| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Het vóorspel.
De vacantie was een tijd van toerusting. Want het parlementsjaar dat aan de verkiezingen vooraf zal gaan, bevat ernstige beloften en bedreigingen. Het zal ongetwijfeld veel vergen van de politieke krachten uit verschillende richtingen. Niet alleen om op wetgevend gebied allerlei belangrijks tot stand te brengen. Dat is de formeele plicht der volksvertegenwoordiging, waarop begrijpelijkerwijze door de regeeringspartijen met nadruk gewezen wordt. Doch de inzet der politiek voor het komende jaar is hooger dan wetten in het staatsblad. De ontwikkeling, ja zelfs het gezonde leven eener wezenlijke politiek staat op het spel. Bijna alle richtingen zullen een crisis doormaken, waarin zij hunne uiterste krachten te toonen hebben. Kort voor dien strijd - want een strijd zal het zijn - ging het gordijn even op voor een klein bijna symbolisch vóorspel. Dr. A. Kuyper, de man die ongetwijfeld de stand en de verhouding der richtingen op politiek gebied gebracht heeft tot het tegenwoordige kritieke punt, trok zich wegens ernstige doofheid terug uit het parlement. Zelfs wanneer deze daad geheel en al een uiting is van zuiver persoonlijke overwegingen, zijn de gevolgen van een bijzondere politieke beteekenis, die echter thans niet geheel duidelijk te overzien is; en wel omdat het te kenmerken is als stil spel.
Het publiek ziet opeens de oude bekende figuur van den schepper en leider der coalitie-politiek onder volle belichting op het tooneel komen, om zich snel met een afscheidsgebaar aan minister Heemskerk daarvan te verwijderen. Is het niet alsof duidelijk gemaakt moest worden dat de komende gebeurtenissen zich buiten zijne verantwoordelijkheid zullen afspelen. En niet
| |
| |
omdat hij geen belang erin zou stellen, of zijn rol voor uitgespeeld rekent. Integendeel. Zoowel zijn belangstelling als zijn kracht zijn nog even sterk als vroeger. Hij ‘verstaat’ echter niet meer wat er in de Tweede Kamer gesproken gaat worden, en wil het dus liever op een afstand bezien. En onderwijl behoudt hij de leiding van zijn partij zoowel door den Standaard vast te houden, als ook door de banden die in het centraal comité der anti-revolutionnaire kiervereenigingen samen komen in zijn hand te laten blijven. Er zal dus met andere woorden zijn een dubbele leiding, éen van de regeeringspersonen Heemskerk - Talma - Colijn - de Waal Malefijt in de Kamerpolitiek, en éen van hem Dr. A. Kuyper buiten de Kamer. Dat is in strijd met de stelregel door Dr. Kuyper zelf herhaaldelijk en nog onlangs verkondigd, dat eenheid strikt noodzakelijk was. Er kan dus niet anders uit afgeleid worden dan dat een dubbele uitnoodiging opgesloten ligt in het afscheidsgebaar. Allereerst aan de antirevolutionnaire ministers om stille medewerkers te zijn voor de politieke partijleiding onder Dr. Kuyper's aanwijzing. En daarnaast om het afgetreden parlementslid te zien als de stille raadsman in den intiemeren regeeringskring.
Deze opvatting van het symbolieke vóorspel, die zich niet baseert op bedoelingen maar op consekwentie's van het feitelijk aftreden van Dr. Kuyper, heeft niets te maken met hangende politieke kwestie's. Boven de vragen over den voorrang der invaliditeitsverzekering, over de vormen der voorstellen tot grondwetsherziening of tot hervorming van het onderwijs, staat deze andere groote vraag: wie heeft de macht in de staatsmacht bezittende coalitie?
En wel ten eerste welke partij heeft de overhand, en zoo die aan de anti-revolutionnnaire partij toekomt, hoe zal zich dan de macht dier partij in de regeering uiten. Langs den directen weg der partij-organisatie, of wel door toevallig en individueel vooraanstaande personen, als Heemskerk of Talma. Dit is een vraag, die ook op den duur het bestaan der anti-revolutionnaire partij als een politieke macht raakt. En daar Dr. Kuyper die macht deed ontstaan, is het begrijpelijk dat deze vragen bij hem voorrang hebben boven elke andere. Of daarmede echter de verwarring en verzwakking der anti-revolutionnaire partij
| |
| |
verbeteren zal? Deze vraag zal in het eerst komend jaar beantwoord moeten worden.
Dr. Kuyper's voorspel wijst er echter duidelijk op, dat die zelfbewuste, goed georganiseerde, en krachtigste partij der coalitie innerlijk doorwoeld wordt, en niet tevreden kan zijn met den tegenwoordigen gang van zaken. Het was trouwens voor ieder toeschouwer reeds duidelijk, dat de katholieken en christelijkhistorischen een veel grooter invloed in de coalitie hebben verkregen dan Dr. Kuyper's partij, ondanks de vier ministers uit haar midden. En al brengt nu ook het belang van elk der drie coalitie-groepen mede, dat zij vereenigd blijven en dat geen breuk naar buiten zich vertoont, toch zal de geheime innerlijke wrijving haar werking doen gevoelen indien de tijd der politieke beproeving aanbreekt.
| |
De troonrede.
Ondanks het weinig sprekend karakter van de troonrede, is de politieke beteekenis ervan hoogst belangrijk. Veel belangrijker dan de liberale dagbladen het doen voorkomen. En het kenmerk is niet langer als in de latere jaren, een zeer getemperde vooruitgang op sociaal gebied, nòch zelfs van het behoud, doch duidelijk van de reactie.
De regeering toont zich ongeduldig om met de politiek eener vroegere periode af te rekenen. De sociale verzekering was beloofd. En al is er nu ook eene groote ontevredenheid over de wijze waarop de verzekering ontworpen is, de regeering verwacht en gebiedt bijna dat spoedig de wetsontwerpen moeten aangenomen worden. Ook de ziekte-verzekering, al mag dan nu in tegenstelling met verleden jaar de invaliditeits-voorzorg daaraan vooraf gaan.
De hoofdzaak is echter, dat die geheele sociale politiek van de baan moet. Die is te lastig. De regeering wijst daar over heen naar een ander regeeringsbeleid, en wil de periode daarvan met de verkiezingen geopend zien.
Twee groote regelingen zijn het die voor de reactie den weg moeten banen. Waarschijnlijk zal er de naam van hervormingen aan gegeven worden, doch ze zijn beter bevestigingen te noemen.
| |
| |
Bevestiging n.l. van het reeds ondermijnde regentengezag in al zijn verschillende vormen. Het is allereerst de grondswetherziening, maar daarnaast de zoogenaamde ineenschakeling der verschillende takken van onderwijs.
Nog is niet bekend wat het voorstel tot grondwetsherziening zal bevatten. Evenmin valt te zeggen wat er staan zal in de drie wetsontwerpen, die een nieuwe regeling zullen brengen voor lager, middelbaar en hooger onderwijs. Het is echter alles aangekondigd als het perspectief achter sociale-verzekering en tariefwet, en als het gebied, waarbinnen de verkiezingen de regeeringsmeerderheid moeten voeren.
Waarom kondigt dit de reactie aan?
De drang naar grondwetherziening is niet ontstaan bij de clericale partijen. Integendeel is het een uitvloeisel van een demokratische ontwikkeling.
Want de grondwet stond het algemeen kiesrecht in den weg. De zeer, zeer langzame beweging naar dat algemeen kiesrecht, altijd door getemperd door de lauwe voorstanders onder de liberalen, is ten slotte na de mislukte poging van Tak van Poortvliet, en na de gelukte kieswet van Houten toch genaderd aan de poort der grondwet, en eischt dat die opengemaakt zal worden.
Doch sedert al die jaren zijn de toestanden belangrijk veranderd, niet het minst door de ontwikkeling der sociaal-demokratie. En daartegenover door de krachtige organisatie van de bezittende klassen in landbouw, handel en industrie gesteund door 't koloniale kapitaal. Er is een sterke opleving waar te nemen van het geheele bedrijfsleven, dat alom goede winsten afwerpt. Dat de troonrede dit reeds sedert jaren kan constateeren is van geen geringe beteekenis. Het gaat alom goed aan de bedrijfsleiders en bedrijfbezitters op bijna elk gebied. Zoowel de toenemende rijkdom, alsook de toenemende organisatie der arbeidersklasse heeft aan de burgelijke demokratie den vroegeren invloed bijna geheel benomen. Het was in de latere jaren hoofdzakelijk de sociaal-democratie die voor hervormingen moest opkomen. En die door het geringe resultaat genoodzaakt was de kiesrechtbeweging steeds krachtiger ter hand te nemen.
Omgekeerd sloeg de lauwe liefde der burgerij voor sociale hervormingen om in tegenzin en haat. Daarom is de aankon- | |
| |
diging eener grondwetsherziening volstrekt geen bewijs eener democratische overwinning. Integendeel. De Staatscommissie bereidde de gemoederen reeds op iets anders voor. De herziening der grondwet kan evengoed gebruikt worden om tegen de demokratie die zeer sterk het karakter eener moreele politiek met die eener arbeiderspolitiek wisselde, zich te verdedigen. De instellingen in staat en maatschappij, die thans nog de arbeidersmassa's in bedwang houden en de standen afbakenen, kunnen nu nog worden versterkt. Allereerst het centrale gezag, dat van het hoofd van den Staat. Daarnaast dat gezag binnen elke gemeente, vertegenwoordigd door den burgemeester. Verder de invloed van de Eerste Kamer, en in de maatschappij die der Kerken. Al zal het niet mogelijk zijn het kiesrecht in te krimpen en al zal een uitbreiding moeten geschieden, toch is er tweeërlei te verwachten. Ten eerste dat men door het kiesrecht een overwegende invloed zal willen geven aan het platteland of, naar 't Belgisch voorbeeld van het meervoudig stemrecht, aan de hoogere klassen. En in de tweede plaats dat men de beteekenis der directe volksvertegenwoording zal trachten te verkleinen. Met dit laatste is men reeds lang bezig.
Dat is duidelijk de richting der reactie, die men wel niet op eens met een grooten sprong zal willen en kunnen inslaan, maar waarheen een eerste pas reeds van groote beteekenis is. Daarom is het geen gevit op woorden, indien gewezen wordt op de gewijzigde aanhef van de troonrede. Het hoofd van den Staat verklaarde zich niet langer te verheugen in 't midden der volksvertegenwoordiging te zijn, zooals het vroeger werd uitgedrukt. De koningin zei ditmaal dat het haar aangenaam was de volksvertegenwoordigers weder om haar vereenigd te zien. Daarmede wordt reeds getracht in de openbare meening het zwaartepunt van de regeering te verleggen, en aan de vertegenwoordiging een ondergeschikte rol te geven.
De andere regeling die de reactie belooft is die van het onderwijs. Ook hiervoor is de aandrang tot hervorming te zoeken bij de vrijzinnigen, en vooral in de kringen van 't openbaar, lager en 't middelbaar onderwijs. Het waren de leerkrachten, die bij hun dagelijksch werk beseften hoe de ontwikkeling der maaatschappij, en hoe de ontwikkeling der groote massa's tot
| |
| |
het staatsburgerschap, nieuwe en groote eischen stelden aan het onderwijs. Deze eischen waren en zijn van tweeërlei aard. Allereerst dient het onderwijs zich meer aan te passen aan de maatschappelijke behoeften. Overal vraagt men naar krachtige gezonde personen, die niet gedrukt worden door een hen in de school meegegeven ballast, maar die juist zoo'n ontwikkeling van lichaam en geest verkregen als zij voor hun taak in de samenleving zullen behoeven.
Daarnaast dient het onderwijs een algemeene ontwikkeling mogelijk te maken, en wel naar ieders individueele eischen. De maatschappelijke ontwikkeling vergt meer en meer specialiseering van allen die met hand of hoofd hun brood te verdienen hebben. Doch daartegenover moet aan elk individu een terrein van vrijheid bezorgd worden, waar lichaam of geest zich kunnen ontspannen voor een ander doel dan de broodwinning, namenlijk om het eigen leven te kunnen ontplooien naar ieders aanleg en lust.
Naast practische opleiding dus individueele ontwikkeling. En beide zijn slechts bereikbaar door de strakke stelselmatigheid van 't onderwijs te verbreken.
Dit streven is een logisch gevolg geweest van de liberale politiek, die den staat deed zorgen voor een neutraal onderricht der arbeiderskinderen, en die met de hoogere burgerschool de kring der kleine burgerij open stelde voor de nieuwere natuurwetenschappen, en breeder inzicht ook op staatkundig gebied.
Maar al is de hervorming van ons onderwijs een gevolg der liberale politiek, zoo heeft zij toch ongetwijfeld een vèrgaande demokratische strekking. De gelijkheid van 't burgerschap gaat zich daarbij uitstrekken tot een gelijkheid van het kind. Waar, in welken stand, of van welke ouders, het kind geboren wordt, het zal een gelijk recht hebben op practische opleiding en individueele ontwikkeling. Dat is de grondslag voor een nieuwere onderwijsregeling. En het is buiten twijfel dat de verwezenlijking daarvan alleen mogelijk is door den staat.
De schoolstrijd, die door alle jaren heen aan de kerkelijke partijen kracht en aan de liberalen verzwakking bracht is gebleken van tweeërlei aard te zijn. Allereerst schuilt daarin een
| |
| |
reactie van oudere staatkundige denkbeelden en van de kerkelijke machten tegen de vrijzinnige gedachten. Maar de schoolstrijd zou nooit zoo sterk geworden zijn, indien dit het eenige element ware geweest. Daarin is ook steeds aanwezig geweest, en vooral in het begin, het besef der vrijheid voor de individueele ontwikkeling. De algemeene ontwikkeling van het kind zoo niet zonder, dan toch buiten de godsdienst, was het opdringen van een stelsel. Ook het religieuse gemoed had zijn eischen, die niet miskend mochten worden.
Doch naarmate de schoolstrijd ten voordeele van de onderwijsvrijheid uitgevochten werd, trad de reactionnaire kerkelijke invloed steeds meer naar voren. De sectengeest werd overgeplant op de school en deze werd een strijdmiddel in de kerkelijke politiek. De school aan den liberalen staat bleek onhoudbaar tegen den drang om de ouders over den vorm van het onderwijs mede te laten beslissen. Doch in de plaats van de staatsschool dreigt thans de kerkelijke school te komen. Dat zou op zich zelf geen bezwaar zijn, indien niet die kerkelijke school door den staat werd betaald. Want daardoor toch wordt aan de kerk een gewichtige taak in het staatsleven opgedragen.
Tot nu toe gaf de openbare school, door de grondwet geeischt, een tegenwicht. Doch dit dreigt thans verbroken te worden. Wanneer het onderwijs geheel vrij gemaakt zal zijn, komen voor de opleiding van het kind de georganiseerde kerkelijke machten te staan tegenover de ongeorganiseerde ouders, die geen kerkelijken invloed wenschen. Voor de rijkeren kan dit geen bezwaar zijn. Reeds thans zijn er tal van vrije scholen voor vrijzinnigen, die echter een hoog schoolgeld eischen. Doch voor de minder gegoeden zal de kerk de door den staat gemachtigde zijn om de kinderen naar haar inzichten te doen onderwijzen. Is daarin nu geen gevaar voor reactie? Er is echter meer. Al geeft de staat de bevoegdheid op om zelf voor de school te zorgen, zoo kan geëischt worden dat het onderwijs goed zal zijn, en niet beneden een aangegeven peil zal zinken.
En dat is nu juist de taak voor de onderwijshervorming, die de Ineenschakelingscommissie voorbereidde, en als gevolg waarvan drie wetsontwerpen zijn toegezegd. Ook hier is reactie te vreezen.
Want daarmede kan de ontwikkeling der school aan banden
| |
| |
gelegd worden, en kunnen vooral de beginselen eener scherpe onderscheiding naar standen nog hechter bevestiging verkrijgen.
Voor de armen alleen 't lager onderwijs met hoogstens wat ambachtsopleiding; voor de kleine burgerij het middelbaar onderwijs met een bijzondere opleiding voor ondergeschikte betrekkingen op handelskantoren en in fabrieken; ten slotte voor de kinderen der gegoeden het hooger onderwijs aan lyceum en hoogescholen ter vervulling der invloedrijke positie's.
Scherp worden de grenzen getrokken, en de oude hoogere burgerschool die reeds bleek een strekking te hebben tot het algemeen maken der ontwikkeling, uitgebannen. Daarbij komt dat de leerprogramma's voor de drie takken van onderwijs een systematisch geheel vormen van drie trappen der geleerdheid. Het systeem toont zich duidelijk als een verstelseling van de toch reeds stijve schoolkennis en sluit daardoor de kans uit voor de ontwikkeling der schoolsche kennis tot practische bekwaamheid eenerzijds en tot algemeen inzicht anderzijds.
Aldus is reeds het plan der ineenschakelingscommissie een bedreiging voor een krachtig levend volksonderwijs. Maar hoeveel te meer valt er te vreezen van de inzichten van minister Heemskerk en van zijn bureaukraten, die de wetsontwerpen voorbereiden.
Zonder profetenwijsheid is het daarom mogelijk zich een denkbeeld te vormen van de reactionnaire strekking in het regeeringsbeleid dat door de troonrede in 't vooruitzicht gesteld wordt.
En het is niet voorbarig daarop de aandacht te vestigen. Want dergelijk gevaar wekt reeds lang vooruit een stemming die voorbereidend werkt om zich later te schikken. Bovendien nemen de plannen geheel de schijn aan van de hervormingen, die ook door de meest vooruitstrevenden gevraagd worden, n.l. van kiesrechtuitbreiding door het verruimen der grondwet, en van betere samenwerking en duidelijker verband tusschen alle instellingen van onderwijs.
En ten slotte zal de neiging om den weerstand tegen de demokratie zoo aannemelijk mogelijk te maken en goed te praten zich ook reeds doen gevoelen bij de behandeling der sociale verzekering en der tariefwet.
| |
| |
Ook daarin verbergt zich achter den naam van arbeidersgezinde maatregelen een streven om integaan tegen de normale en heuchelijke ontwikkeling der arbeidersbeweging, een ingaan dat allicht nog verscherpt inplaats van getemperd kan worden.
Daarom is ook de aandrang in de troonrede tot het snel afwerken dier wetsontwerpen, opdat de stroom naar staatspensioneering en tegen de indirecte belasting van de tariefwet gestuit worde, een bewijs hoe reactie wordt beoogd.
| |
De roode Dinsdag.
Zelden is zoo aanschouwelijk duidelijk gemaakt hoe scherp en hoe alleen tegenover de reactionnaire troonrede, de wassende arbeidersbeweging, staat, als op den jongsten rooden Dinsdag.
De sociaal-demokratie, en achter en naast haar een groeiende vakbeweging, heeft ingezien dat het algemeen kiesrecht voor hare ontwikkeling een levensvereischte is. Wanneer het lot der arbeiders een wezenlijke verbetering zal kunnen ondergaan, dan moet niet alleen het staatsburgerrecht van den loonarbeider volledig erkend zijn, maar moet dat recht ook aangewend worden om op de regeering invloed uitteoefenen. De kiesrechtbeweging had dus een zeer duidelijk doel, om n.l. meer macht in den staat te veroveren voor de arbeidersklasse. Maar daarnaast had die beweging ook een groote opvoedende kracht. De arbeiders, gedurende lange werktijden aan hun dagtaak gebonden, door een te laag loon dikwijls ondervoed, eng behuisd, gekweld door zorgen voor 't gezin, en dan door een donker verleden hunner klasse gewoon aan drankmisbruik en ruwe gewoonten, zonder dat dit door vrije uren, vacantie, opvoedend genot, of begrip van hoogere ontwikkeling verzacht werd, die arbeiders worden geleid in een gezamentlijke beweging hunner kameraden, waar hen de oogen geopend worden voor andere mogelijkheden van meer menschelijkheid. Dat kon naast de vakbeweging de kiesrechtstrijd doen. Die bracht gevoel van eigenwaarde en daardoor niet van aanmatiging maar van opoffering voor gemeenschappelijke belangen, den eersten en besten grondslag voor elken burgerzin. Blinden zijn het, die dit niet zien.
Tal van jaren reeds is die kiesrechtbeweging in gang. Her- | |
| |
haaldelijk werden overal meetings belegd. 's Avonds gingen de arbeiders naar de dikwijls gebrekkige vergaderlokalen. 's Zondags trokken zij naar allerlei terreinen om zich door hun samenkomen te versterken. Indrukwekkende betoogingen en optochten werden gehouden. Doch de kiesrechtzaak kwam niet veel verder. Politici beraadden zich maar steeds hoe het toch gaan moest.
Tot eindelijk verleden jaar de volkspetitie werd opgezet. Hoeveel arbeid, hoeveel toewijding werd niet aan den dag gelegd om namen te verzamelen, om te overtuigen, om op te wekken.
En toen dat alles gereed was hebben 20.000 arbeiders uit hun gebrekkig inkomen een dag loon, en het reisgeld, geofferd om onder hun banieren in een lange stoet door Den Haag te trekken naar het Binnenhof.
En zij ondervonden er dat de minister hen niet wilde ontvangen. Zij trokken over 't Binnenhof waar een bode de offers van toewijding en ijver in een hoek van het departement zette.
Het had dus alles niets geholpen. Eer het tegendeel misschien omdat de vorm der betooging zoo uitdagend was. Te spreken van een roode Dinsdag, en het bemoeilijken van de officieele tocht der Koningin naar de Staten-Generaal, het was alles een uitdaging, die het reeds stil levende conservatisme aanwakkerde tot weerzin.
Het conservatisme is uiteraard geneigd aan vormen te hechten. Het heeft geen oog ervoor dat de volksbegeerten een naam kozen, die uitdrukking gaf aan de intensiteit van hun streven, en die juist door de ernst zich een uitdagend zelf besef eigen maakte. En zoo moest een tweede roode Dinsdag volgen, waarin nog eens zou blijken dat het wezenlijk diepe ernst was.
Nogmaals zouden de arbeiders toonen hoe zij offergezind waren. Niet tot offers aan de heeren in Den Haag, maar aan hun eigen zaak, die hunner kameraden alle te samen.
En weer stroomden uit alle deelen van het land de tienduizenden samen, met geen ander verlangen dan te toonen, dat en hoe vurig zij het algemeen kiesrecht wenschten.
De Nederlanders zijn niet heftig en levendig van aard, zij zijn niet betoogers van nature. Wanneer het hun ernst is zijn ze kalm, zelfs laconiek, zelfs met een schijnbare lach. En ze zijn evenmin strijdbaar van aard. Voorzoover zij aan ruwe gewoonten ontgroeid zijn schuwen zij 't handgemeen en 't gevecht.
| |
| |
Doch zij kwamen in Den Haag, wetende dat hun komst niet gewenscht was. Allerlei moeilijkheden waren hun in den weg gelegd. Ook de burgerij in de provincie zag hen niet gaarne optrekken.
En toen zij ver buiten het Haagsche regeeringscentrum samenkwamen, terwijl zij voor de de plechtigheden der troonrede vrij baan lieten, wisten zij wel dat er geen enkel spoor van sympathie voor hen, voor hun moeilijk werkleven, voor de gebrachte offers, voor hun toewijding, voor hun ernst was bij allen die gingen hooren welke plannen de regeerende machten hadden.
Toch trokken zij naar de binnenstad om openlijk te getuigen. Was het uitdagend? Het was voor hen iets diep levends, iets dat zij niet konden laten.
Toen de betoogers in groote stoeten, maar uiterst kalm en met soms even hun gezang het regeeringscentrum naderden, vonden zij er de sterke macht, die hen terughield. Nu niet meer de departementsbode, nu politie en marechaussee met dreigende paardenhoeven en een enkel oogenblik getrokken sabels.
En als belegeraars trokken de betoogers om de leege pleinen van Buitenhof en Binnenhof, die verdedigd werden door de sterke macht.
Daar was de tegenstelling zoo scherp mogelijk.
De regeering, die de arbeidersbeweging op een afstand hield en er niet voor wijken wilde, ondertusschen in de troonrede haar plannen van reactie al in 't vooruitzicht stelde.
En er omheen de woelende menigte, de vertegenwoordigers van hen, die van den staat een beleid wenschen en eischen, waardoor hun lot zich geleidelijk zal verbeteren om te worden wat zij gevoelen dat het behoort te zijn.
De kiesrechtbetooging, die in wezen opvoedend werkt, kwam hier een les te leeren, die door de betoogers niet vergeten, en door het geheele land voortgedragen zal worden.
Het is een pijnlijke les. Dat er namelijk van de arbeiders nog meer, nog zwaardere offers gevraagd zullen worden, omdat de regeerende machten zich regelrecht tegenover hen stellen.
Er was in Den Haag op den rooden Dinsdag het begin eener revolutionnaire stemming, opgewekt door de houding der regeering, zoo aanschouwelijk opgewekt dat de voortplanting daarvan onvermijdelijk schijnt.
| |
| |
| |
De liberale concentratie.
Waar bleven tusschen de tegenstelling der clericale regeering en der arbeidersbeweging op den rooden Dinsdag de liberalen? Zij verdwenen. Het was alsof zij niet bestonden. Doch in hun bladen speelden zij een wonderlijk spel. Terwijl zij de troonrede kritiseerden met breede oppervlakkigheid, zagen zij nauwelijks de diepe historische beteekenis ervan. Zij vonden het blijkbaar aangenaam, zelfs die te verkleinen. En evenzoo probeerden zij zich wijs te maken, dat die geheele kiesrechtbetooging een voorbijgaande aardigheid was, waarboven zij verheven waren. Zeker, zij veroordeelden de kerkelijke grondwetsherziening. En stellig zullen zij zich eenmaal voor algemeen kiesrecht verklaren.
Maar het is niet de vraag wat zij wel wilden, wat zij schrijven, wat zij desnoods plechtig verklaren.
Het komt er voor u liberalen op aan wat voor offers gij zult willen brengen voor de beginselen, die in 1840-1848 de voorgangers wisten te bevestigen, en wier uitbreiding nooit urgenter was.
Let wel, geen offers van beginselen maar offers voor de verwerkelijking ervan.
Doch de vrijzinnigen zien liever dan naar de bevestiging eener kerkelijke macht, of dan naar de offers die de arbeiders nu jaar op jaar zich getroosten, naar de kansen om zelf weer in de regeeringszetels te komen.
Zij hopen dat verzekering en tarief zooveel ontstemming zullen wekken, dat de kiezers het liever nog eens met hen zullen beproeven. En daarom zijn zij ook zeer benauwd zich te compromitteeren door sympathie met die krachtige en levendige, die ernstige en opofferingsgezinde stroom uit de arbeiderswereld. Zij overwegen de kansen om bij de vele partijen tijdens de verkiezingen er met de herstemmingen gunstig voor te staan. Dat kan slechts de eenige bedoeling zijn van de liberale concentratie die in wording schijnt. En die toch ook niets anders kan opleveren dan een nog hechter aaneensluiting der coalitie, en een nog grooter afval naar de sociaal-demokraten van allen, die in het offer den waarborg zien van de ernst der politieke beginselen.
| |
| |
De liberale concentratie behoorde eigenlijk thuis op het leege Buitenhof van 17 September. Tusschen de bewust reactionnaire regeeringspartijen en de kiesrechtmannen op 't Plein, Vijverberg, Groenmarkt, Spui; tusschen 't stijlvolle plechtige Binnenhof en de woelige maatschappelijke stad, lag het kunstmatig leege Buitenhof. Wie daar kwam werd gedwongen te kiezen, òf onder bescherming van de staatsmacht zich te onderwerpen aan de troonredeplannen, òf achter 't politiekordon zich te vereenigen met het volk.
Voor het zoover komt zullen de vrijzinnigen zich echter nog voor menigen zwaren proef gesteld zien. Ook zij hebben nog het jaar mee te maken, waarin zich de wijzigingen in de politiek voorbereiden. Zij kunnen niet als Dr. Kuyper met een afscheidsgebaar de verantwoordelijkheid afschuiven voor de dingen die in het parlementaire jaar staan te gebeuren.
Zij zullen de regeeringsmeerderheid, en zij zullen ook de sociaal-demokraten aan 't werk zien, en de tegenstelling van den Rooden Dinsdag zich zien herhalen.
En dat alles is geen terrein voor enkel politiek spel, het is een kamp, waarbij de waarachtigheid en de kracht der beginselen op zwaren proef gesteld zullen worden.
Zal dan ook blijken dat er vanaf een leeg Buitenhof geen regeeringsbeleid te maken is? maar dat het noodig is de kracht der volkswenschen te doen doordringen tot onder de ramen, en daardoor ook binnen de deuren van het Tweede-Kamer-gebouw? En dat het kleineeren van de kiesrechtbeweging door de liberalen slechts twee dingen kan opleveren, n.l. òf politieken zelfmoord, òf een overgave aan de reactie?
G. Burger. |
|