De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Politieke feiten en richtingenOp 15 October is dan toch de Tweede Kamer begonnen met de behandeling der Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering. En het is voorloopig meegevallen. De politieke spanning was sedert Juli hoog opgevoerd. Reeds het feit dat de Ziekteverzekering naar achteren werd geduwd om het jongere maar belangrijker wetsontwerp te laten voorgaan, was een bewijs van politieke verwikkelingen. Met de ziekteverzekering toch wist de regeeringsmeerderheid geen raad. Zij kon en wou dat wetsontwerp niet verwerpen, maar ook niet aannemen. Zelfs niet onder ministerieele pressie. Toch was zij reeds voor de keuze gesteld en minister Talma wilde eerst niet wijken. Tot hij gedwongen werd door den loop der omstandigheden en door het politieke levensbelang der coalitie, dat in Dr. Kuyper's ‘bevel’ tot uiting kwam. Toen Talma eenmaal toegaf, was de spanning in de regeeringsmeerderheid zelve verdwenen. Wat voor de ziektewet niet gelukken wilde, kwam voor de invaliditeitsverzekering snel en eenvoudig tot stand, n.l. de eensgezindheid der coalitie. Dat was trouwens begrijpelijk. Allereerst toch was het ‘pensioen’ bij de verkiezingen van 1909 beloofd. Verder voelden ook alle rechtsche politici wel dat er op dit punt iets gedaan moest worden en hadden zij geen enkel ander plan dan dat van Talma. De eenige moeilijkheid school bij de conservatiefsten van de coalitie, n.l. bij de christelijk-historischen. Deze waren in beginsel tegen verzekeringsdwang. Maar niet zoo stellig of een deel dier partij zou het ten slotte wel aanvaarden. En zelfs voor conservatieven werd dit meer en meer wenschelijk. Hoe langer die ‘pensioen’kwestie hangende bleef, hoe meer kans er kwam voor een staatspensioen, en hoe socialer de geheele politiek getint zou worden. Het regeeringsontwerp was zelfs voor | |
[pagina 210]
| |
de afkeerig gezinde rechtschen een soort afkoopsom om in de politiek een vrijere hand te krijgen. Al verdween door de eenheid der coalitiepartijen de onderlinge spanning, zoo werd de atmosfeer er niet door gezuiverd. Integendeel maakte het de oppositie ongerust. Deze vreesde een overrompeling. Na Dr. Kuyper's laatste parlementaire rede, waarin onomwonden het recht der meerderheid opgeeischt werd om haar wil door te zetten, gingen er allerlei wilde geruchten over de rechtsche plannen. Een regelmatige parlementaire behandeling zou onmogelijk gemaakt worden. De meerderheid zou niet in discussie treden en de linksche leden maar laten praten, zoo al niet ook dat werd belet. Amendementen zouden slechts in schijn ingediend kunnen worden, daar ze bij voorbaat neergestemd werden. Alle pogingen der oppositie konden rekenen op 't verzet van doovemans's ooren en zwijger's monden. Omgekeerd vreesde de meerderheid obstructie van hare tegenstanders. Door talmen, rekken, lang praten, eindeloos amendeeren, zou de linkerzijde aansturen op een mislukking van het wetsontwerp. Daartegen moest de coalitie zich schrap zetten. Nu of nooit moest de wil der gesloten meerderheid tot een daad komen. Er was slechts één enkel plan, dat van minister Talma. Geen ander rechtsche politicus had ooit een ander plan uitgewerkt. Dus de weg was aangewezen; het ontwerp zou snel wet worden, en de minderheid moeten wijken. Wat had het anders voor zin meerderheid te zijn? Zoo kwam de spanning steeds hooger. En er werd dus verwacht een felle strijd, maar geen zakelijk overleg; een discussie hoogstens over de noodzakelijkheid der regeling, niet echter over bijzonderheden van verschillende systemen van de pensioenverzekering. Het begon al spoedig met een scherp debat en een venijnige stemming, toen 15 October werd vastgesteld als de dag waarop de beraadslagingen zouden beginnen. Het is echter verder meegevallen. De algemeene beraadslaging stond op een hooger peil dan oogenschijnlijk te verwachten was. En dat zoowel van links als van rechts. Reeds drie sprekers uit de meerderheid gaven een min of meer uit- | |
[pagina 211]
| |
voerige verdediging van het ontwerp, en deden aanvallen op de bestrijders ervan. Ongetwijfeld zullen er nog verscheidene volgen, nu de ban gebroken is. Daar inderdaad het debat zakelijk gevoerd wordt, blijkt duidelijk hoe bedenkelijk de beslissing is die de Kamer zal gaan nemen. Want het meest in 't oog loopend gevolg van de wet zal zijn, dat een zeer groot deel van ons volk, waarschijnlijk wel alle op enkele uitzonderingen na, premiën moeten gaan betalen. Belastingen zijn al niet populair, maar veel gehater zullen vooral in ons van maatregelen afkeerig landje, de pensioenzegeltjes zijn die arbeiders en werkgevers te koopen en te plakken zullen krijgen. Is dit nu voor een sociale wet noodzakelijk, dan slijt de afkeer spoedig genoeg uit en wordt het gehate nieuwe snel tot een gewoonte, waar niemand meer over denkt. Doch is van den beginne af aan het besef levendig dat al die last overbodig is, en dat een veel doelmatiger, veel meer afdoende hulp aan ouden van dagen gegeven kon en kan worden, naar 't Engelsche of Deensche voorbeeld, dan ontstaat er 1o. een haat tegen een instelling, die juist uit haar aard bemind moest zijn, en 2o. een weerzin tegen sociale regelingen, die nog op allerlei gebied noodig zijn en tot stand moeten komen. Reeds het feit dat onomwonden en niet te weerspreken in de Tweede Kamer gezegd kan worden: ‘Indien we niet nu een verzekering tot stand brengen, komt er na nog één of twee verkiezingen, de staatspensioneering’, reeds dit feit toont aan hoe reactionnair, hoe ingaand tegen de wenschen van het volk een streven is als dat van de regeering en de meerderheid. Het is vooral ook daarom een poging de ontwikkeling in de eerstvolgende jaren tegen te gaan, daar er geen sprake kan zijn van een snelle invoering der wet. Er zullen jaren over heen moeten gaan aleer de eerste premiën geïnd en de eerste pensioenen betaald zullen worden.
* * *
Duidelijk staan twee stelsels tegenover elkaar: het oudere, dat steeds meer verouderen zal eer het in werking kan treden, en het nieuwere dat met den dag aan populariteit wint. | |
[pagina 212]
| |
Volgens het wetsontwerp krijgt niemand pensioen die niet voldoende premie betaald heeft, en is de grootte van 't pensioen afhankelijk van het aantal premiën. Het is dus een zuivere verzekering, zooals die bij een particuliere maatschappij zou kunnen worden gesloten. Er is slechts éen onderscheid: dat voor loonarbeiders de werkgever de halve premie betaalt. En dan natuurlijk dat de wet dwingt iets te doen, waartoe tot heden de arbeiders door hun lage loonen niet vrijwillig konden komen. De dwang voor de verzekering bestaat niet voor personen met hooger inkomen. Tegenover dit stelsel, dat niet ten onrechte wordt aangeduid als dat der dwangverzekering, staat het andere uiterste der staatspensioneering. Hierbij is geen sprake van eenige individueele verzekering. Er worden geen premiën betaald, en er wordt geen onderscheid gemaakt tusschen personen met verschillend inkomen. Het is te beschouwen als een groote onderlinge verzekering van alle staatsburgers voor de kans om op den ouden dag geen bron van inkomsten te hebben. In dat geval wordt een vast bedrag als pensioen uitgekeerd, dat een minimum onafhankelijk bestaan waarborgt. Premiën zijn hier voor overbodig, daar alle staatsburgers naar hun vermogen eraan kunnen betalen in den gewonen vorm van belasting. Dit stelsel is zóo eenvoudig, zóo billijk en zóo afdoende, dat de meerderheid ervan onmiddellijk blijkt. En het is verwonderlijk dat toch het oudere ingewikkelder, onvoldoende en in vele opzichten onbillijke stelsel der verzekering verdediging vindt, nadat het succes der staatspensioneering in Australië en Engeland volkomen is geweest. De eenige verklaring is te vinden in het dogma der vroegere verkondigers van het heil der sociale verzekering. Het dogma n.l. dat van het zelf zorgen voor eigen toekomst zoo'n groote opvoedende werking uitgaat. Dat dogma moest reeds geheel omver vallen, indien blijkt dat er dwang noodig is om dat zelf-zorgen te verkrijgen. Het blijkt echter nog duidelijker onhoudbaar indien de oorzaak opgezocht wordt waarom dat zelf-zorgen niet vrijwillig geschiedt. Want die oorzaak is niet hierin gelegen, dat er geen groote soliede instelling voor de verzekering is. Ware dat het geval zoo zou | |
[pagina 213]
| |
de vroeger gepropageerde staats-lijfrentebank de allereenvoudigste en beste oplossing geven. De oorzaak is te zoeken in het feit dat de premiën zóo hoog zijn, dat die niet uit de lage loonen betaald kunnen worden. Vandaar b.v. dat in België de staat een deel van de betaling overneemt. Vandaar ook dat het wetsontwerp een deel der lasten door de werkgevers laat dragen. Maar indien werkelijk het onvermogen der arbeiders de oorzaak is, dat zij niet zorgen voor den ouden dag of voor vroeger optredende invaliditeit, hoe zal dan dwang tot zedelijke opvoeding leiden? Integendeel zullen zij gevoelen hoe zij gedwongen worden noodzakelijke uitgaven voor voeding of kleeding te verminderen, om iets te doen, waarvan zij de zedelijke plicht niet kunnen erkennen. Hoe onhoudbaar het oudere tegen het nieuwere stelsel is kan het overtuigendst nog blijken uit een tweetal pogingen om een middenweg te volgen. De eerste is die van 't ontwerp zelf, de tweede die van Mr. Treub, vroeger door hem in een brochure uiteengezet en thans door hem in de Kamer weer voorgedragen. Zij hebben betrekking op twee evidente tekortkomingen van het verzekeringssysteem. Wanneer toch het pensioen afhangt van de premiestortingen kunnen de oudere arbeiders geen uitkeering meer krijgen, die hun een minimum bestaan waarborgt. Ze zullen daarom òf blijven werken óf tot armenzorg vervallen ondanks hun pensioen. Het regeeringsontwerp wil het tegenwoordige geslacht der arbeiders helpen, en belooft een minimum pensioen onafhankelijk van de betaalde premiën, zelfs voor hen die nooit premie gestort hebben. Daar de lasten hiervan door den staat gedragen worden, krijgen deze oude arbeiders dus zuiver staatspensioen. Practisch begint dus het wetsontwerp met het stelsel der staatspensioneering om dit geleidelijk te doen overgaan in dat der zuivere verzekering. De andere tekortkoming, waarin het plan Treub wil voorzien, is de volgende: Indien de premiën een vast deel van 't loon vormden, zouden de pensioensuitkeeringen ook evenredig moeten zijn met de loonbedragen. Voor de lage loonen zouden dan echter de pensioenen te klein zijn. Vandaar het op zich zelf inconsekwente stelsel om van de lage loonen een hooger percen- | |
[pagina 214]
| |
tage premie te heffen dan van de betere loonen. Juist zij die het allerminst een premie van hun inkomen kunnen missen moeten in verhouding het grootste deel van hun loon betalen. Volgens het plan van Mr. Treub zal dat nu zoo gewijzigd moeten worden, dat de premiën allereerst in verhouding minder zijn, naarmate het loon lager is, terwijl bovendien voor de allerlaagste loonen geen premie geheven zal worden. De kosten hiervan zullen bestreden moeten worden uit een vaste bijdrage van den staat, die niet als in 't regeeringsontwerp slechts gedurende 75 jaar tot een vast bedrag wordt gegeven, doch die blijft voortduren en met de toename der bevolking klimt. Ook in dit plan komt dus de staatspensioneering vóor, en niet voorbijgaande maar permanent doch beperkt tot hen die lage loonen verdienen. Deze staatspensioneering gaat dan voor stijgende loonen geleidelijk over naar het zuivere verzekeringsstelsel. Een andere oplossing voor de moeilijkheid om premie te heffen van de lage loonen geven de katholieke Kamerleden Aalberse, Pastoors en De Wijkerslooth in hun amendement, door voor te stellen dat de werkgever tot een hooger deel dan de helft zal bijdragen. Zij zien daarin blijkbaar een soort boete voor werkgevers die lage loonen betalen, maar ongetwijfeld zal er ook een ongunstige werking voor de arbeiders uit voortkomen. Lage loonen worden verdiend door personen, wier arbeid weinig waarde heeft, of die zeer afhankelijk zijn van den werkgever. In beide gevallen zou een hooger druk op den werkgever ten gevolge kunnen hebben dat hij de geheele premielast afwentelt, of wel de voorkeur aan hooger beloonde maar meer voortbrengende arbeiders geeft. Bovendien komt de grootste menigte der lage loonen voor op 't platte land, waar nu in zeer vele gevallen de kleine boer en de landarbeider een even zwaar bestaan hebben. Het katholieke amendement is al evenzeer als de overgangsbepalingen uit het wetsontwerp en de plannen van Mr. Treub een bewijs van de gebreken der pensioenverzekering. Er zijn echter nog meerdere, die niet weggenomen kunnen worden. Bij de Kamerbehandeling komt nu ondanks en zelfs juist door de aangewezen middenwegen de tegenstelling scherp uit tusschen de moraal van 't individualisme die zelf-hulp blijft eischen en | |
[pagina 215]
| |
afdwingen, hoe duidelijk ook de onmacht blijkt, en de moraal eener sociale solidariteit, die de gevolgen van velerlei soort wederwaardigheden welke tot een armoedigen ouderdom hebben geleid, op de rekening stelt der samenleving zelve.
* * *
Hoewel het gevaarlijk is voorspellingen te wagen over de politieke gebeurtenissen, die tot op heden wel kalm verliepen, doch elken dag zich kunnen wijzigen, dient er toch iets van gezegd te worden. De omvang van de redevoeringen wijst erop dat de algemeene beschouwingen veel tijd in beslag zullen nemen. Vooral de linkerzijde brengt talrijke sprekers in het strijdperk, waar zij in den breede hun voor- en afkeur te kennen geven. En wanneer die uitvoerige discussie zal zijn afgeloopen kan er over de ruim 400 artikelen nog heel wat gezegd worden, vooral wanneer de talrijke amendementen daarbij aan de orde komen. Het ziet er daarom niet naar uit of het ontwerp binnen 5 weken zal zijn afgehandeld. En na 5 weken moet de bespreking over de begrooting beginnen, daar deze anders niet voor Kerstmis is afgedaan. De meerderheid, die zich een Kamervoorzitter koos, welke van discipline houdt zoowel in objectieve als in subjectieve onderwerping, zal ongetwijfeld avondzittingen voorstellen om de behandeling te bespoedigen. Door vermoeienis is stil verzet het best te breken. Vóordat de Kamer tot de eindstemming zal gekomen zijn, moeten echter een tweetal beslissingen vallen, die voor de toekomst van 't wetsontwerp bijzonder belangrijk kunnen zijn. De eerste besIissing is die over de wijzigingsvoorstellen van Mr. Treub. Ofschoon de voorsteller, blijkens de gepubliceerde toelichting in het jongste nummer van de Vragen des Tijds geenerlei verwachting heeft op succes, en de uitvoerige berekeningen over premiën en de jaarlijksche staatsbijdrage als verloren moeite beschouwt, hoogstens gedaan ter ontlasting van eigen verantwoordelijkheid, kan toch de rechterzijde deze voorstellen niet zonder meer ter zijde schuiven. Zij passen geheel bij de | |
[pagina 216]
| |
poging van minister Talma om de gebreken van 't premie-stelsel te verbeteren. En onder den invloed van de krachtige actie voor staatspensioneering en den weerklank daarvan uit alle deelen van 't land is er voor verscheidene rechtsche Kamerleden een groote verantwoordelijkheid aan verbonden de verlichting der premiebetaling voor de slecht bezoldigde arbeiders te weigeren. De tweede moeilijke beslissing komt bij het socialistisch amendement, om het staatspensioen uit het ontwerp onmiddellijk te gaan uitkeeren, terwijl de premie-betaling pas kan gaan beginnen indien de geheele wet in werking komt, dat is nadat een ziekteverzekering zal zijn tot stand gekomen. Ook hier is het voor de Kamerleden niet zoo heel gemakkelijk te weigeren. Want de pensioengerechtigden zullen allicht gaan denken over de éene vogel in de hand en de tien in de lucht. Bij beide voorstellen zal moeten blijken of het de bedoeling der rechterzijde is om bij de stembus zich te beroepen op haar bijzondere geschiktheid voor sociale wetgeving, dan wel bij die stembus een zoo lastig onderwerp als de ouderdomsverzorging kwijt te zijn. Hoe verder de behandeling van 't wetsontwerp zich ontwikkelt hoe zwaarder die verantwoording zal gaan wegen. En niet het minst omdat ook aan de linkerzijde de geheele behandeling van het wetsontwerp wordt opgevat als een politieke schermutseling, een vóorgevecht vóor de stembus. Het duidelijkst sprak dat de heer Tydeman uit. Een geforceerde behandeling van het wetsontwerp, zeide hij, gaf hem volkomen vrijheid ook tegenover een aangenomen wet. Bij de stembus zal het er m.a.w. niets toe afdoen of de wet al dan niet aangenomen is. Van een uitvoering is dan nog niet gekomen. Een regeering van de linkerzijde zou volgens dezen spreker dus gerechtigd zijn onmiddellijk tot intrekking of wijziging over te gaan. Het merkwaardigste daarbij is dat de geheele linkerzijde het over de wettelijke ouderdomsverzorging eens schijnt te zijn. De heer Tydeman wenschte een uitkeering uit de Staatskas aan oude behoeftigen wel geen pensioen en geen recht te noemen, maar toch ook geen armenzorg of gunst. Hij wilde den naam eenvoudig in 't midden laten. Doch de daad wilde hij wel. | |
[pagina 217]
| |
Die concentratie der linkerzijde op een zóo gewichtig punt moet ook op de meerderheid invloed uitoefenen en haar doen inzien, dat het doordrukken van het wetsontwerp tot een Pyrrhus-overwinning zou kunnen worden.
* * *
Hoe heuchelijk het ook voor de ouderdomsverzorging is dat de linkerzijde van Tydeman tot Troelstra het Engelsche stelsel verkiest boven het Duitsche, en dus de verzorging der invaliden naar de ziekteverzekering wenscht over te brengen, zoo beteekent deze overeenstemming toch niet meer dan dat. Er volgt volstrekt niet uit dat hiermede reeds een grondslag gelegd is voor een gezamentlijk optreden der vier linksche partijen bij de verkiezingen in 1913. Dat wel degelijk die vier partijen zullen trachten de coalitiemeerderheid te breken is zoo van zelf sprekend, dat daarover geen woord gezegd behoeft te worden. Evenals in 1905 zouden alle linksche candidaten bij de herstemmingen gesteund worden door conservatief en socialist, indien er kans was aan de coalitie haar meerderheid te ontnemen. Daaraan behoeft niemand een oogenblik te twijfelen. Maar dat is geen samenwerking. Dat is op het moment der herstemming voor elke partij slechts het kiezen van het minste kwaad. En vooral wanneer de conservatief-liberalen algemeen kiesrecht zullen steunen, en zich tegen staatspensioneering niet verzetten, krijgen ook zij in de herstemming tegen een clericaal - mogelijk niet de steun dan toch de stemmen - der socialisten. Samenwerking echter, zooals die op 't oogenblik bij de drie liberale fractie's in voorbereiding isGa naar voetnoot1), kan alleen geschieden op een gezamentlijk program van actie. Het sluit ook in dat voor een eventueele val van het ministerie de samenwerkende partijen verantwoordelijk zullen zijn. | |
[pagina 218]
| |
In 't kort beteekent de liberale concentratie een poging om de regeeringszetels aan de clericale ministers te ontnemen en door hun partijen te doen bezetten. Of wel, ze heeft een verdere bedoeling dan voor een enkele stembus en beteekent een herleving van de oude enkelvoudige liberale partij, door de hereeniging van de drie fractie's. Dit laatste is niet waarschijnlijk, al zal op den duur de machtsontwikkeling van de katholieke en van de socialistische partij er toe dwingen. Het is thans niet waarschijnlijk, omdat op dit oogenblik de grens tusschen links en rechts wel scherp is, doch zeer spoedig de overeenstemming in gevoelens van christelijk-historischen en vrij-liberalen weer eens wakker kon worden. Waarschijnlijker is het samengaan van die beide, en tevens dat van unie-liberalen met vrijzinnig-demokraten. Pas later zouden dan de vier bijeen iets kunnen vormen dat tusschen katholieken en socialisten het centrum vormde. Het groote middel voor dergelijke - in de reden liggende nieuwe partij-schakeeringen - zal echter onder een andere groepeering tot stand moeten komen. Dat middel is de evenredige vertegenwoordiging die aan zwakke politieke groepen de te groote macht ontneemt om bij de verkiezingen juist het overwicht te geven. Is dus een nieuwe grootere liberale partij een nog vrij ver gelegen toekomstbeeld, dan kan de concentratie slechts een andere naam zijn voor een tegen-coalitie. Hoe kunnen de vrijzinnigen er toe komen om zulke plannen te smeden? Wat voor voordeelen zien zij erin? Waarom al die moeite van commissie's, onderhandelingen, compromissen, enz.? Allereerst is er ongetwijfeld voor hen een voordeel in gelegen dat de drie groepen in elk district waar clericalen of socialisten veel stemmen uitbrengen met slechts een enkele candidaat uitkomen. Deze heeft dan een goede kans voor herstemming, en daarna de steun òf van zwart òf van rood. En dit geldt te meer indien de liberale verwachtingen over weerbarstigheid der christelijk-historische kiezers niet teleurgesteld worden. Er moet echter meer zitten achter de concentratie-plannen. De vrijzinnigen zien dat de politiek hen gunstig is. De sociale | |
[pagina 219]
| |
wetten van Talma wekten weerzin. De ontstemming over de tariefherziening is wijd verspreid. De samenwerking der drie liberale groepen moet ook een moreele, een bemoedigende en opwekkende invloed hebben op de kiezers. Deze hebben het geloof noodig dat een linksch ministerie mogelijk is, een ministerie dat baantjes doet bezetten. Tegenover die voordeelen der concentratie voor de vrijzinnigen staan echter groote gevaren. Het duidelijkste gevaar is het versterken der door velerlei oorzaken verzwakte coalitie. Deze zal met alle middelen trachten haar machtsstandpunt te handhaven. Gescheiden elementen worden door de bedreiging van een linksch ministerie weer bijeengebracht en alle oude clericale leuzen over onderwijs en geloofseenheid doen dan weer opgeld als of ze nieuw gemunt waren. De oude middelen van Dr. Kuyper zijn dan weer krachtig als te voren. Een nakomend gevaar, waarop de clericalen niet zullen nalaten te wijzen, ligt in het feit dat de liberalen nooit een meerderheid zullen behalen en dat zij de stemmen der socialisten noodig hebben om te regeeren. Daardoor is een principieel liberaal kabinet onmogelijk. En opname van de socialisten in een linksche concentratie is evenzeer buitengesloten. Beide partijen zouden ervoor bedanken. Er ontstaat dan bij de overwinning der linker partijen een zeer vreemd wankel evenwicht. Een succes voor de concentratie is onmogelijk zonder een beweging naar den conservatieven kant onder de leus van vrijheid in de wetgeving. De unie-liberalen lieten bij Talma's wetten die toon reeds hooren, en de heer Bos vroeger, nu pas weer Mr. Treub, vervolgden daarop tot groote ingenomenheid van den heer Tydeman. Die verschuiving naar de liberale vrijheid, of m.a.w. staatsonthouding op ekonomisch terrein, kan wel bedekt worden door demokratische leuzen van algemeen kiesrecht en staatspensioneering, maar is beslist noodig om de kringen van handel en nijverheid voor de vrijzinnigen te herwinnen. Daartegenover komt dan te staan dat de regeering afhankelijk is van de stemmen der socialisten en dus ook sociale politiek moet drijven. Dat wordt dus een schommelende balanspolitiek die nimmer | |
[pagina 220]
| |
duurzaamheid kan hebben en bij elke kleine gelegenheid tot een tuimeling kan leiden. Plaatst men hier tegenover de gevolgen eener verkiezing zonder liberale concentratie, dan zijn de kansen om de coalitie een nederlaag te bezorgen niet geringer. Tegenover mogelijk mindere opgewektheid en steun onder de vrijzinnigen staat dan de onlust van de regeeringspartijen. Doch wat zou daarna het resultaat zijn van een minderheid voor de coalitie? Het ministerie zou natuurlijk moeten aftreden, zonder dat duidelijk was wie een nieuw ministerie hadden te vormen. Schijnbaar is het een onmogelijke, verwarde toestand, maar die volkomen zou passen op de inderdaad ongezonde en verwarde partijgroepeering; welke laatste evenwel niet past op de volksbelangen, die om behartiging vragen. De nood zou vanzelf dwingen om het middel aan te grijpen dat onze politiek gezonder, krachtiger en oprechter kan maken, n.l. het invoeren van algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging. Wie dat zou hebben te doen? Wat komt het er op aan, welke staatslieden daarvoor gevonden moeten worden. Als de weg aangewezen is, zullen ongetwijfeld ook de ministers wel te bereiken zijn, die onze politiek kunnen redden uit het moeras, waarin wij, ook blijkens de jongste debatten over de ouderdomsverzorging, diep weggezakt zijn. G. Burger. |
|