De Beweging. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |||||||||||||
Het getob met de Sociale Verzekering
| |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Dat is nu twee-en-twintig jaar geleden. Juist halverwege in 1901 kwam de Ongevallenwet tot stand. Het was niet gemakkelijk gegaan. Van allen, die er aan medegewerkt hadden was eigenlijk niemand tevreden. En geen minder dan Mr. Kerdijk en Mr. Veegens, twee vooraanstaande figuren uit de enquête-beweging, toonden hunne teleurstelling. Sprak niet de laatste van een offerfeest van beginselen? En bracht niet de eerste zijn stem uit tegen de Ongevallenwet 1901? Wie nu gemeend zou hebben, dat deze Ongevallenwet werken kon als het eerste schaap dat over den dam trok, heeft zich bitter vergist. Veeleer was het een baken in zee. Ondanks de groote weldaden, die de getroffenen door ongevallen of hun weduwen en kinderen van de wet ondervonden, en ondanks de toename der voorzorgen tegen 't gevaar van ongevallen, is er over de werking der wet een wijd verspreide ontevredenheid. Dat is nu wel voornamelijk bij de werkgevers, doch het feit dat zoo'n stemming zoo lang kan aanhouden, wijst erop dat er toch bijzondere fouten zijn. Noch in Duitschland of Oostenrijk, nòch in Frankrijk, België of Engeland geven de zeer verschillende stelsels der ongevallenverzekering aanleiding tot zoo sterk aanhoudend geklaag. In elk geval is de Ongevallenwet geen baanbreker geweest voor de verdere sociale verzekering. Zij bracht onmiddellijk voor de moeilijkheid der keuze wat nu te volgen had. Minister Lely bleef consekwent. Hij had de ongevallen- aan de ziekte-verzekering doen voorafgaan, in tegenstelling met de Duitsche volgorde, en als inbreuk op stelselmatige inrichting der geheele sociale verzekering. Hij deed dat omdat er grooter behoefte was aan hulp voor de getroffenen door een ongeval als voor de zieken. Zoo liet hij de ouderdoms- en invaliditeitsverzekering wederom voorafgaan aan de ziekteverzekering. Zijn plan hierover werd echter pas publiek kort voor de verkiezingen van 1901 die 't ministerie Kuyper brachten. Reeds bij de behandeling van de Ongevallenwet was Dr. Kuyper sterk naar voren gekomen. Hij was 't geweest die tegenover 't regeerings-ontwerp zijn groot amendement geplaatst had, dat in wezen de zuivere navolging van het Duitsche voorbeeld be- | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
oogde tegenover de afwijking, die minister Lely had voorgesteld. De verzekerings-ontwerpen, die van 1901 tot 1905 verschenen, vertoonden dezelfde neiging. Ofschoon Dr. Kuyper vroeger principieele bezwaren had geuit tegen den dwang van het Duitsche verzekeringsstelsel, zag hij toch ongetwijfeld de groote staatkundige en opvoedende beteekenis ervan. Hij moet het onnoodig gevonden hebben, en zou er ook ongetwijfeld als minister-president niet de tijd en gelegenheid voor beschikbaar gehad hebben, een eigen stelsel te ontwerpen. Aansluiting aan de practijk over de oostelijke grenzen had ongetwijfeld groote voordeelen. Geen kansen van onverwachte moeilijkheden. Gemakkelijke regeling van 't onderwerp voor Duitsche arbeiders hier en Nederlandsche arbeiders in Duitschland. Maar bovenal - en dit zal wel 't zwaarste gewogen hebben - de beste kans om deze ingewikkelde taak zoo snel mogelijk uit te voeren. Dit is echter niet meegevallen. Zoowel 't ontwerp voor de Ziekte-verzekering dat eerst verscheen, als dat voor de Ouderdoms- en Invaliditeits-verzekering, kwam te laat dan dat afdoening voor 1905 mogelijk bleek. En in dat jaar viel Dr. Kuyper en met hem zijn plan voor de volledige sociale verzekering. Toen kwam Mr. J.D. Veegens, wiens verleden en persoon de beste beloften bevatten voor een spoedig tot stand brengen van de regeling, die zoo urgent was en door de meerderheid van alle partijen gewenscht werd. In den korten tijd van zijn ministerschap werd dan ook veel ontworpen. De ervaring met de Ongevallenwet had ondertusschen reeds geleerd hoe noodzakelijk het was in een regeling der ziekteverzekering een vaste basis te leggen om de gemaakte fouten te verbeteren. Dat was dus een eerste taak. En Dr. Kuyper's ontwerp kon daarvoor met eenige wijzigingen goed dienen. Ondertusschen werd een uitbreiding der Ongevallenwet tot andere dan industrieele bedrijven gereed gemaakt. Het meest urgent bleef echter de Ouderdoms-verzorging. En om deze zoo snel mogelijk te verkrijgen verbrak Mr. Veegens den band die tusschen ouderdom en invaliditeit in het Duitsche stelsel bestond. Hiertegen werd een heftige oppositie gevoerd door het kamerlid Talma, die kort daarna zich aangewezen zag om de taak van minister Veegens over te nemen. | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
Ook nu schenen de kansen bijzonder gunstig om snel tot resultaten te geraken. Minister Talma moest veel voor de taak gevoelen om de Nederlandsche arbeiders aan een volledige en degelijke sociale verzekering te helpen. Hij was voortdurend nauw betrokken geweest bij de plannen Kuyper en Veegens. Bovendien had hij het groote voorrecht ruim een jaar meer tot zijn dienst te hebben dan de vierjarige periode, binnen welke een kabinet zijn plannen gewoonlijk te verwerkelijken heeft. Was de belangstelling van minister Talma misschien te groot? Of gevoelde hij duidelijk hoe er sedert 1890 een groote verandering bezig was zich te voltrekken in de meeningen over het Duitsche verzekeringsstelsel? In elk geval nam hij nòch de ontwerpen Kuyper, noch die van Mr. Veegens over, en begon hij zijn taak opnieuw. Slechts de Landbouwongevallenwet bleef bij de Tweede Kamer liggen, maar had, zooals al spoedig bleek, evengoed ingetrokken kunnen zijn. De baan was weer vrij. Alleen de Ongevallenwet met den strijd over de risico-overdracht bleef bestaan als prikkel en aanstoot. Wat was ondertusschen de wijziging in de denkbeelden over het Duitsche stelsel? De meening - men kan gerust zeggen de sedert 1890 overheerschende meening - dat de Duitsche dwangverzekering, liefst nog breeder, nog meer gecentraliseerd, nog hechter ineengebouwd, - het middel bij uitnemendheid was om een belangrijk deel der sociale kwestie op te lossen, ging aan het wankelen. Na Oostenrijk had geen enkel land het voorbeeld meer opgevolgd, al werd natuurlijk in principe de noodzakelijkheid eener algemeene voorzorg erkend. Noch Engeland, noch Frankrijk, België of Zwitserland was in de lijn Duitschland-Oostenrijk-Nederland doorgegaan, de lijn van een toenemend gecentraliseerde Ongevallen-verzekering. Integendeel hadden die landen aan veel lossere regelingen de voorkeur gegeven. Bovendien was er in Duitschland en Oostenrijk een krachtig streven ontstaan om de takken der sociale verzekering steviger met elkaar tot éen geheel te verbinden. Dit streven om n.l. enkele eenvoudige, gedecentraliseerde organen te vormen, die de geheele taak der verzekering zouden uitvoeren, beheerschte in 1907 en 1908 de omvangrijke Duitsche litteratuur. De lof en propaganda voor ‘het’ stelsel werden op die wijze overstemd | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
door uitvoerige détailkritiek. Bovendien was de illusie dat de sociale verzekering de arbeiders terug zou voeren tot de vroegere tevredenheid geheel en al verdwenen. Eer was er een angst, dat de arbeiders in hun klassenstrijd de verzekering zouden gebruiken voor hun doel om de sociaal-democratie te bevorderen en versterken. Ook was de onaangename dokterskwestie steeds scherper naar voren gekomen, n.l. het streven der dokters om door aaneensluiting zoowel hun macht als hun materieele positie bij de arbeidersverzorging te versterken. Aldus was de denkbeeldensfeer, waarin minister Talma verkeerde, toen hij zich er toe moest zetten de taak van Dr. Kuyper en Mr. Veegens verder te voeren. Dit mag stellig geen oogenblik vergeten worden, wanneer de tegenwoordige verhoudingen van weer vier jaar later beoordeeld worden, nu de stroom der meeningen zooveel verder is gegaan, en veel van het hier beschrevene heeft meegenomen, andere punten heeft verscherpt, maar vooral geheel nieuwe denkbeelden heeft naar voren gebracht, die in 1908 nog apocrief waren. Had minister Talma zich niet in het onderwerp zoo verdiept, en had hij alle bijzonderheden ervan niet zoo precies gezien, doch slechts de uiterlijke, de politieke beteekenis ervan in 't oog gevat - waartoe hij voorkort gedwongen werd terug te keeren - hij zou dan stellig Dr. Kuyper's ontwerpen onmiddellijk hebben ingediend, om er tijdens de behandeling de wijzigingen in te brengen, die de samenwerking met de Kamer noodig zou maken. Maar minister Talma zag hoe Duitschland en Oostenrijk in breede ontwerpen hunne stelsels gingen hervormen. Hij kende de actualiteit van het gedecentraliseerde orgaan, en hij zag de donderwolken der dokterskwestie. Dit alles kon hij niet meer voorbijzien. En dus ging hij een nieuw stelsel opbouwen, een geheel georganiseerd bouwwerk eener sociale verzekering. Doch het kostte tijd. Maar meer nog, het bracht verwarring onder de politici, die de zaak alleen van de politieke kant bekijkende, haar zoo eenvoudig hadden gedacht. Wat voor vertrouwen kan men hebben in het stelsel Talma? Het Duitsche stelsel, dat was wat anders. Het had reeds van zelf zoo'n groot gezag, dat ieder zich eraan onderwierp. Maar een nieuw stelsel, met arbeids- | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
raden, een omverwerping der ongevallenwet, die al zooveel hoofdbrekens gekost had. Het is te begrijpen dat velen huiverig werden. En dat verminderde stellig niet doordat in de 2 à 3 jaar die minister Talma noodig had voor zijn plannen over Europa een andere sociale wind ging waaien. Want de nieuwe westenwind bracht de sfeer met zich van Engelsche verhoudingen en opvattingen, die ons zooveel frisscher, vrijer en sympathieker zijn dan de droge dorre oostelijke winden met Pruisische ambtenaren en politiestrafheid, die elk rechtgeaard Nederlander prikkelbaar en stuursch maken. Eerst verscheen de wet op de ouderdomspensioenen, daarna Lloyd George's wet ter bestrijding van ziekte en invaliditeit. Kort achter elkaar kwam het nieuws van het ontwerp en van het aannemen der wetten hier over. De uiterlijke politieke kant ervan was onmiddellijk zeer verlokkelijk. Hoe snel, hoe afdoende, hoe bevredigend voor de betrokkenen, was het geschied. Misschien gaf alleen de dokterskwestie eenige bedenking, doch over 't algemeen was er bijna geen oppositie. En dan was er nog bovendien een grondslag gelegd vopr een werkloozenverzekering. Doch dit kan thans buiten beschouwing blijven, daar deze regeling evenals de loonraden voor de huisindustrie en de nieuwe minimum-loonwet voor de mijnwerkers wel tot de jongste sociale golfstroom behoort die Europa in de eerste tijden bestrijken zal, maar die voorloopig ons land nog geheel en al onaandoenlijk en blind aantreft en voorbij gaat. Dat zou met de Engelsche sociale verzekering ook wel het geval zijn geweest indien niet minister Talma zich van enkele onderdeelen van het ouderwetsche Duitsche stelsel der driewerf vertakte regeling had afgekeerd. Want al hield hij wel aan de hoofdzaken vast, zoo bracht hij in de regelingen wijzigingen, die de uiterlijke gelijkenis deden ophouden. Het politieke publiek toch zag nu een stelsel Talma nieuw, oorspronkelijk, en kon niet langer nalaten een vergelijking te beginnen met het stelsel Lloyd-George. Maar helaas met als eenig resultaat van zich zelf nog meer te verwarren. Zoo kan het gebeuren, dat Nederland in dezen zomer van 1912 éen jaar slechts voor de algemeene verkiezingen nog geen stap verder is met zijn sociale verzekering. Want weliswaar is | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
de Radenwet door de Tweede Kamer aangenomen, een organiseerende wet met niets dan vorm en zonder inhoud van regeling, doch het is niet waarschijnlijk dat de Eerste Kamer tot een snelle goedkeuring ervan zal overgaan, vooraleer zij gezien heeft wat de Tweede Kamer verder aan werk aflevert dat er bij behoort. En al deed zij het toch, dan was het voorloopig een slapende wet, een doornroosje in het betooverde bosch eener verwarde politiek.
We zijn dus nu nog geen stap verder met de sociale verzekering. Er zijn echter wetsontwerpen. De ziekteverzekering is gereed om in behandeling genomen te worden. De ouderdoms- en invaliditeitsverzekering, zal voor October a.s. klaar gestoomd en gestoofd zijn door een vlijtige samenwerking van commissie tot voorbereiding en minister. Ligt ook niet de wijziging der ongevallenwet ter beschikking van de Kamer, terwijl de Landbouw-ongevallenwet nog steeds dat lot deelt? Wat kan er dan voor reden zijn tot mistroostigheid. Indien de ontwerpen het lot konden deelen van de Reichsversicherungsordnung en van Lloyd-George's ziektewet, dat n.l. in hoofdzakenGa naar voetnoot1) ieder zich met den inhoud kan vereenigen, dan zou het toch niet ondenkbaar zijn dat in enkele maanden, laat staan in een vol jaar het werk werd volbracht. In dat gelukkige geval verkeeren wij echter niet. Er bestaat zoowel tegen de hoofdzaken als tegen de bijzonderheden van minister Talma's regelingen een ernstig verzet, zoo ernstig dat de tegenstanders de voorstanders ongeveer in evenwicht houden en over 't lot der ontwerpen vooruit niets te zeggen valt. Daarbij komt dat de wijze waarop de Tweede Kamer gewoon is wetsontwerpen te behandelen juist hierin afwijkt van de gebruiken in het Duitsche en het Engelsche parlement, dat veel tijd er voor gevorderd wordt. | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
Er zijn echter nog meer en nog grooter moeilijkheden. Zelfs dan wanneer in hoofdzaken algemeen werd erkend, dat het nu tijd is eindelijk de sociale verzekering tot stand te brengen, zou er behoefte zijn aan een krachtige en besliste leiding. Hoeveel te meer nu overal zich moeilijkheden kunnen en zullen voordoen, moeilijkheden over de wijze van behandeling, over principieele vragen en over practische regelingen, om nog van redactioneele kwestie's te zwijgen. Bij wie berust de leiding? en hoe geschiedt zij? Dat op deze twee vragen geen duidelijk en eenvoudig antwoord gegeven kan worden teekent een gevaarlijke toestand. Reeds formeel is de regeling der behandeling van belangrijke en ingrijpende wetten als voor de sociale verzekering, in ons parlementair stelsel, gebrekkig geregeld. Want wij kennen natuurlijk geen gezag der regeering over de volksvertegenwoordiging. Deze blijft vrij in haar arbeid en luistert slechts naar verzoeken, niet naar bevelen van ministers. Maar wij kennen ook niet het gezag van de regeering uitgeoefend binnen het parlement, omdat zij er een deel van uitmaakt, zooals in Engeland. Formeel ziet dus de ontwerper van een zoo ingewikkeld plan ter organisatie der sociale verzekering, de leiding der Kamerbehandeling in handen van anderen, en wel van den voorzitter en van de president der commissie van voorbereiding. Dit laatste echter als een nieuwtje dat nog in beproeving is, en dat tot nu toe geen belangrijk verschil deed geboren worden met de gebruikelijke commissie van rapporteurs. Ondertusschen kan natuurlijk de werkelijke leiding zeer goed bij den minister berusten. Kamer- en commissie-voorzitter behooren toch beide tot de regeeringsmeerderheid, en zullen uiteraard den minister steunen. Tenzij er een conflict is tusschen minister en meerderheid, waarbij echter volgens parlementaire regelen de eerste wijkt. En al kan een conflict latent blijven gedurende een zekeren tijd, dan is het toch onmogelijk ondertusschen belangrijke wetten te behandelen. Vooral geen wetten die allereerst het hoofdpunt van 't regeeringspogram vormen en die verder bestemd zijn om voor een reeks van jaren een ingrijpende wijziging der samenleving te bewerken. Dit is onmogelijk. En toch? Doch zien wij eerst hoe het nu | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
met de leiding der plannen van minister Talma is gegaan? Ter beantwoording dezer vraag is het noodig enkele hoofdlijnen ervan in herinnering te roepen. De karaktertrekken zijn niet oorspronkelijk maar zuiver die van het hervormde Duitsche stelsel. Dat wil zeggen allereerst dat de indeeling behouden blijft van de ziekteverzekering als algemeene basis met daarop gebouwd eenerzijds de ongevallenverzekering, anderzijds een invaliditeitsverzekering. Voor de laatste is de ouderdom een onderdeel, doordat de leeftijd van 70 jaar als vaste reden van invaliditeit wordt aangenomen. Het behoeft dus geen verwondering te wekken dat minister Talma, van den beginne af aan, vast hield aan zijn wensch, dat de Kamer allereerst zijn ontwerp der ziekteverzekering zou aannemen. Daarop berustte alles. Werd dit gewijzigd, dan zou ook de bovenbouw zich moeten aanpassen. En dit te meer, omdat minister Talma in den geest der Duitsche en Oostenrijksche unificatieplannen een gedecentraliseerd orgaan der sociale verzekering had ontworpen, zoo stevig dat het desnoods nog andere taken van sociaal beleid op zich zou kunnen nemen. Doch het karakter dezer organen, dezer Raden van Arbeid werd allereerst bepaald door de ziekteverzekering, die hen met de verzekerde personen in de ruimste mate in een voortdurend contact zou brengen. Evenals vroeger minister Lely bij de centralisatie der ongevallenverzekering veel verder ging dan zijn buitenlandsche voorbeelden, zoo deed het minister Talma met de decentralisatie zijner organen. Hij wilde hen namelijk niet alleen de uitvoering der wet naar eigen inzicht en ter aanpassing aan plaatselijke omstandigheden, in handen geven, maar bovendien zouden zij voor een deel de wet zelf maken doordat zij enkele der belangrijkste regelen, als over premie en over uitkeeringsbedrag, konden vaststellen, zij 't ook binnen aangewezen grenzen. Wat verder nog in minister Talma's plannen afweek van het Duitsche stelsel wordt beheerscht door de dokterskwestie. En zoozeer vreesde de ontwerper de conflicten dat hij in de ziekteverzekering een splitsing bracht die geheel nieuw is en slechts door de geneeskundigen in hun belang werd gevraagd. Daarmede zijn echter grootere moeilijkheden ontstaan, dan die ontweken werden. Het Duitsche stelsel houdt de verzorging van den zieke door medische | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
hulp en geneesmiddelen in een nauw verband met de geldelijke ondersteuning die in de plaats van het loon treedt. De regelen daarvoor zijn vast en bindend. Maar het laat de verzekerden de keuze tusschen verschillende soorten van ‘krankenkassen’, die zich met de regeling belasten en die zich vrij kunnen ontwikkelen. Minister Talma splitste de medische hulp van het ziekengeld. De eerste liet hij geheel en al vrij, niet alleen voor de uitvoering, maar zelfs ook voor de regelen. En nu meende hij dat voor 't ziekengeld één énkele instelling onder 't beheer van het officieele orgaan, den arbeidsraad, geen enkel bezwaar meer kan ondervinden. Deze had dus een monopolie. Hierdoor riep hij allerlei en daardoor verwarde tegenstand tegen zijn plannen op. Allereerst van de velen die de splitsing van medische hulp en ziekengeld ten sterkste veroordeelden. En wel omdat voor die medische verzorging regelmaat, leiding, voorzorg niet mag ontbreken. Dit kan niet overgelaten worden aan 't vrij initiatief. Bovendien vindt dat tweeërlei nieuwe belemmeringen voor zich, nl. 1o. van de regeeringsvoorwaarden tot het verkrijgen der erkenning als ziekenfonds. 2o. van doktoren en apothekers die geen minder zware voorwaarden stellen. Daar tegenover staat geen enkele steun. Verder werd er tegenstand opgeroepen van hen die 't monopolie der ziekenkas van den arbeidsraad veroordeelden omdat de bestaande organisatie's, die thans ziekengeld uitkeeren, zooals vakvereenigingen, algemeene arbeidersvereenigingen enz. er door benadeeld en verzwakt worden. En ten slotte is met dit alles 't conflict tusschen doktoren en ziekenfondsen geenszins vermeden. Integendeel is het door de ontwijking der regeering georganiseerd geworden, veel sterker nog dan het verzet der Engelsche medici tegen Lloyd George's ziektewet. Medici en apotheker eischen te samen het ⅔ deel van het bestuur op, dat in het Duitsche stelsel de arbeiders bezaten. Ziet hier de bewijzen uit de dezer dagen met volledige instemming genomen besluiten van de twee maatschappijen. ‘De leden der Nederlandsche maatschappij tot bevordering der geneeskunst, verbinden zich, niet deel te nemen na 8 Juni 1912 aan eenig nieuw op te richten nieuw ziekenfonds, of aan eenig zieken- | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
fonds, dat volgens de bepalingen van een in te voeren Ziektewet toegelaten is, tenzij in de statuten aan de volgende hoofdvoorwaarden is voldaan:
Voorts bevat het besluit nog een dispensatiebepaling’.
‘Het is den leden van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Pharmacie verboden deel te nemen aan eenig nieuw op te richten ziekenfonds, of aan eenig fonds, dat ingevolge de bepalingen van een in te voeren ziektewet toegelaten is, tenzij in de statuten van zulk een fonds aan de volgende hoofdvoorwaarden is voldaan:
| |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Het hoofdbestuur heeft de bevoegdheid van dit besluit tijdelijk dispensatie te verleenen, waar het geldt aansluiting bij die fondsen, die krachtens eene overgangsbepaling in de ziektewet tijdelijk toegelaten zijn. Overtreding van dit besluit wordt gestraft met een boete van 1000 gulden’. Hieruit blijkt duidelijk dat de arbeiders zich òf aan dokters en apothekers hebben toe te vertrouwen, dan wel met hen den strijd zullen moeten aanvaarden, een strijd die zoozeer het algemeen belang raakt dat geen regeering als toeschouwer er buiten mag blijven staan. Alle afwijkingen, die minister Talma van het Duitsche stelsel maakte hebben er toe bijgedragen den kring van de tegenstanders zijner plannen te vergrooten. Daardoor is ook voor een aanzienlijk deel de aandacht afgeleid van zijn regelingen voor ouderdom en invaliditeit en voor de ongevallenverzekering. Van de eerste heeft echter een enkele overgangsbepaling plotseling sterke aandacht verkregen, doordat daarvan in een motie-Troelstra de afzonderlijke en ålle regelingen voorafgaande invoering onmiddellijk wordt bepleit. Het betreft nl. het geven van een pensioen aan de 70-jarige personen, die wel geen premie betaalden maar die ‘arbeider in den zin der wet’ zijn. Tegenover die met sympathie begroete bepaling kan vermeld worden dat het overbrengen der kleine ongevallen naar de ziekte-verzekering, deze uitschakelde uit de risico-overdracht. Want dit heeft veroorzaakt dat een zeer groot aantal fabrikanten zich verzet hebben tegen de regeling die ook door de arbeiders unaniem werd afgekeurd. In de plannen Talma zijn ten slotte deze karaktertrekken van het Duitsche stelsel gehandhaafd, dat ouder- | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
dom een soort invaliditeit is, waardoor de hooge leeftijdgrens van 70 jaar bleef gehandhaafd. Voorts dat het denkbeeld der ‘verzekering’ is aangehouden, nl. het verband tusschen uitkeering en het betaalde premiebedrag, zij het ook dat werkgever en staat een deel dier premie zullen dragen. Hiermede kan worden volstaan waar het gaat om de vraag over leiding bij de behandeling der sociale verzekering in de Kamer. Minister Talma toch heeft zijn leiding vooral geuit door met kracht op te komen voor de afdoening van de basis zijner plannen, in Raden- en Ziektewet. Zooveel gewicht heeft hij daaraan gehecht dat hij een algemeene bespreking van zijne plannen steeds ontweek en de Kamer naar die twee wetsontwerpen verwees als haar eerste taak. De Tweede Kamer had echter geen groote sympathie voor die ontwerpen. Dat bleek allereerst uit de geringe spoed die zij maakte. En daarna uit het bekende vraagpuntendebat. De bedoeling daarvan was duidelijk geen andere, dan den minister te overtuigen dat hij zijn plannen moest wijzigen. Dat debat was dan ook geenszins door den minister uitgelokt. Het was eer op te vatten als een tegenleiding van uit de voorbereidings-commissie, maar met verzoenende bedoelingen. De Kamer wilde n.l. nòch de Radenorganisatie, nòch de splitsing in de ziekenzorg, nòch ook een monopolie van ziekenkassen. Met andere woorden was de regeling der vroegere ontwerpen Kuyper en Veegens, die zich aansloot bij die van de Duitsche regeling, en die ook minister Lloyd George in Engeland volgde, haar sympathieker. Minister Talma ging echter hierop niet in. In hoofdzaak handhaafde hij zijn stelsel. Daarmede herkreeg hij in schijn de leiding. Want de regeerings-meerderheid schikte zich. Doch in wezen was er een conflict, dat slechts om politieke redenen gelegen buiten het gebied der sociale verzekering, latent en bedekt bleef. Minister Talma handhaafde zich daarna, en met de geheele regeering naast zich, bij de begrootings-discussie toen door Dr. Kuyper en Dr. de Visser pogingen werden aangewend om de ziekte-verzekering te laten rusten en aan de invaliditeits-ver-zekering den voorrang te geven. Hij behield dus de leiding en | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
zette het door dat nog in het derde zittingsjaar Raden- en Ziektewet in behandeling genomen werden. Ook toen dat begon liet hij de teugels niet los. Er zou duidelijk een verzet komen, zoowel tegen de instelling der arbeidsraden, als tegen het daarmede verbonden monopolie voor uitkeering van ziekengeld. En terecht werd aan dit verzet het best het hoofd geboden door eerst de Radenwet te doen aannemen. Doch reeds dadelijk kwam een tegenleiding te voorschijn, uitgaande van den heer Savornin Lohman, die 1o. verkreeg dat over de Radenwet niet gestemd zou worden dan na behandeling der ziektewet, en 2o. zijn stel amendementen indiende dat het geheele stelsel Talma omver wierp. Deze tegenleiding werd op gelijksoortige wijze als bij het vraagpuntendebat overwonnen, doordat het stelsel Lohman niet in stemming kwam maar in de regeeringsgezindheid van den voorsteller verdween. Maar nu kwam een andere leiding naar voren, die van Dr. Kuyper. Deze was al begonnen bij de begrooting en werd in den Standaard voortgezet, doch bleef bij de weken lange discussie over de Radenwet in afwachting. Wat niet door openlijk verzet bereikt werd, geschiedde door de langdurige behandeling der Radenwet als van zelve. Hoe later dag de kalender aanwees, hoe sterker de aandrang bleek naar de zomervacantie, hoe duidelijker het werd dat de Radenwet wel af te handelen was, maar de Ziektewet in geen geval. En ofschoon minister Talma nog uitdrukkelijk zijn ministerieel bestaan afhankelijk had gemaakt niet alleen van 't lot, maar ook van de behandeling der Ziektewet, ging toch de Kamer uit elkaar in de overtuiging dat nu eerst de Invaliditeits- en Ouderdoms-verzekering in behandeling zou komen, en wel in October. Het was Dr. Kuyper, die het decreteerde en het constateerde. En minister Talma scheen er zich bij neer te leggen. Daarmede nu is duidelijk geworden, dat de leiding bij de behandeling der sociale verzekering op bedenkelijke wijze wisselt. De minister, de commissie-voorzitter, en de partijleiders die aan 't eind der Kamerzitting zoo scherp naar voren kwamen, Dr. Kuyper, Mr. Savornin Lohman en Mr. Loeff, schenen zich wel vereenigd te hebben voor die bijzondere uitvoering van het coalitieprogramma, maar de Radenwet is aangenomen, de Ziektewet | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
ligt te wachten, en in wezen is er niets veranderd nòch aan het stelsel Talma, nòch aan het latent conflict tusschen minister en meerderheid. Alleen weet niemand wie thans de leiding heeft.
Wanneer na de Kamervacantie inderdaad de koersverandering ten opzichte der sociale verzekering blijvend zal blijken te zijn, dan is met éen slag de beteekenis der wetsontwerpen gewijzigd. Ze hebben dan n.l. een veel sprekender politiek karakter gekregen. Daardoor en daardoor toch alleen kan aan de invaliditeits-verzekering de voorrang boven de ziekte-verzekering gegeven worden. Juist omdat er onder de arbeiders een zooveel sterker wensch is naar 't ouderdomspensioen, daarom is het tot stand komen eener wettelijke regeling op dit gebied, een feit waarop zich politieke partijen kunnen beroepen. Omgekeerd het uitblijven ervan iets waarvoor zij zich schamen. Maar wanneer dat geschiedt, wanneer de voornaamste beteekenis der wetsvoorstellen gezien wordt in het politiek karakter, en de sociale verzekering in haar afzonderlijke deelen gescheiden beoordeeld zal worden, dan schijnt de baan vrij voor de nieuwere denkbeelden, die niet meer uit Duitschland, maar vooral uit Engeland tot ons kwamen. Vrij n.l. indien niet de eenmaal ingeburgerde gedachten een groote hardnekkigheid bezaten om zich te willen handhaven. Want bezien wij den toestand onbevangen en onbevooroordeeld, dan treft het onmiddellijk hoe groote gelijkenis de wording der Engelsche regelingen met de onze vertoont. In tegenstelling toch met de Duitsche verzekering, die van bovenaf werd ingevoerd door de knappe bureaukratie die Pruisen tot zijn dienst had, en die het staatssocialisme beschouwde als een tegenwicht tegen de opdagende demokratie, kwam zoowel in Engeland als in ons land de behoefte aan verzorging der oude, invaliede en zieke arbeiders van onder op. Daarom heeft steeds de regeering tegenover zich politieke eischen die naar hun eigen aard een rangorde aannemen en die zich niet schikken naar administratieve logica. Zich er ook niet naar kunnen schikken. Vandaar die zoogenaamde fout dat eerst een Ongevallen wet werd ingevoerd vóor de ziekteverzekering. 't Was namelijk wel een organisatorische fout. Maar 't omgekeerde zou een politieke fout | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
geweest zijn. Ook in Engeland ging de Ongevallen-verzekering voorop. Dat een man in fabriek of op zijn werk verongelukte, ongeschikt werd gemaakt voor eenig werk, en dat de werkgever zich van de gevolgen niets behoefde aantrekken, dat was een grievend onrecht, dat dagelijks onder de oogen van het publiek kwam, wanneer het getroffen werd door de berichten van ooggetuigen of dagbladen. Vandaar de voorrang in urgentie. In politieke beteekenis volgt dan de onverzorgde ouderdom der arbeiders. Dat is een kras en duidelijk euvel der maatschappelijke verhoudingen. En te meer in een demokratische gemeenschap, waar ook de arbeiderburger een diepe af keer heeft van de armenzorg. Dat doet de Deensche en Fransche regelingen begrijpen om aan de ondersteuning der oude armen het grievend karakter van weldadigheid te ontnemen. Vandaar ook dat in Engeland de wet op de ouderdomsverzorging aan de ziekteverzekering is voorafgegaan. En vandaar ook ten slotte de verklaring voor het verschijnsel dat hier te lande het groote publiek en allereerst de arbeiders, zóo warm gevoelt voor de ouderdomsverzorging en zoo gematigd onverschillig, ja zelfs half vijandig is tegen een systematische ziekteverzekering, vooral wanneer die zich in den weg der ouderdomsverzorging plaatst. En onder die omstandigheden is het niet te laken maar te loven, dat politici zich de tolk dezer gevoelens maken. Spreekt het al niet duidelijk hieruit, dat de wettelijke verzekering tegen invaliditeit, zooals Talma's wetsontwerp in wezen naar den aard van het Duitsche stelsel heeten moet, steeds in den volksmond een ouderdomsverzekering wordt genoemd? Tegenover dit onsystematisch, onorganisatorisch toegeven aan de politiek is door de voorstanders van het Duitsche stelsel altijd gewezen op de groote kracht en de machtige opvoedende werking die daarvan uitging, en die verloren zou gaan bij de stuksgewijze en losse invoering der regelingen. Staatspensioneering, hoe mooi ook op zich zelf, zou volgens hen onmogelijk maken dat de groote verzekeringsorganisatie tot stand kwam, die zoo duidelijk de weerkracht en het zelfstandigheidsgevoel der groote massa's versterkt. Doch nu is na een halfslachtige poging in Frankrijk | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
Engeland vóorgegaan met een verzekeringsstelsel dat zich geheel aansluit bij ongevallenverzekering en ouderdomsverzorging; een stelsel dat nog veel beslister dan in Duitschland ten doel heeft om ziekte, invaliditeit, en zelfs daarbij nog de aanleg tot werkeloosheid te bestrijden, ten einde het peil van lichamelijke en zedelijke waarde der arbeidersbevolking systematisch te verhoogen. Daarmede vervalt het argument der voorstanders van het Duitsche stelsel, dat aan de sterke en inderdaad levenskrachtige politieke eischen niet kan en mag worden toegegeven. Blijkt nu hieruit dat er tegen de koersverandering, die Dr. Kuyper in de Juni-maand wist door te zetten geen ernstige bezwaren ingebracht kunnen worden? Het tegendeel is waar. Want het zou alleen gelden indien tegelijk de Duitsche koers in een Engelsche werd omgezet.
Is er dan inderdaad zoo'n groot verschil tusschen het oude Duitsche stelsel en de nieuwe Engelsche regeling? Er zijn natuurlijk groote trekken van overeenkomst, die in den aard der zaak liggen, doch er zijn zulke belangrijke verschilpunten, dat het bedenkelijk is ze met elkaar te verwarren. Het betreft allereerst de indeeling. In Engeland is niet langer de ziekteverzekering de basis, van waaruit de zorg voor invaliditeit (ouderdom inbegrepen) en voor ongevallen wordt geregeld. De ziekteverzekering vormt een logisch geheel met de zorg voor invaliditeit. Deze is toch slechts een voortgezette vorm van ziekte. Beide moeten op gelijke wijze bestreden, en de slachtoffers op gelijke wijze geholpen worden. En die ziekteverzekering wordt niet als in Duitschland belast met de zorg voor ouden van dagen en van verongelukten; ze wordt daar integendeel geheel van bevrijd, om zich meer geheel aan een eigen taak te kunnen wijden. Dit is dus éen zeer principieel verschil dat de invaliditeit geheel en al gebracht wordt bij de ziekteregeling, en deze bevrijd van de finantieele last der ouderdomsverzorging. Dat hiervoor de staatspensioneering is ingevoerd weet iedereen. Daardoor vooral krijgt de Engelsche sociale verzekering meer het karakter van een volksverzekering inplaats van éen voor uitslui- | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
tend arbeiders. Kunstmatige grenzen van definitie's vallen weg en ieder burger kan weten dat er een grens is gesteld aan de armoede der ouderen van dagen, welke wederwaardigheden zij ook in hun leven hebben gehad. Hiermede is ook verklaard waarom niet angstvallig vastgehouden is aan de evenredigheid van uitkeering en premie, en waarom bij de ziekteverzekering dat verband in eenvoudige voor ieder duidelijke bedragen is uitgedrukt zonder de ingewikkeldheid van formules, loonklassen, percenten, enz. De Engelsche ziekteverzekering gelijkt het meest op de Duitsche, die dan ook door deze tak het meest populair geweest is en de beste resultaten kon toonen. Alleen heeft het Engelsche stelsel meer eenvoud, en meer vrijheid voor de betrokkenen. De hoofdzaak blijft echter dat de ouderdomsverzorging zoo geheel anders is. En voor die ouderdomsverzorging komt nu in October a.s. onze Tweede Kamer regelrecht te staan. Wanneer zij 't ontwerp Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering onder handen neemt doet zij het stellig om de laatste regeling. Want voor de invaliditeit een regeling te treffen zonder ziekteverzorging is een absurditeit. Dat zal zij onmiddellijk ondervinden. Even zoo goed als in Frankrijk de verzekeringswet, ofschoon aangenomen, buiten werking bleef, daar er geen geld voor beschikbaar gesteld was, evenzoo goed moet de ouderdomshulp wachten, wegens de samenkoppeling aan de invaliditeit, totdat de ziekteverzekering in werking is. Het laten vóorgaan van invaliditeitswet aan ziektewet is dus...parade. Slechts in éen enkel opzicht niet, n.l. door de bekende overgangsbepaling der motie Troelstra. Doch wanneer deze in werking treedt, wat wordt dan anders ingevoerd als staatspensioneering in een gebrekkigen en bedriegelijken vorm. Dit is dan ook de eenige zuivere consekwentie van de koers door Dr. Kuyper aangewezen, dat de splitsing tusschen ouderdom en invaliditeit evenals in Engeland wordt aanvaard, zooals die in de genoemde overgangsbepaling trouwens reeds aanvaard is. En gaat men zoover, dan is er slechts éen royale weg, die der volledige staatspensioneering, en die van het Engelsche stelsel der ziekte- en invaliditeitsverzekering. | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Wordt daarentegen Talma's invaliditeits- en ouderdomsverzekering aanvaard, op gelijksoortig berustende wijze als met de Radenwet is geschied, dan wordt zijn geheele stelsel implicite geaccepteerd, doch evenals die wet in slapenden vorm. De eerlijke uitvoerder der wetten moet deze toch laten rusten tot de ziektewet is aangenomen. En daarin heeft de Tweede Kamer weinig lust gehad. Ja, is het niet waarschijnlijk dat zij er hoe langer zoo minder lust in zal krijgen naarmate 1913 nadert en 't gevaar eener kabinetscrisis geen gevaar meer is doch integendeel een genoegen om tot een reconstructie van het kabinet te kunnen overgaan? Het eenig levende deel van Talma's plannen zou dan weer het kleine stukje staatspensioneering zijn, dat ook Troelstra zoo aanlokte. Hoe ook het resultaat moge worden der najaarsberaadslaging, vooraf kan wel reeds gezegd worden, dat het thans getob met onze sociale verzekering nog niet beëindigd is. Doch in geen geval mag dat een reden zijn om belangstelling te verliezen. De werkelijke voorstanders eener doeltreffende sociale wetgeving weten wat voor prachtig middel de verzekering kan zijn om ook de Nederlandsche arbeiders lichamelijk te versterken en daardoor ook hun materiëele en moreele toestand op te voeren. Zij hebben jaren lang gemeend dat de Duitsche verzekering daartoe het bewonderenswaardige en eenige middel was, en zij hebben eraan vastgehouden tegenover wat hen kronkelingen der politiek schenen, die niet door studie of ernstig inzicht, maar door verkiezingsbeloften aangewezen waren. Zij hebben hun taak verzwaard gezien toen de groote voorbeelden een hervormingskuur moesten ondergaan, en het werk een reuzenbouw ging gelijken. Vooral ook toen de ongevallenverzekering op zulke moeilijkheden stuitte dat zij niet de populariteit verkreeg, die er toch van verwacht mocht worden. Doch nu, zoo na bij het doel, dat een volledig plan tot stand gebracht kon worden, dit weer bezwijkt, in stukken valt onder verwarde zoogenaamd politieke manoeuvre's, nu is er een nieuw licht opgegaan over die onbegrijpelijke weerstanden. Het is nu gebleken dat er in Engeland een nieuwe sociale politiek is ontstaan op een andere basis dan de Duitsche. Werd deze laatste meer | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
en meer verdroogd in de formalistische bureaukratie van een conservatisme dat geen heil meer kan zien in 't staatssocialisme, zoo bracht de Engelsche sociale politiek de durf van nieuwe levenskracht, geput uit een wezenlijke demokratie, die 't burgerschap der loonarbeiders ten volle heeft aanvaard. De resultaten hiervan verdienen thans geen mindere maar meerdere belangstelling dan de Duitsche ‘Sozial-politik’. Want het eene staat midden in 't moderne politieke leven, terwijl het andere meer en meer een studeerkameratmosfeer om zich heen verzamelt. Slechts door in de Engelsche richting te gaan, maar dan ook beslist zonder weifelen, kan en zal er een eind komen aan het getob met de ingewikkelde wetsontwerpen, die als een boeman werken voor elke politieke belangstelling, en die helaas den naam reeds half bedorven van iets dat begroet en toegejuicht moest worden als de ernstigste poging ter vernieuwing en versterking eener wezenlijk demokratische samenleving. |
|