| |
| |
| |
Politieke feiten en richtingen
Weifelen of beslissen.
De Tweede Kamer is bevrijd van een zonderlinge beklemming. Zooals bij weifelaars dikwijls voorkomt, verkeerde zij in een stemming, die door een dwangvoorstelling beheerscht scheen, van namelijk belet te worden een beslissing te nemen. Er dreigde oppositie hier, obstructie daar, om tegen te houden dat er op wetgevend gebied iets tot stand kwam.
Voor de Paaschvacantie was 't al gebleken dat er niets van aan was. Integendeel bleek er ruimte van tijd, en ruimte van werklust te over en niet het minst aan de linkerzijde der Kamer waar de booze geesten zouden huizen.
De rechterzijde was echter verre van overtuigd. Haar ‘idée fixe’ was te machtig. De sociale verzekering moest doorgezet worden tegen de weerstanden van de linkerzijde in. Die taak scheen geweldig zwaar en alles moest ervoor wijken. Er was een volledige politieke mis-en-scène klaar. Maar alles mislukte. Toen de Kamer, ofschoon een week later dan noodig, bij elkaar kwam, was er nog geen ziekte verzekeringsontwerp om aan de orde te komen. Maar de vechtlust tot het doorzetten van 't niet ver genoeg klaar gekomen ontwerp was er wel.
Vandaar dat op den eersten Kamerdag na de Paaschvacantie de getrouwe rechterzijde de aanval opende. Er ontstond groot rumoer en scherp geschil. Waarover is later niemand duidelijk geworden.
Want den volgenden dag bleek dat er geen enkel bezwaar
| |
| |
kon bestaan om in den volkomen leegen kamertijd urgente onderwerpen te behandelen.
Kwaad humeur was 't geweest en waarschijnlijk omdat de ziekteverzekeringscommissie niet op het psychologisch moment haar boodschap afleverde, zoodat de linkerzijde geen obstructie kon voeren, en daarvoor niet vinnig bestraft kon worden.
't Resultaat is echter geweest dat in korten tijd drie belangrijke onderwerpen aan de orde zijn gekomen, en dat bleek hoe vlot het werken van de Kamer kan gaan. Indien ze namelijk beslissen wil, of anders beslissen moet. En dat heeft een patiente van beangstigende geestesbeklemmingen bevrijd.
Die patiente is de regeeringsmeerderheid, die nu ziet dat het heelemaal niet zoo'n zware taak is om belangrijke wetsvoorstellen te doen behandelen.
Wat wel echter zwaar bleek was een andere taak, om namelijk zelf alle weifeling te laten vallen en scherpe beslissingen te nemen.
Hoe is het mogelijk dat een coalitie die over een zoo sterke meerderheid in Eerste en Tweede Kamer beschikt door een dergelijke weifelziekte schijnt aangetast te zijn?
De gewone verklaring is deze dat conservatieven en hervormingsgezinden nooit practisch kunnen samengaan.
Deze verklaring moge juist zijn, ze is te algemeen om inzicht te geven in den zonderlingen gemoedstoestand der regeeringscoalitie. Een nadere uitwerking is wel gewenscht. Is die niet hierin te zoeken dat het ministerie Heemskerk zoo beslist zich gebaseerd heeft op de scherp verscheiden elementen der coalitie, dat het geheel en al de compromishouding heeft aangenomen? Al moge het dunne toga'tje der ‘unio mystica’ er soms omheen geslagen worden, naar gelang de omstandigheden die versiering gewenscht maken.
Hoe anders was de houding van 't ministerie Kuyper. Daar was het kleed der ‘eenheid boven geloofsverdeeldheid’ voortdurend in gebruik, om nu eens in deze dan weer in andere plooien geschikt te worden. Soms was het de Romeinsche toga die de houding van den pleitbezorger van
| |
| |
het recht of van de openbare zedelijkheid relief moest geven. Een andere keer de profetenmantel om onder die vorm beter tegen de zonden van den tijd zich te kunnen weren. Nog eens werd het uitgezwaaid tot een wapperende strijdbanier om den vijand te vernietigen, of wel in plechtigen neerval geschikt aan het gezag een hooger aanzien te geven en beslister gehoorzaamheid te verschaffen.
Het ministerie Heemskerk heeft dat alles niet zoo nagedaan, en heeft vrij nuchter en rationalistisch rekening gehouden met het feit dat de politieke eenheid der coalitie nog omgezet moest worden in practisch regeeren. En dat daarvoor nog meer noodig was dan de stoeling op een wortel des geloofs.
Twee wegen daarvoor waren mogelijk. Of wel een voorafgaand overleg tusschen regeering en haar kamermeerderheid over elk belangrijk plan. Dan wel een sterke leiding, die van de regeering uitgaande, de meerderheid zou dwingen haar te volgen en te steunen.
Noch het een, noch het ander schijnt noodig te zijn gevonden.
Telkens blijkt dat het overleg tusschen de regeering en haar eigen partijen in de Kamer, pas begint indien het al bijna misloopt. En uit het feit dat het in de belangrijkste dingen ‘misloopen’ kan, is verder duidelijk dat de regeering aan haar coalitie geen leiding geeft.
Is de verklaring daarvan niet eenvoudig deze, dat het onmogelijk is om met de plannen dezer regeering inderdaad politieke leiding te geven?
Al die plannen, het éen na het ander, zijn gekenmerkt door halfheid, door onbeslistheid, door het blijven hangen tusschen twee stoelen, zoodat er op beide een uitnoodigende ruimte voor afdringen open blijft.
Dat heet practisch. En wie aan de oppervlakte van dezen tijd zijn oor openzet zal maar al te dikwijls dergelijke halfheid hooren aanprijzen als tactvol. Maar ook alleen aan de oppervlakte en als een schijn. Want inderdaad is het onpractisch en tactloos. Het brengt weifeling en onzekerheid. Dat maakt een politieke partij zenuwachtig en ontneemt het vertrouwen in eigen kracht.
| |
| |
Ondanks de schijnbare rustigheid van het ministerie, en de blijkbare onrust der Kamer-meerderheid, is het niet de laatste, maar de eerste die de schuld heeft van 't slechte legislatieve werk. Telkens en telkens toont die meerderheid haar buitengewone gewilligheid om den weg te gaan die wordt aangewezen, mits er slechts aan gedacht wordt dat ze politici zijn, d.w.z. dat binnen niet al te langen tijd de rechtsche kamerleden voor hun kiezers komen te staan, en dan liefst niet in 't hemd hunner toezeggingen van voor vier jaar. En mits slechts de partij die het rijkst is aan individueel afwijkende meeningen, nl. de christelijk-historische, dat kan doen zien. Maar de regeering laat haar meerderheid volkomen vrij om eigen wegen te gaan of liever daarop stil te blijven staan; waarschuwt nauwelijks als er hier en daar gevaar voor afdwalen bestaat, totdat opeens de nood aan den man is en onder een halve paniek vreemdsoortige beslissingen vallen.
Vandaar die angst voor beslissingen, die samengaat met een koortsachtig verlangen dat ze toch snel achter den rug zullen zijn, hoe dan ook.
Blijkt dit niet duidelijk uit de jongste politieke gebeurtenissen?
| |
De val van minister Wentholt.
De minister van marine was al veroordeeld. Hij miste niet alleen het vertrouwen van de tweede kamer, maar bovendien zoozéer dat van de marineofficieren, dat zij ten slotte een krachtige campagne hebben gevoerd om hem met zijn pantserschip te doen verongelukken.
En toch scheen dat dubbele wantrouwen in het persoonlijk beleid niet voldoende om hem te doen duikelen. De regeeringsmeerderheid deed in December alle moeite om hem gelegenheid te geven zich te redden. Zoozeer zag zij op tegen het nemen van een beslissing. Meer nog. Dr. Kuyper nam de ondankbare taak op zich het aanbouwen van een pantserschip goedtepraten, dat door alle deskundigen als onbruikbaar veroordeeld was, en blijkbaar alleen om den minis- | |
| |
ter - en de politiek - vlot te houden. Zou Dr. Kuyper's advies gevolgd worden? Zou het ministerie zoozeer zich achter den ambtgenoot scharen dat de kamermeerderheid ondanks alles minister Wentholt ging handhaven? Het scheen een oogenblik mogelijk. Maar ook dat was een beslissing die de kamermeerderheid zonder krachtige leiding door de regeering niet durfde nemen.
Wat was er eigenlijk voor leiding geweest? Wat was de beteekenis van Wentholt's pantserschip? Het is nog niet zoo heel lang geleden, al schijnt het bijna vergeten, dat de kustverdediging een urgente kwestie heette. De veiligheid van 't land was niet gewaarborgd indien niet snel de millioenen beschikbaar gesteld werden. Zachtjes aan raakte echter het dure plan - dat bovendien niet gevaarloos bleek - op den achtergrond, al is het niet verdwenen.
Die geschiedenis maakt den twijfelenden burger nog ongelooviger. Waarvoor dient het zulke groote sommen gelds te offeren, terwijl voor zoo velerlei nuttige, ja zelfs urgente dingen, de schatkist gesloten blijft. Daarmede wordt natuurlijk geen oogenblik vergeten dat de verdediging van ons land een allervoornaamst belang is. Ook niet dat de verdediging van Indië een nationale taak is, daar 't verlies der koloniën ons volksleven een groote knak zou geven. Niemand zal ontkennen dat het een dringende en aldoor urgente plicht der regeering is om er zich rekenschap van te geven wat gedaan kan worden. Maar met vast plan en met heldere en overtuigende overwegingen. De defensie is vanzelfsprekend geheim, maar niet de grondslag waarop zij rust. Daarover worden alle discussie's in 't openbaar gevoerd en te recht. Het verdedigingsplan in groote lijnen, maar vooral de kans om het doel ermee te bereiken, en de kosten die ermee gepaard gaan, dat moet bekend zijn. Alle geheimzinnigheid daarover kan slechts één bedoeling hebben: de zwakte ervan te verbergen.
Dat nu is een oude en pijnlijke kwaal in ons geheele Nederlandsche militairisme. Men voelt of men weet dat het onvoldoende is. Troost zich met de gedachte dat in zeer bijzondere omstandigheden leger en vloot niet doelloos zou- | |
| |
den kunnen zijn. En ondertusschen wordt aldoor meer geld gevraagd om 't een en 't ander wat sterker te maken.
't Kan echter niet de vraag zijn of we weer iets sterker zijn geworden, maar of we sterk genoeg zijn. Want zijn we dat niet dan zijn alle moeite, alle kosten en alle opofferingen toch voor niets geschied.
Dat is de allereerste, en allervoornaamste vraag, die ook bij 't pantserschip onbeantwoord moest blijven, of zoo zij al beantwoord kon worden, dan slechts met neen. Doch hierom ging de kwestie bij den val van minister Wentholt nog niet eens. Wij zijn er nog ver van verwijderd dat het Nederlandsche volk voor de keuze zal gezet worden, om òf de zeer hooge prijs te betalen voor eigen veiligheid òf aftezien van elke poging tot wedijver in bewapening met de groote naburen.
Voorloopig zal steeds het streven van elke regeering zijn om te doen wat wij kunnen, en niet wat noodig is, daar dat onze krachten te boven gaat.
Tegenover die leus ‘te doen wat wij kunnen’ stond echter heel lang een andere, ofschoon verborgen en slechts door al te eerlijke naieveteit als van Mr. Kerdijk openlijk geuit, ‘van toch iets te doen’. Daarover gaat tegenwoordig de strijd van de besten onder de voorstanders van nationale defensie n.l. tegen een oude sleur, en militairistische bureaukratie. Er wordt gevraagd een plan, zoo noodig meerdere plannen met kostenberekening om te kunnen zien wat het voordeeligst te bereiken is, en hoever de verdediging het meest effectief binnen onze finantieele beperking kan worden ingericht. Organiseerend vermogen, technische bekwaamheid, vakkennis, inzicht in de groote veranderingen die leger en vloot der groote mogendheden ondergaan, dat alles is strikt noodig om zulke plannen te kunnen opstellen.
Niets daarvan echter bij het panterschip, dat geen lid van eene organische gedachte was, maar iets op zich zelf, technisch en vakkundig een onding en onbruikbaar tegenover 't modernste vlootmaterieel.
Het was slechts een schip dat paste bij wat er al was, bij
| |
| |
een eigen werf, eigen dok, gebruikelijk geschut, en dat iets moderner was aangekleed.
Met tot eenig voordeel dat daarbij juist de som gelds besteed was, die blijkbaar door het ministerie ter beschikking van den ambtgenoot van marine was gesteld.
Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat vroeger ook op gelijksoortige wijze werd gehandeld. Het kabinet bepaalde de finantieele grenzen voor het ‘toch iets doen’ aan de vloot. De minister maakte en bouwde ervan wat hem 't beste vòorkwam. Doch het bleek al spoedig genoeg dat het zoo niet ging. Helder en scherp was door bijna alle marine-speciali-teiten, hoe ook verdeeld tusschen artillerie-vloot of torpedovloot, de oude ‘toch iets doen’ -manier van werken afgekeurd. En zoo luid, zoo aldoor luider dat geen politici zich doof konden houden, of ze moesten opzettelijk met Dr. Kuyper zich de ooren dichtstoppen.
En toch liet het kabinet minister Wentholt begaan en vasthouden aan zijn pantserschip onder de oude leus dat het landsbelang geen uitstel meer gedoogde.
Was minister Wentholt los gelaten? 't Scheen eerst van niet. Want de ‘premier’ Heemskerk kwam hem in de Kamer te hulp. Waarmede niets anders gezegd kon worden dan dat het kabinet zich erachter zette om naar Dr. Kuypers aanwijzing politieke krachten, d.w.z. stemdwang uit te oefenen.
Te laat echter. De rechterzijde kon niet meer de verantwoording op zich nemen voor een zaak die zoo ver verloren was. En de aller-individueelste-christelijke partij kwam met een doodsvonnis aandragen, waarop voor minister Wentholt nog gratie mogelijk was. Want veroordeeld zou hij toch ermee zijn. Immers een commissie zou gaan aanwijzen, wat de minister niet kon of niet wou, en hij mocht erbij toezien.
Dat was duidelijk een verrassing, neen een overrompeling van het kabinet. Want nu werd duidelijk dat ook de regeering in haar geheel een taak had, ten opzichte van het verdedigen van de landsgrenzen en Indië. En dat zoo'n door de Kamer ingestelde commissie niet alleen den marineminister, maar 't geheele kabinet veroordeelde.
| |
| |
Na eenige dagen beraad nu het ‘mis liep’, werd een schijn-oplossing gevonden. De motie-Savornin-Lohman, die niets anders belichaamde dan de houding der marine-officieren-oppositie, werd teruggenomen, en 't panterschip met minister Wentholt erbij naar den kelder gestuurd.
En als was er niets gebeurd, berichten de bladen dat zeer binnenkort ‘de’ commissie voor de Indische verdediging benoemd zal worden. Van de eene halfheid in de andere verzeilende, was de regeering als een slappe luchtballon zwevend gehouden door 't overboord werpen van ‘ballast’.
| |
De Bakkerswet.
Na een jammerlijke mislukking een overwinning. Maar een die zoowel voor de coalitie als voor de regeering meer zorg dan genoegen meebrengt. De verschoppeling onder de velerlei wetsontwerpen dezer regeering die Bakkerswet heet is na slechts weinige dagen van behandeling, ongedeerd door de spitsroeden heen gekomen. En algemeen wordt erkend dat het aan de sociaal-demokraten te danken is dat het zoo afliep. Weliswaar zal het diploma ter aanmelding aan de Eerste Kamer nog moeten uitgereikt worden, doch het is niet goed denkbaar dat het thans nog zal worden onthouden, nadat men het zoo ver liet komen. Er waren zooveel andere kansen geweest om het wicht minder opzienbarend te vermoorden. Het is echter blijkbaar taai, want het heeft heel wat doorstaan. Toen minister Talma aan den opzet begon was hij van de stoutste verwachtingen. De bakkerswet zou het broodbedrijf tot aller genoegen reinigen van dien uitwas, die nachtarbeid heet. De bakker was altijd 's nachts in de weer en dan nog dikwijls hoe lang wel. Maar dat hoe lang vond minister Talma een moeilijke kwestie. Het wegnemen van den nachtarbeid, de verplaatsing van 't werk van den dag naar de nacht, dat was eenvoudig. Talrijke belanghebbenden werden gevraagd, geroepen, om mee te werken. Er kwam een voor-ontwerp nu vier jaar geleden.
Doch o wee, de belangstelling was ontketend, en al wat brood bereidde in gang gezet. Men weet daar wat gist en
| |
| |
gisten is. Dat bleek, want er kwamen comité's en commissie's, partijen voor en tegen, die het land gingen voorlichten met vergaderingen, brochures, neen boeken. Alles kwam er bij te pas, statistiek, hygiëne, ekonomie, bedrijfsleer, chemie en wat niet al. En toen die strijd in vollen gang was werd de tweede kamer traag. Zij die zoo graag werkt met volle kennis der feiten, kreeg er veel meer dan zij verteren kon. De kamerleden moesten gaan kiezen tusschen de partijen, en....kwamen zeer onder den invloed van broodbereiders, die in staat waren hen hunne beschouwingen op smakelijke en gemakkelijk verteerbare wijze gaar te bakken.
Deze wisten ook groote principe's voorop te stellen: vrijheid van het gezin, vrijheid van arbeid en van bedrijf, de onbelemmerde moderne bedrijfsontwikkeling die beter, hygiënischer, goedkooper product levert.
Meer nog. Er werd beweerd, er werd bewezen, dat er veel erger dingen waren in het bakkersbedrijf dan die nachtarbeid. Gruwelijke afbeulende lange arbeidstijden, internaat van gezellen met allerellendigste behuizing en verzorging; vervuilde werkplaatsen, enz.
Bovendien werd nog nimmer een Kamer zoo voorgelicht over den stand van dezelfde soort wetgeving in 't buitenland, en over de resultaten die daarmee bereikt waren; over resolutie's van bakkersgezellencongressen; in 't kort over de litteratuur die maar ergens te vinden was.
De schriftelijke stukken werden dan ook zeer degelijke documenten, de officieuse en de officieele.
Maar de Kamerbehandeling werd er niet beter van. De principiëele vrijheden vonden in De Savornin Lohman en Van Idsinga vurige verdedigers. Dr. Kuyper gromde in stilte over de vrijheid van den bakkerspatroon.
De heer Snoeck Henkemans trad voor de groote bakkerspatroons, die zelf niet geregeld meewerkten, in 't krijt, en onder de vrije en Unie-liberalen en ook onder de vrijzinnigdemokraten scholen de overtuigden door de broodfabrieksargumenten.
De discussie's waren vinnig, en minister Talma werd meer en meer heen gedrongen naar de verdediging van de vele
| |
| |
kleine bakkers, die in hem hun uiting hadden gekregen. Zijn zwakte was daarbij dat hij, terwijl hij toch zoo krachtig veranderend ingreep, zooveel slechte toestanden in 't bakkersbedrijf liet voortduren, vooral den buitensporigen arbeidstijd. Dat was hem zoo van alle zijden verteld, dat hij ten slotte zich, en waarschijnlijk van harte, een opdracht liet aanleunen, om ook den arbeidstijd te gaan beperken. Die opdracht had Troelstra in een motie geformuleerd, die de regeerings-meerderheid als een aanval op haar minister wilde afwijzen, tot opeens die minister zeide er heelemaal geen aanval maar een verzoek in te zien, waaraan hij gaarne voldeed.
En met een zuurzoet gezicht had de Kamer er zich bij neer te leggen.
Doch van de bakkerswet was voor haar het mooie af.
De minister mocht zich al uitsloven om binnen eenige weken een onderzoek der arbeidsinspectie te doen instellen, opdat de Kamer in een kort en feitenvol rapport zag hoe het bakkersbedrijf in ons land er inderdaad uitzag en voor te stellen ook den arbeidstijd in te perken. Zij wou er nu nog eens over gaan nadenken in de afdeelingen. Maanden en maanden werd zoo gepeinsd. Nieuwe geschriften, officieuse en officieele kwamen zich stapelen op de reeds zoo wel voorziene Bakkerswetplank van de boekenkasten der Kamerleden. Doch al hun ijver ter bestrijding dier vele andere misstanden, die minister Talma eerst zoo roekeloos ter zijde heette te laten, werd hoe langer hoe meer bekoeld.
Dr. Kuyper, die altijd zoo goed een kernwoord voor gevoelens en stemmingen weet te vinden, deed het ook nu. Een appel van twist was het ontwerp geworden.
En nu begon het erbarmelijk gesukkel. De verschoppeling die zoo mishandeld was, en die tengevolge daarvan de zware operatie moest ondergaan van eerst een belangrijk lid, de bakkersraden, te moeten missen, en aan wie toen het sociaaldemokratisch stuk vleesch van den tienurendag ter verdere gezondmaking was ingezet, zij werd nu keer op keer weggetrapt van de agenda, waarlangs zij de klapdeurtjes van de tweede kamer wou binnenkomen.
Hadden niet trouwe vrienden op de wacht gestaan, die
| |
| |
nu in het arme wicht ‘vleesch van hun vleesch’ aanwezig wisten, het had stellig den dood gevonden in de stoffige paperassen van het parlementarisme.
Minister Talma bleef het wel erkennen, maar was te bang voor zijn jongere kinderen der sociale verzekering om er voor te gaan vechten. Dat deden de sociaal-demokraten en met zoo'n hardnekkigheid dat ze ten slotte en eigenlijk bij geluk een leege week wisten te vinden, waarin zij de verschoppeling binnen haalden.
En toen dit eenmaal geschied was, schaarden zij zich trouw om minister Talma heen, die nu met vaardigheid en volkomen vertrouwdheid in 't onderwerp alle beulsaanvallen wist af te slaan, zonder genoodzaakt te zijn zich met het ontwerp uit de Kamer terug te trekken.
Te recht is het daarom een overwinning van minister Talma en van de sociaal-demokraten. Voor den eersten echter zonder aangename vooruitzichten. Allereerst al omdat zijn meerderheid het buitengewoon onaangenaam vindt, dat hij die toch al zoo vaak - en 't bleek onmiddelijk bij de opening der discussie's over de ziekteverzekering - een socialistisch antirevolutionnair werd genoemd, nu nog meer de schijn daarvan op zich laadde. En wanneer aan de rechterzijde geloofd gaat worden, wat de linker-liberalen van Treub tot Tydeman zoo graag ingang doen vinden, dat hun Talma eigenlijk een verborgen socialist is, dan krijgt hij nog minder dan thans al het geval is de coalitie mee voor een sociale politiek met wezenlijken inhoud.
Verder moet minister Talma met de bakkerswet naar de Eerste Kamer, waar geen sociaal demokratische ijver, zakenkennis, hardnekkigheid en slagvaardigheid klaar staan om slagen op te vangen en uit te deelen, maar waar een bijna unanieme vijandige stemming hem en zijn aanvankelijke overwinning wacht.
Voor de regeeringsmeerderheid is de bakkerswet noch een overwinning, noch een genoegen, maar een nederlaag, een vernederende nederlaag en een bitter drankje. Niet alleen allerlei beginselen, maar ook allerlei gescheiden ekonomische belangen hebben in hunne gelederen groote kloven
| |
| |
gehakt, die open liggen te gapen om de leegheid, de oppervlakkigheid van hun verband, het gemis aan ekonomischen ondergrond voor hun politiek te doen zien.
Maar meer nog. Een gemis aan regeerkracht, een gebrek om met haar regeering een geheel te vormen van richting en beleid.
De bakkerswet was in opzet een half heid die werd tot een geheele en een eerlijke wet, open en duidelijk in hare bedoeling na een zware proef, maar die daarna en daardoor het tegengestelde deed van leiding geven, integendeel verwarring stichtte als een ‘appel van twist’.
| |
Het spoorwegdebat.
Een derde uiterst belangrijk onderwerp kwam nog in bespreking, al liep de discussie uit op een zoodanige verwarring, dat een beslissing zorgvuldig werd vermeden.
In 1908 had de Kamer een motie Treub ten gunste der staatsexploitatie van spoorwegen verworpen, doch besloten de werking der z.g. spoorwegovereenkomsten te doen onderzoeken.
De staatscommissie die dit deed had verleden jaar rapport uitgebracht en ook nu weer stond Mr. Treub klaar om den strijd te hervatten.
Want de commissie had aangetoond dat de tegenwoordige toestand van spoorwegbeleid onhoudbaar is, en had een andere regeling voorgesteld.
De spoorwegdienst is een publieke dienst. Niet alleen omdat de staat en het geheele volk een overwegend belang hebben bij een goed georganiseerd spoorwegwezen, en bij een voortdurende en actieve uitzetting daarvan, doch vooral ook omdat de staat groote finantieele verbintenissen heeft tegenover de spoorwegexploitatie, en omdat er verplichtingen zijn aangegaan tegenover het steeds zich uitbreidend spoorwegpersoneel dat zich in een permanente toestand van ontevredenheid bevindt.
Het jaar 1903 had het zoo overtuigend aangetoond, en daarna is weer heel wat nieuwe brandstof opgestapeld, on- | |
| |
danks de voortdurend lastigen verwikkelde resultaten van het spoorwegreglement.
Een solied, duurzaam spoorwegbeleid, dat waarborg geeft voor kalme ontwikkeling, is reeds daarom urgent.
Doch in het debat was de finantieele verhouding de hoofdzaak. De staat is in twee opzichten aan de spoorwegen verbonden. Door een kapitaal dat erin gestoken is. En door een kapitaal dat van den staat geëischt kan worden, indien de twee groote maatschappijen dwingen tot naasting over te gaan.
Het grondkapitaal wordt opgeteerd. Het naastingkapitaal zal veel grooter zijn dan de waarde die de staat bij naasting verkrijgt. En last not least, de goede uitbreiding en het noodzakelijk onderhoud is in een grooten achterstand.
Dat zijn de drie verwijten tegen het bestaande spoorwegbeleid, zooals dat is vastgelegd in de overeenkomsten tusschen de staat en de maatschappijen.
Wat is logischer dan de motie-Treub, die zegt: maak zoo gauw mogelijk een eind aan die overeenkomsten.
Doch dat zou niet half genoeg zijn. Twee ministers, Kolkman en Regout, trachten zich ervan af te maken. In wezen geven zij de feiten toe. De eerste voert met de cijfers eenige rekenkunsten uit en zegt dat de verliezen wel gedekt zullen zijn door dit en door dat. En dat men in elk geval maar gauw nieuwe belastingen moet toestaan.
De tweede verkleint de aangevoerde bezwaren en oppert allerlei mogelijkheden van kleine reparatie's hier en daar. Belooft ten slotte de zaak verder onder handen te zullen nemen zonder zich erover uit te laten hoe en wanneer.
De rijkscommissaris bij de spoorwegmaatschappij die tevens kamerlid is verdedigt allerlei detailverwijten, en deed een tegenaanval tegen de staatsexploitatie die achter de motie dreigt.
Maar de hoofdzaak is dat de regeering en waarschijnlijk haar meerderheid bereid is om de openlijke en duidelijke nadeelen te dokteren met kleine lapmiddeltjes, met geen andere mogelijke bedoeling dan de twee contractanten, de groote spoorwegmaatschappijen, te sparen. Te sparen nl. voor
| |
| |
een toestand, dat de staat vrij en opnieuw zijn groote belangen bij het spoorwegwezen kan regelen, zonder te letten op belangen van aandeelhouders, en alle daaromheen staande belanghebbenden.
Want de spoorwegmaatschappijen vormen in ons land een georganiseerde macht, een macht van ambtenaren, directie's, commissarissen, contractanten, die ver en wijd vertakt is. Een macht die op zichzelf staat buiten de gemeenschap als een regentencombinatie van ouds, en die uiteen zou vallen zoodra de staat binnentrad met wisselende regeering en democratische contrôle.
Het spoorwegkapitaal zou ongetwijfeld gemakkelijk genoeg een andere plaats vinden om de 3 à 4% rente te maken, die tegenwoordig genoten wordt. En de kans van winst bij naasting is altijd minder dan de winst zelf.
Doch de machtpositie is meer waard en daarom gaat de strijd. Daarom wordt een regeling geduld, die zulke diepe bedreiging bevat voor staat en samenleving.
Wel ernstig is dan ook de discussie, die onder alle administratieve en finantieele detail-kibbelarijen den strijd bevat tegen een bij uitstek conservatieve macht; bij uitstek conservatief omdat alleen behoud van machtspositie in een beperkten kring van zelfgekozenen het eenig doel is van haar bestaan.
Maar is daarin niet tevens 't symbool en het wezen gegeven van de tegenwoordige regeering, die daarom niet in staat is aan een coalitie, hoe talrijk en machtig ook, wezenlijk politieke leiding te geven?
G. Burger. |
|