het dat, plotseling, niets achterbleef dan ‘hollow Ruin’. De andere geest antwoordt: ‘Desolation’ is geluidloos, bedriegelijk; ge droomt dat ze de Liefde is, maar ge ontwaakt en ze wordt u bewust als Pijn, scháduw (van de Liefde).
Het eenige dus wat de Liefde onmiddelijk achterlaat, onmiddelijk met zich voert, is Ruin, is - met een andere uitdrukking - Desolation, is - in onze bewustwording - Pain.
Kon de overeenstemming van deze benamingen duidelijker gezegd worden dan in het voorafgegane?
Ja; want het nu volgende Koor geeft de proef op de som. Als de geest geeindigd heeft, als we dus gehoord hebben dat Desolation ons als Pain, schaduw van de liefde, bewust wordt, dan schijnt het, of de dichter ons ook geen oogenblik in twijfel wil laten omtrent de synonimiteit van de termen die hij gebruikt heeft. Hij laat het koor aanheffen:
Though Ruin now Love's shadow be,
Following her destroyingly, etc.
Pain, Ruin, Desolation zeggen hier dus alle hetzelfde, zóó namelijk dat Ruin en Desolation beurtelings de verwoestingzelf voorstellen - wel te verstaan innerlijke, geestelijke verwoesting, want in den beurtzang van de Geesten is van geen andere sprake - terwijl door Pain ons bewustzijn van die beide wordt uitgedrukt.
Voor zoover begrippen zich in de poëzie van Shelley logisch laten vervolgen, zijn deze beteekenissen uit de aangehaalde tekst duidelijk af te leiden. De woorden staan bovendien in Shelley's taal voor vaste figuren, die herhaaldelijk terugkomen, en die hij zonder twijfel al van Southey overnam. Wat in 't bijzonder de Desolation figuur aangaat, als de verwoestende macht, ongeveer op dezelfde wijs als Shelley door het koor Ruin laat schilderen - maar dan enkel uiterlijk opgevat - komt zij reeds in Southey's Joan of Arc voor:
When Desolation royally careers
Over thy wretched country.