaals en was verheugd hem iets te kunnen schenken. Wij zouden gaarne lang bij elkander gebleven zijn. Maar, ik heb het reeds gezegd: ons onderhoud had plaats onder pijnlijke en vernederende omstandigheden: een gewapend gendarme in de kamer en den heer Minor was niet toegestaan te zitten. Een aantal boeken, die ik den heer Minor uit Holland zond, zal hij niet ontvangen. De Moscousche gevangenisambtenaren verklaarden, dat boekgeschenken wel zijn toegelaten. De heer Von Boetticher verklaart van niet. De boeken worden nu ten bate van de gevangenissen verkocht. Benijdbare boeken! Mocht de opbrengst velen gevangenen een weinig ten goede komen, dan achten wij het verlies nog winstGa naar voetnoot1). | |
[pagina 255]
| |
Waarom ik den heer Minor niet ten derdenmale sprak, heb ik reeds medegedeeld. Tot eer van de ambtenaren in Moscou kan ik vermelden, dat zij met eerbied over den heer Minor spraken. Mijne gevoelens voor onzen moedigen, ongelukkigen makker Joseph Minor heb ik uitgezegd in dit gedicht: Joseph Minor: kloek denker, kalme dader,
Hoe vond ik u, gekooid, gekrenkt, geknecht
Aan waardloos werk, hoe scheidt schandlijk onrecht
Een vrouw van haar man, kindren van hun vader.
Ik hield ontroerd uw handen in mijn handen,
Mijn hart verstond blik, en gebaar en taal,
Gij spraakt (en stil werd ieder op uw zaal)
Van der geknechten leed en wreede schande.
Dit was uw woord: ‘Gij zijt nog vrij, mijn Makker,
Uw sterke stem bindt een talrijk gehoor,
Spreek wat wij lijden, nacht en dagen door,
Roep het geweten van Europa wakker.
Frankrijk met zijn opstandig-sterk verleden,
Engeland met zijn trotsch gevoel van recht,
Laten ons hier in ketenen geknecht,
Onder voeten van ruw geweld vertreden.
In Orel, Pskov, in Tobolsk en Sarátof
Loeren de kerkers wreeder dan een hel
Daar kwijnt gekweld, dof in zijn donkre cel
Wien tartend onrecht en hatende wraak trof.
Wij slaven daags, die 's nachts op planken slapen,
Wreeder dan straf dreigt ons hooplooze ban,
Zij breken hier de kracht van ieder man,
Zij verneedren vrouwen, zij kwetsen knapen.
O, wees de stem van onze stem, gij Makker
Die vrij de wegen van uw wenschcn meet,
Zinge luid uw lied ons hartbrekend leed,
Roepe uw lied Europa's geweten wakker’.
Dit was uw woord. Mijn Daad? O, kon ik breken
Met mijn handen der muren barre ban.
| |
[pagina 256]
| |
Mijn hand is zwak. Mijn lied tart sterk. Ik kan
Met hatend woord uw bitter onrecht wreken.
De stem van uw stem moge ik zijn, uw klagen
Vinde in de maten van mijn lied gehoor.
Ik zweer: ‘zij martlen machtloozen ál door,
Die recht vragen worden ter neer geslagen’.
Joseph Minor: ons scheiden zooveel landen,
Onrecht en streng verbod, en wacht en muur.
Vergeet mij niet: ik gedenk ieder uur
Uw liefde, uw trots en hun liefdlooze schande.
* * *
Ik ben hiermede aan het einde van mijne mededeelingen en beschouwingen gekomen. De vrees voor bestraffing en mishandeling van mijne berichtgevers heeft mij ten deele weerhouden mede te deelen wat ik weet. Natuurlijk is mijn onderzoek niet volledig geweest. Er zijn zevenhonderd gevangenissen in het Russische Rijk. Ik zag er zeven en zeker de beste. Van de ellende van de ballingen in Siberië zag ik niets. Ik bezocht de gevangenissen in den zomer. Hoe is de toestand in den winter? Voor verder onderzoek is nog ruimte genoeg. Zeker zal ik nogmaals naar Rusland gaan. Ik heb mijne aanbevelingen nu ook voor de gevangenen. En mijn leertijd is voorbij. Men zegt, dat de Russische regeering mij niet nogmaals in de gevangenissen zal toelaten. Dit is onverstandig en onmogelijk, waar de regeering gelijk ik reeds citeerde, schrijft, dat alle gevangenissen voor vreemde onderzoekers wijd open staan: ‘Le gouvernement russe n'a jamais fait un mystère de ce qui se passe dans les prisons de l'empire, et il veut bien en ouvrir largement les portes aux représentants de la science et de la presse étrangère qui exprimeraient le désir de voir leur organisation et de faire connaissance avec le régime qui y est établi’. (Notice 6, Dementi 26.) Dit kan niet beteekenen, dat men als vreemdeling het recht heeft onder waakzaam geleide van zeer vriendelijke, maar ook zeer onbetrouwbare regeeringsambtenaren te worden rondgevoerd door eenige daartoe bestemde modelgevangenissen. Maar dit beteekent, dat de Russische regeering geen onafhankelijk, eerlijk onderzoek vreest. Wordt mij de toegang verder geweigerd | |
[pagina 257]
| |
dan zal ook iedereen weten, wat de waarde is van eene besliste verzekering van de regeering in twee officieele geschriften. Niemand liever dan ik zal goede berichten willen geven omtrent verbetering in beruchte Russische gevangenissen aangebracht. Maar nu zijn Orel en Sarátof moordholen, andere gevangenissen tooneelen van midadige mishandelingen. Ik doe een beroep op de Russische Regeering om deze smartelijke, schandelijke toestanden, die haar sinds tientallen van jaren volkomen bekend zijn, te doen eindigen. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolok, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen waar ik ben geweest, en in de vele gevangenissen, waarin ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel aan het Engelsche volk, welks regeering thans met Rusland is bevriend. En wij zouden moeten vragen wat de zedelijke waarde is van de vriendschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder het verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolsk, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen, waar ik ben geweest en in de vele gevangenissen, waar ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel van het Fransche volk, welks regeering thans met Rusland is verbonden. En wij zouden moeten vragen, wat de zedelijke waarde is van een bondgenootschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als het Engelsche volk en het Fransche volk zwijgen en lijdelijk blijven toezien? Wij bidden dit: een oud gebed: ‘Hij, die bloedschuld opeischt, zal zich hunner herinneren. Hij zal niet doof zijn voor het schreien der verdrukten. Hij zal rechten over groote volken en de machtigen der aarde zal Hij breken’. | |
[pagina 258]
| |
AanvullingenGa naar voetnoot1).Wreedheden in de gevangenissen van het district Nertchinsk.Den 24sten September schreef Prins Peter Kropotkine mij eenen brief waaruit dit....‘een nieuwe tragedie in de gevangenis te Koutamara (district Nertchinsk). Vier mannen hebben vergif ingenomen. Twee hebben zich de polsen doorgesneden, omdat het vergif, in weerwil van afgrijselijke pijnen niet wilde werken. Al de anderen zijn een hongerstaking begonnen. Dat is den zesden gebeurd en wij wachten in angst of er nieuwe slachtoffers zullen vallen. ‘Vervloekt de maatschappij,’ schrijft een van de overlevenden, ‘die niets doet om ons te helpen’. In de Daily News van Donderdag 26 September schrijft Prins Kropotkine uitvoeriger: ‘Ruim achttien maanden geleden, na de zelfmoord van Sazonoff, benoemde de algemeene gevangenis-administratie te St. Petersburg speciale inspecteurs voor de Siberische gevangenen. De keuze was niet steeds zeer gelukkig. Benoemd werden meerdere ambtenaren, die als wreed bekend stonden. Bijvoorbeeld de Heer Von Kube, inspecteur te Orel (altijd Orel), die daar voortdurend heeft laten geeselen. Berucht is geworden de inspecteur Sementkovsky. Hij heeft de positie van de politieke gevangenen te Nertchinsk zeer verslechterd. Wettelijk bestaat er geen verschil tusschen politieke en niet-politieke gevangenen, maar feitelijk worden politieken in vele gevangenissen niet gegeeseld. Dit was reeds in de tijden van George Kennan. De inspecteur Sementkovsky gelastte den commandant van de Koutamara-gevangenis de politieken eveneens te laten geeselen. Dit is geen mishandeling, maar een straf. Een gevangene Brielin werd tweemaal gegeeseld. De politieke gevangenen hebben steeds vergif bij zich onvindbaar verborgen. Vergif namen in: Moshkin, Mikhailoff, Ryshkoff, Leibason, Masloff, Cherstvoff, Odintsoff, Kosloff en Pkhalsky. Hun polsen openden en bloedden dood: Ryshkoff, Leibason en Masloff. De dooden werden den volgenden morgen in een gemeenschappelijke kuil begraven. De commandant | |
[pagina 259]
| |
sprak tot de overlevenden: “Sterf allemaal: ik laat begraven”. De andere gevangenen zijn een hongerstaking begonnen.’
* * * | |
Habent sua fata libelli.Waar zijn de boeken gebleven, die ik voor verschillende gevangenen te Moscou gezonden heb? De Heer Von Boetticher schreef mij, dat het niet geoorloofd is boeken voor bepaald aangewezen gevangenen te zenden. Een ambtenaar bij het gevangeniswezen schreef mij: ‘De boeken zijn aan de betrokken gevangenen ter hand gesteld.’
* * * | |
E Tenebris.In mijn bezit zijn gekomen twee brieven door politieke gevangenen in het geheim geschreven aan kameraden in andere gevangenissen, die ze mij hebben weten doen toekomen. De brieven waren in het Russisch geschreven. De vertaling is van den Heer Alex. Saalborn, beëedigd translateur voor de Russische taal te Amsterdam. De brieven waren zeer klein en niet steeds duidelijk geschreven. De mogelijkheid bestaat, dat sommige eigennamen niet geheel precies te lezen zijn geweest. Om zeer begrijpelijke redenen is hier en daar iets weggelaten. De eerste brief is geschreven te Schlüsselburg, de tweede te Orel. Beide betreffen dezelfde gebeurtenis. | |
Uit Schlüsselburg.....‘In den eersten tijd is het hier nog al dragelijk geweest. Maar later begon de geachte Heer Ljubinetski de rechten van de gevangenen te verkorten. Hij wilde een geheel nieuw regime invoeren, maar stuitte dadelijk op tegenstand van een groot aantal gevangenen. Gevolg: dertig dagen carcerstraf. Daar wij hier te Schlüsselburg allen op goeden voet met elkander zijn, werd besloten, een collectief protest in te dienen tegen de gemeene behandeling van L. In de maand Juni waren er meer dan dertig menschen in de carcers. Dit was de eerste waarschuwing zijnerzijds. Van onzen kant was eene collectieve kennisgeving opgemaakt van den volgenden inhoud: ‘Wij ondergeteekenden | |
[pagina 260]
| |
protesteeren tegen de gemeene behandeling van Ljubinetski. Wij hebben onze solidariteit bewezen en den assistent van L. geboycot, zoolang hij zich in de vestingGa naar voetnoot1) bevindt’. Het protest werd onderteekend door 150 menschen. Buitendien hebben honderd personen mondeling geprotesteerd bij de inspectie. Op den dag van het protest waren wij met honderd ter inspectie, evenals de tweede afdeeling: de disciplinair-gevangenen; maar de vierde afdeeling en de eerste waren niet aanwezig. En wij, eensgezind met de tweede afdeeling, gaven op de algemeene begroeting van ‘dag jongens’ geen antwoord. Eenige dagen vóór dit geval, was de chef Sonnenberg naar het buitenland vertrokken. Zijn plaats werd ingenomen door Agafonof, gewezen assistent bij de transport-afdeeling. In den eersten tijd van de bycot heeft hij zijn gedrag veranderd, en vertelde ons, dat Ljubenetski verplaatst zou worden. Maar hoe hem dan te verwijderen uit de vierde afdeeling? Dat ging niet, antwoordde hij, daartoe had hij geen recht. Wij namen hiermee genoegen. Aan L. hebben toen velen verklaard, dat zij hem niet zouden antwoorden bij de inspecties. Hier moet ik bijvoegen, dat er in den loop van twee jaren een hevige ontevredenheid was ontstaan tengevolge van verschillende onwettige handelingen zooals b.v. het niet doorzenden van brieven, het niet afnemen op den wettelijken tijd van de boeien, het slechter worden van het eten, het niet toelaten van lectuur. Het wandelen voor de tweede afdeeling is afschuwelijk, op een klein plaatsje, dat op een kist gelijkt. Op 8 Juni is in de cellen van de vierde afdeeling het avondeten niet aangenomen, daar de nappen niets dan water bevatten. Op deze weigering kwamen sommigen in de carcer, anderen werden op carcerrantsoen gesteld. Op 10 Juni schold L. een der gevangenen voor schoft. De anderen protesteerden. De persoon in kwestie kreeg carcer. Dit alles raakte in Petersburg bekend en er kwam ter onderzoeking een inspecteur van de hoofdadministratie der gevangenissen Loesjitski. (Naar men zegt is hij gekomen naar aanleiding van het feit, dat een strafgevangene een gevangenisarts met een bank geslagen heeft). Loesjitski ging door de gemeenschappelijke zalen, deed vragen, | |
[pagina 261]
| |
nam collectieve opgaven aan, sprak op gewone toon en met gewone woorden. Hij drong erop aan, dat ieder voor zich zelf spreken zou. Hij zei, dat op het onderteekenen van collectieve klachten zware straffen stonden en dat wij in groepen van vijf zouden worden berecht. Hij sprak vooral met Wazjano, Zjadenofski, Alexis Saposjinikof, Petsjonkin, Kontofovitsj, Pogojanoe, Ljafgisjin, Koeznitzoff, Loskofski, Dorodoff, Sjarepa, Bilitjin en Goerkoff. Wij klaagden over de slechte behandeling door de artsen, vooral doctor Petroff. Daarna reisde Loesjitski weer af. Op 20 Juni liet Ljubinetski geeselen, Prazjogin, Bogdanoff en Boezinoff. Wij vernamen dit eerst den dertigsten en kwamen toen opnieuw in verzet. Op de inspectie van den 7den Juli ontbraken 200 man; zij gaven de volgende verlangens te kennen: 1) afschaffing der geeseling; 2) afschaffing van de carcerstraf voor 30 dagen; 3) verwijdering van Ljubinetski; 4) afnemen van de boeien op wettelijken tijd; 5) wandeling volgens de wet; 6) medische hulp. Om elf uren begon men ons in den carcer te plaatsen: Lichtenstein, Zjadenofski, Bilibin, Boekof, Saposjnikoff, Koeznjetsoff, Ogaroff, Ljafgisjin, Sjarepa, Woronitsjin, Antoni Konoei, Tsiala, Barisjewitsj. Anderen werden op carcerrantsoen gezet. Alles voor dertig dagen. Den 9den Juli verscheen ter onderzoeking de nieuwe gevangenisinspecteur. Hij nam alle klachten op, ook in de carcers. Hij vroeg ieder waarom hij in de carcer zat. Hij verklaarde, dat de geeseling onwettig was geweest. Na zijn vertrek werd in plaats van twee, twee en een half pond brood gegeven, alle dagen water. Op 17 Juli 's nachts drie uur hoorde ik, dat een deur open ging en dat de brigadier de namen riep van Bilibin, Boerkof, Zjadenofski. Zij werden naar het kantoor gebracht en hun werd medegedeeld, dat zij krachtens besluit van de hoofdadministratie naar Orel zouden worden gezonden ter verbetering, wegens hun deelnemen in de protesten en de collectieve klachten. Nog anderen werden opgeroepen, in boeien geslagen en overgegeven aan de convooisoldaten. Er waren bij: Boris Zjadanofski, een oud-officier, Nicolaï Bilibin, Zacharias Tsiosja, Antoni Konoei, die twee jaar te Moscou gezeten heeft en matroos was, Schmidt een anarchist, Nekrassof een van de voormannen van de sociaal-democratische militaire organisatie, Jan Loekka, een leeraar uit de Baltische | |
[pagina 262]
| |
provincien, KorotkofGa naar voetnoot1) uit Saratof en anderen. 's Morgens werden zij met het vestingstoombootje naar St. Petersburg gebracht. Zoo mogelijk zullen zij uit Orel berichten zenden. | |
Uit Orel.‘Wat ik nu ga vertellen betreft alleen de cellulaire afdeeling. Van de gemeenschappelijke heb ik niets gezien en kan ik ook niets te weten komen. Bij de aankomst zeiden eenigen van ons in antwoord op de grove vragen van den assistent, dat zij alleen dan zouden antwoorden, wanneer hij zich wilde herinneren, dat er behalve grofheid ook beleefdheid bestond. Na de opname ging de assistent naar de voorplaats en vroeg: “Wie sprak er hier van een behoorlijke behandeling?” Eenigen zonderden zich af en de assistent beval deze in den carcer te plaatsen. Toen gingen we allen bijeen staan, hiermede te kennen gevend, dat wij allen van de beleefde behandeling gesproken hadden en deze wenschten. De assistent wond zich eerst heftig op en beval toen: “in het bad”. Men voerde ons weg en op de plaats beval hij ons ons uit te kleeden en in het voorvertrek te gaan. Daar moesten wij ons wasschen. In twee minuten was dit afgeloopen, wij kleedden ons en gingen ieder naar zijn cel. Hier moet ik bijvoegen, dat wij van af het eerste oogenblik onzer aankomst met een hagel van de gemeenste schimp- en scheldwoorden overladen werden. Eerst ontving ons de chef en zeide op theatralen toon: “Indien gij u ongehoorzaam gedraagt, zal het u slecht bekomen, zeer slecht.” Hierna plaatste men ons in verschillende cellen. De assistent zei tegen mij: “Daar heb je je ligplaats, schoft.” Om acht uur 's avonds hoorde ik fluisteren en het knarsen van een slot en daarna een vreeselijke schreeuw. De kameraden werden gegeeseld. Weenen, steunen en zuchten, kermen, huilen en het harde geluid van de voortdurende zweepslagen. Het was om krankzinnig te worden. Mijn deur werd geopend. Een bende assistenten en bewaarders stormde naar binnen, lichtten mij van de voeten, en begonnen mij te mishandelen op een wijze, die ik niet omschrijven kan. Ze | |
[pagina 263]
| |
gingen op mijn lichaam staan, trapten mijn hoofd tegen den grond, slingerden mij van den eenen hoek naar den anderen en wentelden mij vervolgens met het gezicht omlaag, bonden mijn armen vast op den rug en ook mijn voeten. In dezen toestand hieven ze mij tot manshoogte op en lieten mij toen neervallen op den grond. Zóó verloor ik het bewustzijn. Maar al spoedig ontwaakte ik door kreten, schreeuwen en slagen uit de cellen naast de mijne. Een tijd lang voelde ik niets, maar weldra voelde ik bloedstortingen in armen en beenen, zoodat het was, of zij afstierven. Mijn schouders deden hevig pijn. Ik kreunde maar kon mij niet bewegen. Het was of mijn gezicht in een kom met bloed lag en ik begon nog erger te kreunen. Uren later kwam er een chirurgijn: hij bekeek mijn handen en zei onwillig: “Maak ze maar los.” Dit geschiedde en men trok mij een dwangbuis aan, waardoor mijn handen op mijn rug vastlagen. In dezen toestand liet men mij. Tegen den morgen kwam de dokter weer, keek, en ging weer heen. Eerst den dag daarop werd ik van de touwen bevrijd en werd het dwangbuis afgenomen. Ik moet er nog bijvoegen, dat ieder bezoek vergezeld ging van zweepslagen en gemeene scheldwoorden. De inspecteur komt binnen en schreeuwt: “Goeien dag.” Ik zwijg. “Waarom hou jij je bek, donderhond? Geef antwoord. Wij wenschen je een goede gezondheid. Ik ben de inspecteur. Ik zal niets oververtellen, en jij zult ook niet veel meer oververtellen.” Later komt hij weer binnen en gelast mij op handen en voeten te kruipen en den bodem schoon te wrijven met doeken. Ik zeg: “dat is onmogelijk.” Dan komt de brigadier, roept goeden dag. Ik zwijg. En weer hetzelfde. Den volgenden dag hoor ik kreten van mannen, die geslagen worden als ze naar het closet gaan en niet spoedig genoeg gereed zijn. Later verneem ik, dat anderen hetzelfde lot ondergaan hebben als ik. Zjadenofski, Korotkoff, Loekka en Schmidt hebben 12 dagen honger geleden en daarna heeft men hen op dekens in het ziekenhuis gebracht waar ze met inspuitingen gevoed werden. Men bracht hun Groeziërs als liefdebroeders. Korotkoff is daarna nogmaals schrikkelijk mishandeld. Hij schreeuwde onder ontzettend kreunen. Ook Zjadanofski werd geslagen tot hij zich niet meer verroerde. Hun carcer-termijn werd met twintig dagen | |
[pagina 264]
| |
verlengd en men hield hen bovendien nog twee dagen te lang in den carcer. Zjadenofski is in het eind van Augustus overgeplaatst. Het wandelen is hier vreeselijk. Aan twee kanten van de plaats een gelijk schouwspel: de inspecteur bij het hek met een zweep, oppassers in een grooten cirkel, waarbinnen gevangenen op rijen van vier marcheerden op commando: één, twee, drie, vier. Die niet precies in de pas blijft wordt onbeschrijflijk mishandeld. Veel heb ik achterwege gelaten. Wij zijn zeer onder den indruk van den aanblik van zooveel mishandelde kameraden. Er zijn hier ongeveer 1200 gevangenen. In Schlüsselburg 900.’
* * * | |
Het oordeel van prof. Reiss.In verband met het gunstig oordeel over Russische gevangenissen van den Heer Reiss, hoogleeraar te Lausanne, wensch ik mede te deelen, dat de Heer Reiss door de Russische Regeering geregeld wordt belast met schriftkundige expertises. Zijne verhouding tot de Russische Regeering verschilt in wezen niet van die van eenen regeeringsambtenaar. * * * | |
Het oordeel van den Heer Wyndt.In verband met het oordeel over Russische gevangenissen van den Heer Wyndt door de Russische Regeering gepubliceerd (Démenti 4) geef ik het volgende uit een schrijven van een hoofdambtenaar van het Engelsche gevangeniswezen: ‘Ik herinner mij het boek van den Heer Harry de Wyndt nog zeer goed. Hij is een Amerikaan en hij was absoluut niet op de hoogte van het Engelsche strafstelsel toen hij zijn boek schreef in 1896. Zijne mededeelingen omtrent het Engelsche systeem waren absoluut onjuist. Zij werden dadelijk tegengesproken. Het boek werd vrij algemeen gewantrouwd. De algemeene meening was, dat hij door de Russische Regeering was betaald om te schrijven zooals hij deed.’ |
|