De Beweging. Jaargang 8(1912)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Twee gedichten Door M.S. Roetman Op de Schinkel Door 't prachtig water rilden dunne reven, daar luidloos roeiers dreven in hun boot. Hoe helder spiegelde 't oranjerood der lucht erin, waartegen hoog geheven de wimpel van een schip; hoe duidlik sloot dat in zijn ronding 't donker beeld van even bewogen grasrand, wijl in 't blauwe dood van verte nauw bleef enkle molen leven! De gele scheepslamp leek een innig oog, dat had aan teder mooi zich zat gedronken van nat, waarachter zon was neergezonken, 't zeil te benijden dromer, toen het toog traag naar zijn doel bij de eerste sterrevonken, daar die 't roer draaide rustdag was geslonken. Desembermorgen De zon kwam op, toen paarse nevels lagen op 't paarse land en leek van gloeiend goud een wel, die water, huisjes, torens zagen, blinkend opeens uit droom van koele grauwt'. [pagina 68] [p. 68] Wel duizend wolkjes, 't hoogste van den hemel beklimmend, schenen vlokken van haar schuim, dat de aard zacht tintte door zijn weids gewemel en telkens dieper 't eindeloze ruim. Kanaal met schepen, spoorbrug, groene zijde van dijk en slootjes bloosden wonderrood, om langzaam dan te bleken. O, dit blijde bleef in veel ogen nog, nadat het vlood! Vorige Volgende