| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Minister Talma.
De verwerping der Bakkerswet en het gehaspel met de Ziekteverzekering hebben aan 't geheele Nederlandsche volk duidelijk gemaakt in welk wonderlijk politiek evenwicht de minister der sociale wetgeving verkeert. Ware het niet dat een eigenaardig soort liefde de Kamermeerderheid bezielt voor de verzekeringswetgeving, welker verdediging minister Talma juist was aangevangen, zoo zou hij stellig met zijn Bakkerswet zijn gevallen. Want 't vonnis over die wet was een veroordeeling van haar maker. Minister Talma steunt met zijn opvattingen van sociale politiek niet op een meerderheid in de Tweede Kamer. Dat bleek evenzeer uit de bezorgdheid voor het tot stand komen der ziekteverzekering als uit het verwerpen der Bakkerswet. Want toch wil de kamermeerderheid haar minister behouden. Die tegenstrijdigheid is aldus verklaarbaar. Dit ministerie is voor de coalitie onmisbaar. En uit deze regeering kan minister Talma niet gemist worden. Hij is als de koorddanser op het touw dat tusschen Heemskerk en de Regout - Kolkman is gespannen. De veerkrachtige regenten-paal en de Roomsche drievoet staan stevig maar het zwevende koord hangt bedenkelijk in een bocht. En daarop moet Minister Talma zich handhaven. Zijn coalitie wil niet dat hij tuimelt, maar gunt hem ook geen vasten steun onder de voeten. Zijn plannen zweven aldoor in de lucht als de ballen waarmede gejongleerd wordt. Wil hij daarvan aan 't Nederlandsche volk éen toewerpen, dan kaatst men ze gaarne terug doch houdt toch zijn hart vast dat de koorddanser niet tuimelt.
Zoo is het duidelijk dat de Bakkerswet, ondanks alle arbeid
| |
| |
en toewijding werd verworpen, omdat de rechtsche meerderheid wist dat er geen politieke gevolgen aan verbonden waren. Ook dat met de ziekteverzekering gesold wordt, en dat deze niet wordt op zij gezet, daar een ministercrisis, misschien zelfs een kabinetscrisis gevreesd wordt.
Is dit geen zelfmisleiding van de Kamer? Zou dit spel inderdaad geen politieke gevolgen hebben?
Voor wie de politiek iets dieper opvatten dan het slim beleid in de Binnenhofatmosfeer, is de zaak helder genoeg. Het ministerie Heemskerk heeft de sociale wetgeving zich tot een eerste taak gesteld. Zonder verdoezeling van 't woord sociaal, wil dit zeggen dat verbetering gebracht moest worden in 't lot der arbeiders. En hij die dit tot stand had te brengen was minister Talma. Daardoor had deze een bijzondere plaats in de regeering, afgescheiden nog van zijn taak om de belangen van landbouw, handel en nijverheid in velerlei vertakkingen te behartigen. Wie zich van dit laatste een voorstelling maakt en denkt aan de snelle ontwikkeling van land- en tuinbouw, aan visscherij, schepenwet, octrooiwet, mijnbouw en nog zoo velerlei andere onderwerpen, kan begrijpen dat een zware taak aan dezen minister was opgedragen. De arbeiders en alle sociale hervormers, die verbetering in 't lot der arbeiders een urgent maatschappelijk belang achten, hadden dus hun volle aandacht op hem gevestigd. Zij moesten hem uitteraard steunen, zoodra hij een poging aanwendde om zijn doel te bereiken. Hiermede is natuurlijk niet bedoeld een onvoorwaardelijke steun, een door dik en dun meegaan met de ministerieele plannen. Kritiek was niet alleen geoorloofd, maar zelfs dringend noodzakelijk. Doch opbouwende, geen af brekende kritiek. Wat is daarvan echter geschied? Reeds zeer lang heeft men op hem toegepast een taktiek van ondermijning, van verzwakking. Zoowel wat betreft zijn persoon, zijn inzicht, zijn bekwaamheid, als wat zijn plannen aangaat. En ten slotte is dit uitgeloopen op zijn tegenwoordige koorddanserspositie, die nu voor 't geheele volk duidelijk is en hier lachlust, daar medelijden, ginds ergernis, doch nergens geestdrift wekt.
Wanneer nagegaan wordt hoe dit alles is ontstaan, let men vanzelfsprekend op de houding der verschillende politieke partijen. Dat van de linkerzijde, de enkele vrij-liberalen een
| |
| |
voortdurende oppositie voerden tegen Talma's sociale plannen is begrijpelijk. Dat kwam uit hun beginsel voort. Anders staat het met unie-liberalen en vrijzinnig-democraten. Zij zijn voorstanders van sociale wetgeving. Deze kan een neutraal terrein vormen voor een loyale oppositie. Samenwerking op dit gebied mocht gerust samengaan met een kritiek op 't algemeen beleid. Wáár gemaakt kon worden de zoo dikwijls door deze partijen uitgesproken wensch om de clericale groepeering door een sociale te vervangen. De daad zou welsprekender zijn dan nog zooveel betoogen. Doch het valt niet te ontkennen, dat door hen een tactiek van verzwakking is toegepast om het prestige van minister Talma te ondermijnen.
Misbruik werd daarbij gemaakt van de houding der andere groepen. Allereerst van de sociaal-democraten. Hoewel deze hun kritiek geenszins intoomden, hebben zij het arbeiders belang steeds vooropgesteld in hun daden. Zij stonden minister Talma in kritieke oogenblikken terzijde en des te meer, naarmate de vijandschap tegen hem sterker werd. Vandaar de tactiek minister Talma socialist te gaan noemen, de vriend der rooden, opdat de weerstand in der rechterzijde erdoor zou worden aangewakkerd.
En deze was niet denkbeeldig. Voorop stonden de christelijkhistorischen. De heeren Lohman en Van Idzinga waren steeds gereed om bij minister Talma verloochening zijner anti-revolutionnaire beginselen te vinden en aan te wijzen. Van vriendschappelijk beraad bleek daarbij zelden, integendeel van bitter vijandelijken afkeer, ondanks den schijn van ministerialiteit.
En bijna nog erger was het zwijgen van de meer sociaal gezinde leden dier partij als de heeren De Visser en De Geer. Want zij lieten de scherpe aanvallen een vrij beloop.
En nog schadelijker moesten wel zijn de vriendelijke terechtwijzingen die Dr. Kuyper zoo onverwachts kan loslaten over 't beleid van hem, die uit eigen partij zeer veel belangrijks tot stand te brengen had. Hoe onnoozel was daarbij de steun van de onmiddelijk bevriende partijgenooten als de heeren Van Vliet en Van der Molen.
Practisch zou minister Talma zelf alle aanvallen hebben moeten afslaan indien niet onder de katholieken een betere steun was geweest. Doch ook deze was te zwak. Hoe weinig
| |
| |
kracht ging er uit van Dr. Nolens of Mr. Aalberse. En hoe averechts was de hulp der bekende Utrechtsche Talma-hulde, die zich richtte tegen de beste hulpkrachten, die in 't uur van gevaar de sociaal-demokraten vormden, inplaats van tegen de groep Loeff in eigen midden, die een zwijgend gevaar bleek te omsluiten.
Zoo werd langzamerhand minister Talma, die niet alleen had moeten kunnen rekenen op zijn meerderheid, maar ook op een groot deel der oppositie, losgemaakt van een stevigen parlementairen grondslag en in zijn zwevende toestand gebracht.
Of hij dan zelf geen schuld heeft? Of hij niet zelf ertoe bijgedragen heeft dat de weerstand tegen zijn plannen toenam, zoodat hij bij arbeidswet en steenhouwerswet moeilijkheden te overwinnen had, die 't behaalde succes met deze plannen een bedenkelijken kant gaven, en dat hij zijn bakkerswet verworpen zag, voor zijn stuwadoorswet geen kans meer heeft, en in zijn verzekeringsontwerpen een vermoeiende en uitputtende worsteling moet doormaken in voortdurende spanning over de uitkomst?
Er is geen twijfel mogelijk, dat minister Talma herhaaldelijk verwarring heeft gesticht tusschen hen, die hij voor zijn plannen had moeten en kunnen vereenigen. Want zijn taak was het geweest alle echte voorstanders van sociale wetgeving bijeen te brengen. Wel niet in een politiek verbond, maar in een practische samenwerking op zuiveren grondslag van gemeenschappelijke denkbeelden. Dit is bij sociale wetgeving niet alleen mogelijk maar zelfs noodzakelijk. Dat het kan, wordt het niet bewezen in de Internationale vereenigingen, die voor dit doel zijn gesticht, en waar velerlei partijen uit allerlei landen de vormen weten te vinden voor wettelijke maatregelen, waarin de arbeidersbelangen tot uiting komen?
Hoe minister Talma dit deel van zijn taak verzuimde kan blijken uit zijn houding bij de voorbereiding van de twee groote onderwerpen van arbeidersbelang. Het eerste is de beperking van den arbeidstijd der industrieele arbeiders. Het is nu meer dan drie jaar geleden dat de tienuren-motie in de Tweede Kamer werd behandeld. De natuurlijke groepeering der sociale hervormers vond hierbij plaats, en minister Talma had slechts de leiding op zich te nemen. Hij deed het echter niet, stichtte
| |
| |
in tegendeel verwarring, door nòch tegen, nòch vóor deze principieele uiting zich te verklaren, en steunde daarbij de conservatieve elementen, die ‘bezwaren’ zochten. Hij stootte zelfs de krachtige hulp van de sociaal gezinde katholieken zoozeer van zich af, dat hij hen in ongelegenheid bracht. En twee jaar moesten erover heengaan eer de groep ‘Aalberse’ van de ‘bekoeling’ bekomen was.
Het tweede belangrijke punt is de sociale voorzorg. De Kamer zocht gelegenheid om te geraken tot een principieele discussie, opdat duidelijk kon worden hoe eenheid van denkbeelden tot stand te brengen was. En tot tweemaal toe.
Eerst was het een algemeene discussie over de sociale verzekering, die met opzet uit het begrootingsdebat was uitgeschakeld. Minister Talma greep niet alleen deze gelegenheid niet aan om eigen denkbeelden te toetsen aan die van hen, met wier steun hij zijn werk moest verrichten, doch weigerde iets over zijn plannen te zeggen. De goede bedoeling der Kamer verliep daardoor in een scherp conflict tusschen meerderheid en minderheid.
En toen de denkbeelden van den minister in den eersten vorm van een ontwerp gereed lagen en wederom de Kamer een principieele discussie wenschte in 't bekende vraagpuntendebat, was de minister dwars, en ontging de gelegenheid zich een sociale aanhang te vormen om daarmede tot overleg en eenheid van plannen te geraken.
Waaruit kwam die houding van minister Talma voort? Was hij zoo buitengewoon koppig en dwars om moedwillig zijn eigen werk in de war te sturen, zooals nu de ervaring bewijst?
De oorzaak is geen andere dan misplaatst vertrouwen, allereerst in de volgzaamheid der meerderheid en dan in 't eigen inzicht in sociale wetgeving.
Het eerstbedoelde, bedrogen uitgekomen vertrouwen, kwam aan 't licht na de verwerping der Bakkerswet. Minister Talma had altijd gemeend dat de rechtsche partijen de tegenstelling tusschen aristokraten en demokraten konden overbruggen. Met de coalitie achter zich had hij geen hulp der oppositie noodig. Zij had hem vertrouwd, en hij haar. Zoover zelfs dat hij zich als 't ware met een blanco-mandaat voorzien zag om zijn in- | |
| |
zichten volledig uit te werken binnen het politieke programma, waarop de coalitie zich bij de verkiezing had verbonden.
En nu is dat inzicht op het allerbelangrijkste punt te kort geschoten. Toen hij als minister optrad, stond het vrijwel vast dat de sociale verzekering naar het schema van enkele groote lijnen, in hoofdzaak de Duitsch-Oostenrijksche uitgevoerd zou moeten worden. Op die basis hadden de ontwerpen Lely, Kuyper, Veegens ontstaan. En van ernstig verzet daartegen was niet gebleken. Tegen die vroegere ontwerpen had echter minister Talma persoonlijk uitvoeringsbezwaren. Bij de voorbereiding en voorloopige behandeling daarvan was hij betrokken geweest. Hij kende de leemten, de fouten, de moeilijkheden. En op grond van dat alles had hij een eigen plan, een breed plan van een geheele aaneengesloten verzekering, gebouwd op eene solied en krachtige organisatie. Dat plan wou hij niet opgeven voor de velerlei losse denkbeelden, die in een parlement opgeworpen zouden worden, of voor te groote voorspiegelingen van demagogische strekking. En hij vertrouwde dat hij zijn plan slechts behoefde uit te werken om het door de coalitiemeerderheid, als 't ware en-bloc aangenomen te zien.
Doch reeds voor hij zijn plan vormde, en in nog sterkere mate daarna, begonnen de denkbeelden over sociale voorzorg ten bate der arbeiders te vervloeien. Er kwam een stroom, die snel aanwies ten bate van andere plannen, die na talrijke jaren van voorbereiding in Engeland verwerkelijkt werden. Eerst de staatspensioneering, daarna Lloyd George's ziekteverzekeringswet gaven 't bewijs van een betere regeling dan de Duitsche. In Engeland had men niet daaraan gewild, n.l. niet aan het stelsel, wel aan het doel en liefst met nog ruimere strekking. En na zeer lange plannenmakerij en strijd, ontstond bijna opeens de nieuwe, ruimere Engelsche regeling.
Het noodlot wilde zelfs dat minister Talma persoonlijk de sympathie ervoor aanmoedigde door een tweetal rapporten, van den heer Elink Schuurman die de voordeelen van de Deensche boven de Duitsche ouderdomsverzorging en van den heer Savornin Lohman, die de eenvoud van de Engelsche ziekteverzekering aantoonden. Dat vooral, en ook de vorm waarin zijn eigen plannen zich vertoonden riepen een weerstand op,
| |
| |
die niet meer is weg te nemen. En zooals 't ging met de sociale verzekering, zoo ook is 't gegaan met de regeling van den arbeidsduur. Het plan van minister Talma om dit onderwerp bedrijfsgewijze te regelen is onhoudbaar gebleken, zoodat - maar te laat - het denkbeeld eener algemeene wet ook bij hem ingang moest vinden.
Minister Talma, die zoo bij uitstek geschikt scheen om voor de rechterzijde als sociaal hervormer op te treden is dus niet zonder eigen schuld in den tegenwoordigen toestand van zwevend politiek evenwicht geraakt. Maar evenmin gaan de politieke partijen en vooral niet de vrijzinnig-demokraten vrij uit, die er van geprofiteerd hebben, dat de minister te groot vertrouwen had, door hem te drijven in een verkeerde richting. Want het merkwaardige voorbeeld der sociaal-demokraten toont het duidelijkst aan dat met opbouwende kritiek wel degelijk ook door minister Talma iets goeds voor de arbeiders tot stand te brengen zou zijn.
| |
De conservatieve wind.
De kleine, enge politiek die unie-liberalen en vrijzinnigdemokraten ertoe dreef minister Talma tegelijk als onbekwaam en als socialist te brandmerken, en de rechter partijen noopte om hem beurtelings te laten af breken, en hem daarna door dik en dun te redden van een tuimeling, wreekt zich niet alleen op minister Talma, maar ook op hun eigen karakter.
De positieve kracht van een bewust streven naar verwerkelijking van politieke denkbeelden gaat daarmee verloren. De actieve politiek wordt niet een sterk streven, maar een spel, een reeks schermutselingen in plaats van groote slagen.
En 't eenig resultaat kan natuurlijk niet anders zijn dan conservatisme. Wat er eenmaal is bezit de kracht van te bestaan. Oude instellingen en gevestigde denkbeelden kunnen niet dan met een krachtig bewuste wil hervormd of vervangen worden. Is die niet aanwezig dan vergaat de storm der nieuwe beginselen in een zacht gelijkmatig windje, dat om het andere heen speelt, dat dan nog hecht en niet zoo kwaad bevonden wordt.
Zoo kreeg de heer Savornin Lohman de leiding over de
| |
| |
rechtsche coalitie, die hij voor zijn beginselen van den christelijken rechtstaat laat bukken, al meende men ze even verouderd als v. Houten's liberale denkbeelden.
Zoo ook herwonnen Unie-liberalen en vrijzinnig-demokraten de verloren liefde voor de vrije bedrijfsontwikkeling der Manchester school, voor persoonlijke vrijheden, en voor 't particulier initiatief, die wezenlijk nog een glans van vernieuwing schenen te vertoonen. Liberale concentratie, de onmogelijke leus, scheen weer mogelijk. Een ouderwetsch liberaal bewind lokt weer in 't vooruitzicht. En de voorteekenen schijnen niet ongunstig.
De al te sociale taktiek der Belgische liberalen was een waarschuwing. De tariefwet deed de vrijhandelsbeginselen een verjongingskuur ondergaan.
En zoo komt de conservatieve wind langzaam, bijna ongemerkt, de vrijzinnigen verleiden tot de waan alsof zij een Meidag gaan beleven, in plaats van een zeldzaam zonnige Novemberdag.
Maar 't is een wrange waan. Want zoodra de liberale concentratie zoekt naar een program, vindt ze niet meer de tijd van een halve eeuw geleden, maar ze vindt er....de sociaaldemokratie. Die is het die haar een meerderheid in de kamer onmogelijk maakt. Die is het die een waarschuwende vinger opheft wanneer ‘geliebäugelt’ wordt met de vrij-liberalen.
Die is het die op zekeren Dinsdag in September weer zal herinneren aan den eisch van algemeen kiesrecht.
Die is het ten slotte die van de sympathie voor staatspensioneering en de Engelsche wet tegen ziekte en invaliditeit, bewijzen vraagt van kracht om zich in de wetten en in 't voor die wetten benoodigde belastinggeld te verwezenlijken.
En voor de rechterpartijen staat daar ook die zelfde sociaaldemokratie met de wapperende roode vlaggen en de lokkende banieren van vakbeweging en de zich uitbreidende gebouwen der verbruikscoöperatie's.
Want ze zien hoe hun arbeiders-kiezers scheele oogen daarheen werpen, hoe zij al afgevende op de ‘rooien’ toch niet kunnen laten te kijken wat zij doen en wat ze zijn. Ze zien al druppelsgewijze hun patrimonium- en volksbondmannetjes overslaan naar het leger van geestdrift.
En ze moeten aldus wel angstig worden voor den overwegenden
| |
| |
invloed van Lohman, van Idzinga, Loeff, wier veto hen telkens weer dwars zit, omdat daarmee de grond hen onder de voeten wegzakt. De conservatieve wind blijkt direct guur en koud, wanneer het zonnetje van een korten dag achter de wolken zinkt.
| |
Het rapport der Grondwetscommissie.
Geen beter dienst hadden de conservatieven aan de hervormingspolitiek kunnen bewijzen dan door het rapport van de staatscommissie voor de Grondwetherziening.
Dat is het overtuigende bewijs van overmoed, door tijdelijk gunstige omstandigheden, als gevolg van minister Talma's fouten en de enghartige taktiek der sociale hervormers, in de conservatieven opgewekt.
Het was alsof de gordijnen der slaapkamer van 't Nederlandsche volk plotseling opengetrokken werden toen dat rapport publiek werd.
Ziet daar waar we toe gekomen zijn. Dat is mogelijk. In plaats van nieuwe aanplant, van nieuw leven in Holland's tuin, opdat een krachtige groei mogelijk zal zijn, wordt voorgesteld de bestaande boomen te snoeien, de toppen eruit te zagen, om er een ouderwetsch vaderlandsch prieeltje van te maken. Een grooter Nederlandsch volk door erkenning van burgerrecht aan allen, 't zal wel moeten, maar we kunnen het er niet over eens worden hoe 't in de minst schadelijke vormen kan geschieden.
Maar al weten wij dat niet, wij grondwets-herzieners, we weten wel hoe we kunnen zorgen voor versterking van de koninklijke macht, die we tot de onze, de conservatieve rekenen. Evenals die van de eerste kamer. En we kunnen wel zorgen dat kerken en christelijke scholen vooruit goed bezorgd zijn, voordat een demokratische zondvloed zou komen.
Evenzeer zullen we 't gezag in de gemeente wat meer bestand maken tegen de volksinvloeden.
Dat is in hoofdzaak de wijsheid van 't behoud dat sterk is, omdat het er is.
Maar dat dan nu ook gezien wordt als angstig, als bevreesd, hoe sterk het zich thans nog voelt.
| |
| |
Bevreesd voor niets anders dan voor de sociaal-demokratie. Dat deze zich bewust blijkt van haar taak, van een groote taak, hoewel alle kans van directe verantwoordelijkheid uitgesloten is, blijkt het niet, ondanks woorden en heftige gebaren, uit de ernst waarmee de sociaal-demokraten om en naast Talma staan met vlijt en toewijding en volharding, wakende voor het belang der arbeiders, waar en hoe ook, tot zelfs in de ‘débacle’ van den echten christen sociaal hervormer?
G. Burger. |
|