De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Amerikaansche reisherinneringen
| |
[pagina 47]
| |
mannen van Florence zich na hunne Grieksche, Byzantijnsche en Romaansche voorouders eigen hebben gemaakt, vermaakten zij aan Europa, als de kern der Renaissance; en deze heeft, wanneer wij den gothischen invloed der middeleeuwen daarvan uitzonderen, de ziel der akademische schoone kunsten van Europa uitgemaakt. Door deze Italiaansche toortsen werden duizende Fransche, Duitsche en Engelsche lichten ontbrand, die gloeiden, een tijd lang zwak flikkerden, maar spoedig nog slechts glommen in de zinnelijkheid en overdrijving van latere perioden, tot zij in de banale architektuur, zooals die van het Rococo, of in onnoembare bouworden, zooals bijv. die van het Louvre, geheel verdoofden. Dat heeft betrekking op die bouwwerken, die de min of meer professioneele belichaming waren van een streven naar het schoone. Niettegenstaande dat, ligt in het algemeen, de ware basis van een ernstige studie der bouwkunst in de meer bescheiden nationale bouwwerken, die voor de architektuur dezelfde beteekenis hebben, als de volkssagen voor de litteratuur of de volksliederen voor de muziek, doch waarvoor de architekten zich zelden hebben geinteresseerd. In hun bizondere samenstelling liggen de eigenaardigheden die hen karakteristiek Duitsch, Italiaansch, Fransch, Hollandsch, Engelsch of Spaansch doet zijn. De karaktrekken dezer bouwwerken zijn nationaal, en alhoewel meestal slechts zwak aangeduid, zoo hangt toch hun kracht samen met de omgeving en de levensgewoonten van het volk. Zij werden krachtens een natuurlijk gevoel uitgevoerd en zijn daarom altijd leerrijk en dikwijls schoon. Zoo ligt onder de trotsche en zelfbewuste bloesem der menschelijke ziel, onder den invloed van den “Maria-afgodendienst” en de aanbidding der goddelijkheid, het krimpen voor de wereldlijke macht, de rustige liefde tot het leven. Deze vindt onvermijdelijk den rechten weg en openbaart zich in liefelijke kleuren, elegante lijnen en harmonische samenstelling’. En na vervolgens te hebben geconstateerd dat een dergelijke architektuur een organische eenheid vormt; dat wet en orde den grondslag vormen van deze volkomen liefelijkheid en schoonheid, beweert hij, na te hebben gevraagd waar in dat geval corrupties, ik stipuleer, als de Renaissance vandaan komen, dat deze | |
[pagina 48]
| |
het gevolg zijn van de valsche beschaving, van de verwisseling van het zeldzame met het schoone (!), van de noodlottige neiging, den indruk die het zeldzame in ons te voorschijn roept, als werking van het schoone te beschouwen; en deze neiging groeit in dezelfde mate als de beschaving zich van de natuur verwijdert, en in onkunde, of niettegenstaande er natuurlijke wetten bestaan, overeenstemmingen schept. ‘Alleen wanneer men de natuur, zooals de oude volkeren, die de kennis der schoonheid in hooge mate bezaten, op deze wijze zoekt, kunnen wij uit de hopelooze verwarring der ideeën worden gered, die ontstaat door de bewering dat schoonheid een schepping is van den luim, een inval der verbeelding, voor den één goddelijk, voor den ander afstootend, voor een derde onverschillig. Wij kennen maar al te goed de bewering dat, wanneer iemand elf cylinderhoeden op de kroonlijst van zijn huis zou zetten en ze schoon zou vinden, deze ook schoon zouden zijn’. Men bemerkt dat Wright met deze beschouwingen ook het filosofische onderscheid maakt tusschen subjectivisme en individualisme, tusschen de eigenzinnigheid en den wil, zooals dit door Schopenhauer zeer scherp is geformuleerd. Het zeldzame is nl. het produkt van de eigenzinnigheid en daarom verwerpelijk, het schoone dat van den wil en dus bewonderenswaardig. ‘De beschaving schijnt den modernen mensch minder als den wilde in staat te stellen de grens tusschen de beide eigenschappen, het zeldzame en het schoone te trekken. De bedorven perioden der kunst zijn er zeer ver van verwijderd een voorstelling te hebben van deze grondbeginselen. De Renaissance, het barock, het Rococo en de Lodewijkstijlen ontwikkelen zich niet van binnen uit (!) Er ligt in hun natuur niets organisch; zij zijn van buiten af ontstaan. De bevrijding van het juk der autoriteit, welke de beweging der Renaissance aan de menschen gaf, was een groote aanwinst, maar slechts schijnbaar, om ze des te vaster aan traditie te binden, en de kunst der middeleeuwen, zonder de mogelijkheid tot verbetering, te bederven. Men kan niet in de schoone bouwwerken dezer groote periode binnengaan, zonder in zijn ziel een verschrikkelijke haat tegen de Renaissance te voelen | |
[pagina 49]
| |
ontkiemen. Deze kunst bewijst door haar leelijke bedorvenheid het meest achtelooze, het meest verwoestende element te zijn. In elk land waarin de Gothiek, de Byzantijnsche of Romaansche bouwstijl, die zoo nauw met den Byzantijnschen verwant is, zich ontwikkelden, is zij een vergiftige adem, een waarschuwing, een werkelijke vervloeking van het schoone. De mooie dingen die zij ons naliet, ontstonden niettegenstaande hun aard, of in een tijd, toen deze het minst zich zelf was. De Romeinsche architektuur, waarop de Renaissance grootendeels was gebaseerd, is minder organisch dan eenige andere groote architektuur. Hare vormen, behalve die van den boog waren reeds aan de Grieksche architektuur ontleend, maar bedorven en daarom door haar navolgers tot ondergang bestemd. Alle architektuur die waardig is dien naam te dragen, is een groei in overeenstemming met het natuurlijke gevoel en de industrieele middelen, ten einde werkelijke behoeften te dienen. Zij kan niet van buitenaf worden ingevoerd. Elke poging, om vormen te gebruiken die aan een anderen tijd en aan andere verhoudingen zijn ontleend, moet evenzoo eindigen als de Renaissance eindigde - nl. met het volledig verlies van den natuurlijken samenhang met het zieleleven van het volk; zij wordt iets vreemds in de handen van “professoren”. Zij beteekent in dat geval niet veel meer dan een masker van de een of andere gebeurtenis, echter zonder het leven te vertolken, een ernstig verlies voor de menschheid, waarvoor de wetenschap nooit schadeloos kan stellen. Bouwwerken zullen altijd het kostbaarste bezit in de omgeving der menschen zijn, datgene, wat de meeste beschavingswaarde heeft. Maar niet dan alvorens het volk weer genot in architektuur zal vinden als aan een levende kunst, zooals men die ziet aan de gebouwen van alle werkelijk groote perioden; of liever, zoolang als bedorven idealen het masker in plaats van de werkelijke trekken vertoonen, het masker hetwelk de Renaissance droeg, zoolang zal de architektuur iets doods blijven’. En nu spreekt Wright over zijn eigen land. In Amerika, zegt hij, is men door deze toestanden in ergerlijker dwalingen vervallen dan in Europa, omdat de Amerikanen geen traditioneele vormen hebben (ik stipuleer). | |
[pagina 50]
| |
‘De idealen der Renaissance zullen ons niet redden, omdat de Renaissance zelf onorganisch was. Alleen begrip van datgene wat een organische architektuur vormt, zal ons tot betere dingen leiden, zoodra dit nl. in het hart en in den geest der menschen is doordrongen. Daarvoor is een herleving van den gothischen geest in de kunst en de architektuur van het moderne leven noodig; een ontplooiing der beste tradities die wij in de wereld hebben, die wij met onze eigen methoden hebben gemaakt, vormen die echter niet in eenige school waar architekten worden gevormd, worden geleerd. De herleving van den gothischen geest beteekent niet, ik stipuleer, dat wij de vormen der gothische architektuur die ons door de middeleeuwen zijn overgeleverd moeten gebruiken. Het beteekent iets geheel anders. De toestanden en idealen die de vormen van de XIIde eeuw bepaalden, zijn niet de toestanden en idealen welke in waarachtigen zin de vormen van de XXste eeuw kunnen vaststellen. Alleen de geest die deze vormen bepaalde, is de geest die deze nieuwe vormen zal bevestigen. Wel zullen de klassieke geleerden en de scholen die nieuwe vormen ontkennen en geen gotiek daaraan vinden, maar dat zal geen kwaad doen. De geleerden zullen verder leven, en de scholen hun werk rustig en werkzaam doen, totdat de geleende kleeding, die door de academies was gemaakt zal zijn weggeworpen, nadat ze slechts daartoe had gediend de naaktheid van het oogenblik te verbergen, omdat de kunst door haar academische afzondering geheel van het leven van het volk vervreemdde. Voor Amerika is er, meer dan voor andere naties een nieuw architektonisch vraagstuk. Immers zijn ideaal is de democratie, zoodat zijn instellingen ook geheel in demokratischen geest worden ingericht. Dat beteekent echter dat het een levenspremie op individualiteit zet. Individualiteit is een nationaal ideaal; wanneer dit echter tot een klein individualisme ontaardtGa naar voetnoot1), is het slechts een bewijs van de zwakheid der menschelijke natuur, en geen noodlottige vlek op het ideaal. | |
[pagina 51]
| |
Dit ideaal der individualiteit heeft zich reeds, zonder iets te ontzien, een weg gebaand en is reeds bemerkbaar in de doode lichamen der vreemde vormen, die het in achtelooze zwelgerij, in het Oosten zoowel als in het Westen reeds in een werkelijken chaos ontaard, overal verbreid en uitgestrooid heeft. Brown roept naar Renaissance; Smith naar een Fransch slot, Jones naar een Engelsch heerenhuis, Mc. Carthy naar een Italiaansche villa, Robinson naar iets Hanseatisch, en Hammerstein naar Rococo, terwijl de conservatieve families met een preutsch zelf bewust gevoel van meerderheid aan overgeleverd “bakwerk” vasthouden. In al dit gedoe vindt men de meest volkomen uitdrukking van het onorganische. Ook de Renaissance eindigde hierin, nl. in iets, dat absoluut verwijderd was van tijd plaats of volk; een geleende kleeding, met geen grooter begrip van zijn beteekenis of van zijn karakter als dat hetwelk Titania van den ezel had, dien zij lief koosde; alles een kwestie van “smaak”, zooals de elf cylinderhoeden op de kroonlijst. Een reaktie was onvermijdelijk. Daarover te spreken voel ik mij in staat, omdat dit werk van mij, na het werk van Louis Sullivan het eerste consekwente protest is in baksteen en mortel, tegen het beklagenswaardige bederf, en een ernstige poging om eenige industrieele en aesthetische idealen te formuleeren, die het huis van een Amerikaan een rustigen en verstandigen vorm geven, en ertoe zou kunnen bijdragen, het ook mooi te maken. De idealen van Ruskin en Morris, in hun blinde oppositie tegen de machine en het onderwijs aan de academie des Beaux-Arts, zijn tot op onze dagen de toonaangevende autoriteiten geweest, en hebben voortdurend onze denkbeelden verward, zooals ze ook in menig opzicht een openbaring zijn geweest. New-York is, wat de uiterlijke versiering betreft een reklame voor de “Akademie van schoone kunsten”, terwijl het inwendige zijner gebouwen den Amerikaanschen ingenieur verraadt. Het gezonde menschenverstand moet wederom de kunst beheerschen; slechts in zulk een atmosfeer kan de gothische geest in de bouwkunst opnieuw ontstaan. Het is immers allerbedroevendst het gezonde menschenverstand binnen het bereik der kunst te brengen (!) en zeker in akademische kringen niet popu- | |
[pagina 52]
| |
lair. Dat getuigt van een soort van oppervlakkigheid; maar enkele van die ingewikkelde vragen zijn door geleerden en mannen van de Akademie zoodanig met legenden van “goede school” doorweven, dat hun ware natuur verborgen bleef. Wanneer wij deze met gezond menschenverstand zoeken op te lossen, worden ze kinderachtig eenvoudig. Ik geloof bijv. dat de beantwoording van elke vraag van artistieke beteekenis aan een zakenman gericht, die een gebouw wil laten uitvoeren, aan diens gezonde menschenverstand kan worden overgelaten; en bij die gelegenheid, neemt hij zelden een onjuiste beslissing. De moeielijkheid die hij echter met de Renaissance ondervindt, wanneer hij probeert in haar wezen door te dringen; d.i. wanneer hij meer doet, dan alleen de opdracht tot de uitvoering geven, wordt het feit, dat deze kunst hem geen organische basis geeft, de oorzaak dat met haar niet op de gewone manier iets kan worden bereikt; maar slechts op een manier, die noch door hem, noch door een ander kan worden begrepen; het is alleen een kwestie van smaak. In een organisch plan zijn voortreffelijke gronden aanwezig, waarom de zaak zoo is, zooals ze is, waarom ze er is, en met welk doel. De menschen zelf zijn een wezenlijk bestanddeel van zulk een plan en dragen bij tot het ontstaan daarvan; zij kunnen het begrijpen en het zich eigen maken, zoodat het op die wijze de eenige populaire vorm van kunstuitdrukking is, die voor een democratie in aanmerking kan komen; en ik ga zelfs zoo ver te zeggen, dat zij de meest ware van alle vormen is’. Wright eindigt met een dienovereenkomstige natuurlijke beschouwing over stijl en de verhouding van den architekt tot zijn lastgever te geven, met de meening dat de eerste het niet als van het hoogste belang moet beschouwen, door de goede vormen van zijn architektuur beroemd te worden. Hij wordt dan een gevaarlijk mensch zooals er zoo velen zijn buiten het bereik der gothische architekten, en zelfs zijn vele aanhangers der gothiek aan zulk een verleiding onderworpen. Het is een lust deze inleiding in zijn geheel te lezen. Ik heb gemeend de denkbeelden daarin ontwikkeld tamelijk uitvoerig te moeten geven, omdat het belangrijk is door iemand van de be- | |
[pagina 53]
| |
teekenis van Wright, meeningen over stijl en zijn ontwikkeling te hooren verkondigen, - want het blijkt ten slotte dat dezelfde dingen, die in deze tijden hier in Europa de menschen bewegen dat ook in Amerika doen. Dezelfde meeningen met dezelfde argumenten toegelicht, zoowel daar als hier, terwijl uit de wijze van schrijven blijkt, dat Wright die meeningen geheel zelfstandig ontwikkelt, daar hij alleen zijn voorganger Sullivan noemt, die die meeningen heeft ingeleid. - Een van alle traditie bevrijde geest is hier aan het woord, hetgeen natuurlijk niet wil zeggen dat deze elken samenhang met het voorafgegane en dus de afhankelijkheid daarvan ontkent, maar wel dat hij zich klaar er van bewust is, dat dat voorafgegane er niet is om te worden nagevolgd, maar alleen om te worden begrepen in verband met den tijd van zijn ontstaan. In 't bizonder troffen mij de beschouwingen over de klassieke kunst, de gothiek en de Renaissance, omdat ik zelf tot dienovereenkomstige beschouwingen ben gekomen. Maar vooral trof mij ook de wijze waarop hij over de industrieele middelen spreekt en over de oppositie van Ruskin en Morris tegen de machine. Immers hier raakt hij een punt aan waarover reeds veel is gezegd, maar waarover zeker nog niet genoeg is gezegd, nl. het feit dat die oppositie volkomen vruchteloos en daarom...ongewenscht is, al bewijst dat natuurlijk niets tegen de groote bewondering, die men voor het handwerk hebben kan. Het bevestigt deze zelfs, evenals het zoeken naar andere vormen juist de eerbied voor de ouden bewijst. En bij die liefde voor de industrie denk ik aan dat merkwaardige boekje, ‘the voice of the machines’, waarin op enthousiastisch dichterlijke wijze over de veel gesmade machine wordt gesproken, en over den man die ze maakt en daardoor alle schoonheid verwoest, den ingenieur. De machine is volgens den schrijver integendeel de verlosser der menschheid, en de ingenieur is de eenige dichter van dezen tijd. Moet niet de schrijver van zulke denkbeelden een Amerikaan zijn? een bewoner van het industrieele land bij uitnemendheid, dat alles, zelfs zijn kunst van de ontwikkeling der industrie verwacht? Maar is dat niet waarschijnlijk of laten we zeggen zeker? Omdat het bovendien hoopvol is? | |
[pagina 54]
| |
De scherpste toelichting tot de denkbeelden van Wright is ten slotte belichaamd in een kantoorgebouw dat hij te Buffalo, de stad der Niagara-watervallen, voor de groote Larkinfabriek bouwde. Het is wel eigenaardig, dat ook van dezen architekt, evenals van zijn voorganger een kantoorgebouw het meest karakteristieke werk moest zijn. En toch ook weer begrijpelijk omdat, het werd immers reeds gezegd, in dezen tijd het kantoorgebouw toch eigenlijk wel het meest karakteristieke gebouw is, het gebouw waaraan dus de moderne beginselen het best tot uiting kunnen komen. Even twee spreuken, die in een bankgebouw te Cleveland zijn aangebracht om dit, en daardoor de zelfbewustheid van de macht van het geld in dezen tijd te bewijzen: ‘Money is the marvellous instrument to which we are indebted for our wealth and civilization’ en: ‘Economy avoids all waste and extravagance, and applies money to the best advantage’. Maar het zijn wel gezegden die zeker geen algemeene instemming zullen vinden. En deze uiting van beginselen moet vooral in Amerika het sterkst zijn, waar toch reeds het zakengebouw tot zulk een bizondere ontwikkeling aanleiding gaf, - bizonder omdat er ook in planaanleg reeds een belangrijk verschil met het ‘ouderwetsche’ kantoorgebouw te constateeren valt. In het moderne Amerikaansche kantoorgebouw bestaat nl., althans voor den bezoeker, de trap niet, omdat natuurlijk niet kan worden verwacht dat deze een dertigtal verdiepingen zal believen te klimmen. De trap is geheel vervangen door de lift, hetgeen dus voor den bouwmeester het nadeel heeft, dat het dankbare motief, de monumentale trap niet meer kan worden toegepast. In de vestibule zijn daarom in plaats van de trap een aantal liften aangebracht, welk aantal natuurlijk stijgt met het aantal verdiepingen van het gebouw. Gebouwen met bijv. een dertigtal liften zijn geen zeldzaamheid, waaronder er dan nog enkele zijn, die slechts op enkele verdiepingen ‘stoppen’. Er zijn nl. sneltrein- en boemeltreinliften met de dienovereenkomstige bedoeling, dat men ter bereiking van een tusschenstation, van den sneltrein in den boemeltrein overstapt. Dit complex van liften geeft nu aan den anderen kant weer een aantrekkelijk nieuw architektonisch motief en zoo iets is dan met al de bijkomstigheden, zooals wijzers, die den gang | |
[pagina 55]
| |
der lift volgen, zeker wel modern. En hoe komt het dan dat wat het detail betreft, daarvan nog zoo weinig moderne oplossingen bestaan? Wat nu de inrichting van dat kantoorgebouw betreft heeft Wright een meesterstuk geleverd. Daar het moderne inzicht groote overzichtelijkheid meebrengt is zijn kantoorgebouw één groote ruimte, d.w.z., om een centrale van boven verlichte hal openen zich alle verdiepingen, die op hun beurt bovendien van de buitenzijde licht ontvangen. Ofschoon er wel trappen zijn, spreekt het van zelf dat liften in de volledige circulatie voorzien. Er zijn dus geen afzonderlijke vertrekken en geen gangen, zoodat het geheel zich oplost in één groote werkruimte. En dit gaat zelfs zoover, dat de ditecteur te midden van zijn personeel aan de ‘centrale tafel’ zit te werken, zoodat hij allen, en allen hem kunnen zien. Verder kan men dan ook niet gaan; maar het bewijst in elk geval, dat de vele bezwaren die tegen een dergelijke inrichting worden aangevoerd, zijn te niet gedaan, en hebben moeten wijken voor het ten slotte toch het meest praktisch geblekene, nl. dat van uiterste concentratie. Een prachtig modern gegeven dat hier ter oplossing werd gevraagd, en dan ook dienovereenkomstig tot oplossing kwam. Het gebouw manifesteert zich als een groote zware massa, met geweldige muurvlakken aan de hoeken, de plaatsen waar de trappen zich bevinden, waartusschen de vensters, gescheiden door pijlers die over de volle hoogte gaan, prachtig zijn gevat. Het gebouw is vlak afgedekt; de muren zijn niet versierd, de pijlers alleen op de bóvenste verdieping door horizontale geledingen. Een enkel beeldwerk is aan den ingang aangebracht. En ook van binnen dezelfde sobere maar kernachtige behandeling, door een detail, dat al dadelijk den bizonderen kunstenaar doet kennen. Het materiaal is baksteen, van buiten rood van binnen geel, de vloeren zijn van beton, hetgeen dus tot een rechtlijnige samenstelling leidde. Wright begrijpt het effect der tegenstelling en komt zelf daarmee tot een geweldig resultaat; want welke opvatting men ook in het algemeen en namelijk in Europa, betreffende der- | |
[pagina 56]
| |
gelijke vraagstukken, moge hebben, er bestaat er hier geen van zulk een monumentale kracht. En wanneer dan alweer kracht de zoo hoog noodige en weer te herwinnen eigenschap van een kunstwerk is, welnu dan is het Larkingebouw een groot kunstwerk. Ik ging ten minste vandaar in de overtuiging een echt modern werk te hebben gezien, met achting voor den meester, die iets maakte dat in Europa zijns gelijke zoekt. Wright heeft ook een kerk gebouwd, geheel van beton, een soort van gemeenschapsgebouw met zondagsschool te Oakpark bij Chicago. Hij werkte ook daar met dezelfde tegenstelling als bij zijn landhuizen, en in zekeren zin ook bij het Larkin gebouw, omdat hij een hooggeplaatste rij vensters aanbrengt, die in dit geval met den gesloten onderbouw tot dezelfde ruimte behooren. Het vlakke dak springt ver vóór en werpt een prachtig decoratief werkende schaduw op de muur. De plastiek van het gebouw is grootsch als die van een Egyptischen tempel. Er werd mij verteld dat het kerkbestuur zich tot het uiterste tegen de uitvoering van dezen bouw heeft verzet. Ik kan dat volkomen begrijpen, omdat zulk een bestuur, zooals bij de kerk van Sullivan, wel een andere voorstelling van een Protestantsche kerk zal hebben gehad. De humor der geschiedenis heeft dan ook gewild, dat vlak tegenover Wrights kerk er een staat van het bekende type, overeenkomend met dat uit de ‘revival’ van de nationale stijlen in Europa omstreeks 1870. Nu kan men natuurlijk van opvatting verschillen, en van meening zijn dat de ‘Egyptische tempel’ geen protestantsche kerk is, maar wanneer men de architekturale resultaten zonder meer met elkaar vergelijkt, dan is dunkt mij twijfel aan de toekenning van de prijs toch wel uitgesloten. De jonge collega uit Minneapolis, met wien ik veel samen was, zelf ook een leerling van Sullivan, liet mij het werk van Wright zien, en karakteriseerde het zeer eigenaardig als driedimensionaal. Hij wilde daarmee zeggen dat, eenigszins in tegenstelling met het meer vlakke karakter der oude stijlvormen, Wright er zich op toelegt, door verspringing van massas en vlakken, vooral een plastisch effekt te weeg te brengen. | |
[pagina 57]
| |
Het spreekt vanzelf dat van een kunstenaar als Wright een zeer bizondere kracht uitgaat, zoodat voor den opmerkzamen beschouwer zijn invloed reeds overal zichtbaar is. Zijn opvatting heeft bovendien iets zeer verleidelijks, omdat de middelen ter bereiking van het effekt pikant zijn. Maar daarom zijn zij voor zijn navolgers des te gevaarlijker, zoodat ook Wright den hemel moet vragen hem voor zijn vrienden te bewaren. Daarom zag ik veel minderwaardigs, maar daarnaast van zijn leerlingen werk, dat wees op een ernstige toepassing van de beginselen van den voorganger. Is het toeval, of juist daarom verklaarbaar, dat de moderne beweging in Chicago begon, in de stad die veel meer dan New-York het Centrum is van het Amerikaansche leven? De eerste skyscraper werd in Chicago gebouwd, en de moderne architekturale school begint ook in Chicago. En dat deze snelle vorderingen zal maken, is ongetwijfeld te verwachten, omdat er een drang groeiende is naar losmaking van den Europeeschen d.i. neo-klassieken invloed. Het Amerikaansche volk wil ook in de kunst onafhankelijk worden, een willen waarvan ik de ernst bij verschillende gelegenheden kon opmerken. Waar is het Amerikaansche drama? werd na een artistiek wetenschappelijken ‘lunch’ gevraagd, toen, als naar Amerikaansche gewoonte, elk der aanzittenden door den president werd verzocht, iets mede te deelen over zijn werkkring en welke denkbeelden hij daarover had. En het was zelfs een protestantsch geestelijke die deze vraag deed, nadat hij met bizondere geestdrift over het tooneel en de dramatische kunst had gesproken. Ook ontmoette ik een zeer begaafd schilder, wiens werk mij zeer sympathiek voorkwam, terwijl ik op een tentoonstelling in het academiegebouw te Chicago gelegenheid had op te merken dat er nog wel geen ‘Amerikaansche school’ is, maar dat er wel al een belangrijke Amerikaansche schilderkunst bestaat. Hoe dit zij, er wordt gewerkt in de richting die parallel gaat aan de Europeesche, - met eenzelfde ideaal naar een verjongd kunstleven. Want zelfs met den bouw van arbeiderswoningen, die, alhoewel op een lager plan, toch ook tot de belangensfeer der architekturale kunst moet worden gerekend, hebben de Ameri- | |
[pagina 58]
| |
kanen, althans wat Nederland betreft, een niet onbelangrijken voorsprong. Ik maakte nl. te New-York kennis met een van de leiders bij het woningvraagstuk, en zelf als ‘dilettant’-bouwkundige daarin werkzaam. Hij gaf mij teekeningen van een groot blok arbeiderswoningen onlangs gebouwd, van natuurlijk ettelijke verdiepingen, met op elke verdieping ettelijke woningen. De inrichting scheen mij voortreffelijk, terwijl ook in dat gebouw de lift niet ontbreekt. De huurprijzen zijn natuurlijk naar Hollandsche begrippen hoog, want als ik mij wel herinner wordt voor elk vertrek anderhalve Dollar per week betaald. Maar de verdiensten zijn in Amerika natuurlijk daaraan evenredig, want door een stratenmaker wordt, als ik ten minste goed ben ingelicht, 2 Dollar per dag verdiend. Ook bezocht ik een vereenigingshuis voor vrouwelijke dienstboden, door denzelfden ‘dilettant’ ontworpen, dat mij aan onze huishoudscholen deed denken. Nu ik toch hierover spreek, wil ik nog even herinneren aan het ‘Ons Huis’ van Chicago. Man bemerkt bij den rondgang dadelijk, dat de leiding daarvan in vaste handen is, en begrijpt den fijnen geest die er heerscht, als men kennis heeft gemaakt met de Directrice, een vrouw van zeer bizondere beschaving. En als architekt maakte ik de opmerking, dat de architektuur dezer gebouwen eigenlijk in geen enkel opzicht afwijkt van hun Europeesche collega's. Dezelfde toepassing van dezelfde materialen; dezelfde eenvoudige utiliteitsvorming, kortom de uiting van denzelfden geest. En deze opmerking herinnerde mij aan een bezoek te Parijs, een paar jaar geleden, aan een dergelijke inrichting. Nu is het bekend dat wat in het algemeen de moderne architekturale beweging wordt genoemd, eigenlijk een Germaansche beweging is; de Romaansche landen en in 't bizonder Frankrijk, dat zoo lang de culturale leiding had, heeft die in dezen tijd niet meer. Het eigenaardige is echter dat dat vereenigingsgebouw, dat volkshuis, een volkomen gelijksoortig karakter heeft met de bovengenoemden. De moderne geest kwam dus ook daar tot hetzelfde resultaat; de stijl die men in Parijs nog nergens ziet, werd dus ook aan dat soort van gebouwen het eerst gemanifesteerd. En het is ten slotte die | |
[pagina 59]
| |
zelfde geest die werkzaam is aan de nieuwe ‘apartment houses’ van New-York, zoowel als aan die van Berlijn, zoodat er onderling alleen een gradueel geen principieel verschil is. Maar is dit ook eigenlijk niet natuurlijk? Dit erkennende blijft het vertrouwen in een groei naar een algemeene schoonheid, waarvan het eerste begin zichtbaar is. Maar de groote vereering gaat naar kunstenaars als Sullivan en Wright, die werkend in die richting, daaraan door hun persoonlijk talent een bizonder karakter weten te geven. Want ten slotte is het hebben van dit vertrouwen niet anders dan het geloof in het leven zelf. Men krijgt immers wel eens het gevoel dat de worsteling om schoonheid, d.w.z. om iets wat naar een algemeene eenheid gelijkt, vergeefs is, omdat de ervaring van alle dag leert, dat de bereiking daarvan voorloopig tot de onmogelijkheden behoort. Er is alleen nog maar, en dan nog zeer sporadisch, een afzonderlijke schoonheid mogelijk, afhankelijk van persoonlijk talent, een bewijs dat de kunst nog een volkomen individualistisch karakter heeft. Maar dat niet alleen, men stuit zelfs op de meest volstrekte verwarring van denkbeelden en de meest volmaakte begriploosheid, de architektuur betreffende, bij de architekten zelve. En dit gaat natuurlijk samen met allerlei knellende omstandigheden die de natuurlijke ontwikkeling beperken, waaronder eigenwaan en gebrek aan inzicht bij lastgevers en publiek wel als de meest hinderlijke worden gevoeld. Maar er zal weer een algemeene schoonheid komen, omdat er een moet komen, en aan het bereiken daarvan is Amerika zeker niet minder ernstig bezig te arbeiden dan Europa. Men hoede zich natuurlijk voor een al te idealistischen kijk op die ontwikkeling aan gene zijde van den oceaan. Het is immers een algemeen bekend verschijnsel bij een bezoek in den vreemde, de ontwikkeling en de maatschappelijke toestanden te overschatten ten koste van die van het eigen land, hetgeen eenvoudig zijn oorzaak heeft in het onbekend zijn met, en het niet aanwezig wanen van dezelfde belemmeringen die men thuis ondervindt. Want gaat men ernstig informeeren en wordt men door de landgenooten zelf ingelicht, dan komt men gewoonlijk tot de ontdekking van een ‘tout comme chez nous’. | |
[pagina 60]
| |
En zoo geloof ik voor me zelf ook graag te optimistisch over de Amerikaansche architektuur en haar mogelijke ontwikkeling te denken en den invloed die zij misschien op de Europeesche zou kunnen hebben, te overschatten. Daarbij schijnen de voorwaarden van een kunstontwikkeling, in Amerika veel ongunstiger te zijn dan in Europa, gehoord hen, die door een lang verblijf land en volk goed kennen. Zij worden veroorzaakt door de door geen ideëele geestesstrooming te bedwingen passie naar materieel succes, waarvoor de Amerikaan maar al te zeer bekend staat, een passie die zin voor kunst zou uitsluiten. Dit is zeker in zijn algemeenheid juist, want het feit dat die enorme fortuinen oorzaak zijn dat ook enorm veel geld voor kunst wordt uitgegeven, is op zichzelf voor een kunstontwikkeling geen bewijs. Maar aan den anderen kant kan het een propagandistische kracht worden, wanneer slechts zij die adviseeren en voorlichten er voor zorgen dat die groote geldsommen niet aan ‘humbug’ kunst worden besteed. En nu was mijn verblijf wel zeer kort, zoodat, ik herhaal, de indruk dien ik in het algemeen kreeg niet anders dan oppervlakkig kan zijn; maar toch meen ik, te oordeelen naar datgene wat ik van enkele mooie dingen zag, en naar datgene wat ik van enkele kunstzinnige menschen hoorde, gerechtigd te zijn tot de vraag ‘of het bij ons wel zooveel beter is.’ Is het kunstinzicht bij hen die het voor het ‘zeggen’ hebben, hier zooveel rijper, en worden de sommen, en dan spreek ik natuurlijk ‘verhoudingsgewijs’, die ten onzent voor kunst worden uitgegeven, zooveel nuttiger besteed? Hoe dit zij, ik kreeg in elk geval de overtuiging, dat de Amerikaan vertrouwen kan hebben in de toekomst van zijn land. Want er zijn even goed als elders menschen die weten, dat er andere waarden zijn dan dezulken die door het ‘zaken doen’ worden voortgebracht, - menschen met een even groote afschuw van ploertigen rijkdom als in Europa. En ik kreeg bovendien de overtuiging, dat er kunstenaars zijn die met de overvloedige middelen werk kunnen maken van een zeer oorspronkelijken aard, en van een delicate smaak. En al is dat getal betrekkelijk gering, naar verhouding zeker veel geringer dan in Europa, door de zeer bizondere omstandigheden waaronder dat reusachtige land zich oeconomisch | |
[pagina 61]
| |
ontwikkelt; dat aantal zal groeien en ten slotte het evenwicht tusschen geestelijke en materieele waarde herstellen. En waarom zou het dan niet mogelijk kunnen zijn, ja zou het niet in de natuurlijke ontwikkeling der dingen liggen, dat zooals eerst Azië en later Europa aan de wereld een schoonheid heeft gegeven, daarna aan Amerika de beurt ware gekomen? |
|