| |
| |
| |
Amerikaansche reisherinneringen
Door
H.P. Berlage Nz.
This mendiant America, this curious, peering, itinerant, imitative America, studious of Greece and Rome, of England and Germany, will take off its dusty shoes, will take off its glazed travellerscap, and sit at home with repose and deep joy on his face. The world has no such landscape, the aeons of history no such hour, the future no equal second opportunity. Now let poets sing! now let arts unfold.
Emerson.
Het was een prachtige Novemberochtend, fijn grijs van atmosfeer, toen de Noordam de haven van New-York binnenvoer. De passagiers waren reeds vroeg op geweest, (want het was nog donker toen de loods aan boord kwam,) om vooral niets te missen bij den eersten kijk op het nieu we land.
Dit kondigde zich aan door een laan van lantaarns ver in zee, die de weg af bakenden welke naar den mond van den Hudson, de haven van New-York leidt.
Er is altijd iets ongemeen zinneprikkelends in zulk een eerste kennismaking en vooral wanneer deze van uit zee gebeurt, zoodat ik na de klop aan mijn hut van een medepassagier, die Amerika kende, - met den aandrang om dadelijk boven te komen want ‘dat er nu gauw wat te zien zou zijn’, - daarmee niet lang wachtte. Dat ‘wat’ begon met de licht- | |
| |
effekten van het vuurschip, en der flambouwen bij het aan boord nemen van den loods, als een fantastische inleiding tot het verklarende van den statig rijzenden dag.
Na een paar uur lag de boot stil in den mond van de rivier, te wachten op den dokter die eenige schepen tegelijk moest bezoeken.
Nadat deze formaliteit was afgeloopen begon de boot zich weer te bewegen en bereidden wij ons voor op het binnenkomen van de eigenlijke haven.
Deze wordt aangekondigd door het bekende beeld van de Vrijheid dat bij gelegenheid van het onaf hankelijkheidsfeest, door de Fransche Republiek aan haar groote zuster werd geschonken. Het is een vrouwenfiguur met een fakkel in de hand staande op een vestingachtigen onderbouw. Ik herinner mij, nog jong zijnde, hoe niet alleen de beschrijving, maar ook de afbeelding van dat monument een grooten indruk op mij maakten, en dat het denkbeeld, de Vrijheid de wereld verlichtende, want het beeld is een vuurtoren, mij sterk ontroerde. Thans was ik echter zeker van een desillusie, omdat het inzicht en de opvatting van zulk soort monumenten in dezen tijd toch wel zuiverder is geworden. Want wij kunnen immers niet meer een statue bewonderen die, misschien opzichzelf niet leelijk van vorm, zoodanige afmetingen heeft gekregen, dat de fakkel die de figuur in de hoogte heft, het licht is van den vuurtoren.
En nu weten wij wel van kolossen uit de oudheid eveneens met fantastische bedoelingen, die door ons om hun kunstwaarde worden bewonderd.
Maar die tijd mag niet met de onze worden vergeleken, omdat de naïeve barbaarsche opvatting van vroeger toch wel een andere is dan de geraffineerde onnoozele van de 19de eeuw. Het komt mij ten minste zoo voor dat een beeld waarvan de arm de trap bevat die toegang geeft tot de flambouw, de kamer van den toren, toch wel thuis behoort in den tijd van lichtkronen die door jonge dames worden gedragen of pendules, waarmee ‘de tijd’ onder den arm wegloopt.
Toch wekt het monument de ontroering van het eindelijk bereikte, het verwachte, als aankondiging van Amerika's
| |
| |
hoofdstad, die nu plotseling als grijze berg zichtbaar werd. Ik dacht een oogenblik aan het silhouet van het Italiaansche bergstadje San Giminiano, omdat de vele recht opgaande ongespitste torens een gelijksoortig verbijsterend effekt teweeg brengen als de eveneens recht opgaande vlak afgedekte saamgehoopte bouwmassa's van New-York. En dat effekt is ook daarom te vergelijken, omdat het silhouet een zelfde willekeurige om niet te zeggen slordige onregelmatigheid vertoont, en er ook wel een gelijksoortige verhouding is tusschen de hoogere en lagere gedeelten van de omtreklijn.
‘Daar heb je de hooge huizen al’ werd geroepen, welke aanwijzing niet bepaald noodig bleek, omdat ik dadelijk de ‘wolkenkrabbers’ had herkend. En de plotseling gevoelde vergelijking met San Giminiano was bovendien het bewijs voor een schoonheidssensatie, maar van een nog heviger soort, omdat de Amerikaansche schaal naar het barbaarsche der kolossaalheid gaat.
Wij naderden de stad; de schijngestalten worden werkelijkheid, de boot stoomt door de prachtige haven van New-York naar den landingssteiger, waar, ontroerend oogenblik, een hoeden-zwaaiende, zakdoeken-wuivende, handen-gebarende menigte haar aandoening begeleidde ter verwelkoming der reizigers.
‘Nur die Lumpen sind bescheiden’, zoodat ik dan ook wel even wil vermelden, dat terwijl de douanen hun functie verrichtten, eenige reporters al dadelijk van mij wilden weten, hoe ik over de bouwkunst in het algemeen en over die van Amerika in het bizonder dacht; of ik de ‘sky-scrapers’ niet belangwekkend, en de Metropolitan tower niet hoog vond; in welk hôtel ik zou afstappen, om mij in den namiddag te bezoeken, teneinde gelegenheid te geven tot een ernstiger interview dan thans mogelijk was. - Zoo kon ik dan, na ten slotte nog voor de avondbladen gekiekt te zijn, eindelijk vertrekken, en met de boot oversteken, omdat New York aan den overkant van de rivier ligt.
Ik had niet zooals men gewoon is vóór het bezoek aan een vreemde stad te doen, het grondplan van New-York bestudeerd. Het leek mij niet de moeite waard, omdat een
| |
| |
rechthoekig stratenplan, griezelig van eentonigheid, met de Broadway als eenige onregelmatige ‘verrassing’ vanzelf den weg doet vinden. De straten worden bovendien, behoudens enkele uitzonderingen in de eigenlijke city, met nummers aangeduid, zoodat de bestudeering daarvan niet veel bekoorlijks heeft. Ik kwam dus geheel onvoorbereid aan wal, wandelde niettemin met een zekere beslistheid in de richting naar Broadway, de centrale straat van waaruit alles gemakkelijk te vinden moest zijn. En het gevolg daarvan was dan ook, dat ik heel spoedig wist dat een dergelijk stratenplan, waarvan het eene evenwijdige systeem door avenues, het andere door streets wordt aangeduid het best aan den eisch van spoedig den weg te doen kennen, voldoet.
Ik was dus nu New-Yorker en voelde mij heel spoedig thuis zoowel in Wallstreet als in 5th Avenue, trouwens namen, waarmee elke niet-Amerikaan ook reeds lang vertrouwd is; ik wandelde tusschen skyscrapers en langs woningen van milliardairs; controleerende dat inderdaad alles er zoo uitzag als ik dat op foto's had gezien en opnieuw constateerende dat door al die foto's, platen en vooral cynéma's, geen enkel land meer in staat is verrassingen te geven. En nu weet ik ten slotte niet of tusschen de woorden cynema en geen, het woord ‘helaas’ of ‘gelukkig’ moet worden gezet.
En nu dat veelgesmade stratenplan en de veelgesmade skyscrapers. - Er is, in tegenstelling met de bewondering voor de pittoreske middeleeuwsche stad, zoo dikwijls met de grootste minachting gewezen op het rechthoekig stratenplan zelfs van enkele Europeesche steden, en dus met des te meer klem op dat van nagenoeg alle Amerikaansche, waarvan vrijwel algemeen wordt erkend, dat daarmee alle schoonheid is buitengesloten. En het overigens zoo interessante boekje van Camillo Sitte ‘der Städtebau nach seinen künstlerischen Grundsätzen’ spreekt niet alleen diezelfde meening uit, maar heeft bovendien dat eenzijdige van het onregelmatige, het bewust toevallige te veel naar voren te schuiven. - Sitte komt ongetwijfeld de eer toe het aller- | |
| |
eerst te hebben gewezen op het leelijke der moderne stadsuitbreidingen, maar bovendien te hebben getracht de oorzaken op te sporen van het schoone der oude stad, en dit als tegenvoorbeeld aan de eerste te stellen. Aan de hand van talrijke voorbeelden weet hij enkele principieele oorzaken aan te wijzen, die zeker onaanvechtbaar zijn. Nu ziet hij wel modern genoeg om te weten, dat het volstrekt onmogelijk is diezelfde oorzaken bij het plan der moderne stad van kracht te doen zijn, maar toch coquetteert hij te veel met het ‘verloren geluk’ om hoop voor de toekomst te geven. Wel schijnt hij te verklaren dat het onomwonden aanvaarden van het moderne gegeven, de moderne eischen, de eenige mogelijkheid is, om tot het betere te komen, maar bij de voorbeelden die hij ter toepassing geeft, grijpt hij toch weer naar de oude middelen. Hij spreekt dan ook niet anders dan met de grootste spot over een stad als Mannheim, de stad met het schaakbordpatroon, welke spot verachting wordt als de Amerikaansche steden aan de orde komen, waar zelfs de laatste rest van poëzie verdween met het wegvallen der namen van straten, en het nummer daarvoor in de plaats te stellen. - En het allernaarst
vindt hij Chicago, waar een stadskwartier overeenkomstig de cellen van een bijenkorf is geplaneerd, dus de huizenblokken als gelijkmatige zeshoekige prisma's zijn gebouwd. - Nu is Chicago wel de meest Amerikaansche stad van Amerika, een stad zonder eenige sentimentaliteit, ‘a city next to hell’ zooals het oordeel van een vreemdeling luidde, maar ik meen te weten dat dit toch alles maar project is gebleven. Ik heb noch in het stadsplan een bijenkorf kunnen ontdekken, noch heb ik zeshoekige huizenblokken op mijn wandeling door de stad ontmoet. Trouwens daarvoor is de Amerikaan te praktisch; want moge het zeshoekig cellensysteem eenerzijds de voordeeligste ruimteverdeeling geven, anderzijds wordt de vorm der bouwblokken zoo onpraktisch, dat het middel erger dan de kwaal zou worden. Camillo Sitte vergeet bovendien, al geeft hij wel voorbeelden daarvan, dat het stadsplan der 18de eeuw, de barokke stad, en de stad van het keizerrijk niet anders beoogde dan het rechthoekige stra- | |
| |
tenplan. Schrijvers na hem, zooals o.a. Brinckmann, zijn dan ook niet van dezelfde meening, zoodat deze laatste ronduit zegt, dat de Fransche stad van de 18de eeuw hem als het ideaal van stedenbouw voorkomt. Een tijd die voor schilderachtige eigenschappen een zoo buitengewoon fijn gevoel had, nl.: de Renaissance, zegt hij, een Fransch schrijver aanhalende, veroordeelt onvoorwaardelijk de middeleeuwsche stad, over welks ‘schilderachtige schoonheden’ velen onzer architecten in bewondering geraken. En daarom kan Parijs de mooiste stad der wereld worden genoemd, hetgeen bovendien in ideëel practischen zin is bedoeld, omdat deze stad nog volkomen voldoet aan de eischen die het moderne leven stelt.
Het rechthoekige stratenplan kan, en dit te betoogen is ten slotte de bedoeling dezer beschouwing, ook schoonheden hebben en zelfs een Amerikaansche stad behoeft voor hem die met zijn schoonheidsidealen niet al te zeer door de middeleeuwen is vastgegrepen, niet het essence van leelijk te zijn. Maar dan beoordeele men haar niet naar het inderdaad troostelooze aspect der buitenwijken van Chicago, of Filadelfia - of zelfs naar de excentrische wijken van New-York. - Trouwens, Sitte vergeet bovendien dat de architektuur zelf zooveel tot het effekt afdoet; want wat zou van het middeleeuwsch stratenplan overblijven met een karakterlooze 19de-eeuwsche bebouwing en wat zou een 19de-eeuwsch stratenplan kunnen winnen, wanneer de architektuur de kwaliteit had van Middeleeuwen of Renaissance. Het is het ongeluk der architektuur van de 19de eeuw, zegt Brinckmann, dat den architekten het gevoel voor ruimte en ruimte-effekt ontbreekt en dat daarmee de zekerheid der uitdrukkings-vormen verloren ging.
Dus gevoel voor ruimte; en wanneer men dat heeft dan kunnen zelfs de schoonheden van een Amerikaansche stad worden geapprecieerd; want men komt er toe het plan van New-York bekijkende, de eenige onregelmatige lijn van Broadway, die natuurlijk nog de lijn volgt van den ouden landweg, als bizonder hinderlijk te gevoelen, en het hinderlijke daarvan ook in de stad zelf te ondervinden. Want
| |
| |
men begrijpt die kruisingen niet, daar waar alles recht is. En het leelijke ondervindt men daarbij dubbel wanneer op zoo'n driehoekig kruispunt met Amerikaansche brutaliteit een wolkenkrabber is opgebouwd, die ver boven zijn buurlieden uitsteekt, zooals dat met het zoogenaamde strijkijzergebouw het geval is aan de kruising van Broadway met de ‘5th Avenue’. Neen, dan maar liever het rechthoekige stratenplan met zijn meedoogenlooze consekwentie, en dat te eerder nog bij de buiten alle bestaande verhoudingen hoog opgaande bebouwing.
Want ik maakte de opmerking, dat datzelfde buitensporig hooge gebouw het best past bij het rechthoekig stratenplan. Ook hier schijnt onbewust (of is het bewust), een zelfde resultaat te ontstaan, als in de middeleeuwen of Renaissance, nl. een zekere harmonie tusschen het karakter der architektuur en het stadsplan.
Ik heb in een studie over stedenbouw getracht dit geval nader te ontwikkelen en aan te toonen dat dit een noodzakelijk gevolg was van het juiste stijlgevoel. De kunstlooze 19de eeuw daarentegen kon bij ontbreken van een dergelijk stijlgevoel, dan ook niet anders dan het meest kunstlooze stadsbeeld bereiken.
Nu kan men van een rechthoekig stratenplan als het Amerikaansche zeker niet als van een kunstvol plan spreken, maar toch heeft het bij een goede afwisseling met pleinen die zekere, zij het dan ook eentonige strengheid, die ongetwijfeld gunstig afsteekt bij het bewust zoogenaamd schilderachtig, onregelmatig gedoe der stadsplannen van den laatsten tijd.
Wanneer men ten minste die hooge gebouwen ziet waar ze in New-York het eerst zijn gebouwd, nl. in de eigenlijke city, het eenige gedeelte dat als plan van de regelmaat afwijkt, dan doen ze daar slordig, ongemotiveerd, niet in harmonie met de straat. Ze schijnen daarentegen in de regelmatige straten volkomen op haar plaats, en de statige opstijgende geweldige muurvlakken volkomen daarmee in harmonie.
De straten van New-York zijn in verhouding tot die hooge gebouwen niet overmatig breed, maar zelfs als zoodanig ook
| |
| |
al niet; hun breedte overtreft niet die eener Europeesche Boulevard, zoodat de verhouding tusschen bouwhoogte en straatbreedte teruggebracht wordt tot die van onze stegen. Daardoor treffen dan ook de licht- en schaduweffekten die sommige zeer nauwe straten tot ware hellegangen maken, tot spleten tusschen rotswanden met dezelfde prachtig geheimzinnige donkerten, bizonder. En dat effekt is natuurlijk het hevigst in de gebogen straten, zoodat het geweldige stadsbeeld inderdaad van een barbaarsche schoonheid, en dus zeker in dien zin schilderachtig is, d.w.z. waard om geschilderd te worden. Mij werd trouwens medegedeeld dat Breitner den wensch te kennen gaf terug te willen komen om te schilderen, hetgeen ik van een schilder zoo als hij begrijpelijk vind.
Het heeft mij daarom verwonderd, behalve een paar kleine etsen, geen andere teekeningen of schilderijen van een Amerikaansch stadsgezicht te hebben gezien. En dat ook dichters door het grandiose effekt der bouwmassa's werden bewogen bewijst het volgende gedicht:
They seem a consommation of that dream
Of Babels towers, these buildings that arise
And towering seem almost to touch the skies;
Chateaux of dreams, whose domes and spires gleam
In the gold sunlight, with pale gold, they seem
Against the sky, their outline sharp precise
A silhouette like gothic steeples, lies
Irregular and broken; while the steam
Of industry, above them, curls and floats
Like gay white pennons of those olden days
When knight and lady ruled with chivalry.
The bay and river seem like ancient moats
And on the cliffs of Weststreet the sun's rays
Cast shadows till the night falls silently.
Met deze beschouwingen komt men tot de overtuiging dat, hoe aesthetisch paradoxaal het schijnen moge, de ontwikkeling der stad op een schaal zooals de Amerikaansche, eigenlijk alleen mogelijk is bij hoofdzakelijke toepassing van het rechthoekige stratenplan, en dan nog wel in het vlakke
| |
| |
land, omdat elke oneffenheid van den bodem voor de toepassing bezwaren oplevert. Eerst onder die voorwaarden is die grootsche ontwikkeling mogelijk, die de Amerikaan zich van zijn steden voorstelt, zoodat dan ook Chicago en niet New-York het ware type is van de Amerikaansche stad.
Want dezelfde ‘city next to hell’, heeft den bezoekers van de stedenbouwtentoonstelling nu eenige jaren geleden te Berlijn gehouden, verbaasd door zijn plan van uitbreiding.
Dat plan was door een handelsvereeniging aan het Bestuur der stad aangeboden, een bewijs van offervaardige burgerzin, met het verzoek de uitvoering daarvan in goedgunstige overweging te nemen.
Het is mij niet bekend of reeds is overwogen, en zoo ja, wat de beslissing is geweest. Maar wanneer de wil er is, dan zijn er bij de Amerikanen ook zeker de weg en de durf aanwezig; want durf is er ongetwijfeld noodig om dat plan te verwezenlijken. Men kan zich toch voorstellen dat de stad den naam, die zij zeker niet geheel ten onrechte heeft, ongedaan wil maken. Immers behalve dat geen enkel plein eenige afwisseling in het stratennet geeft, worden de mooiste straten door den bovengrondschen spoorweg en de daarmee samengaande electrische, die in Amerika ook al niet door bescheidenheid in optreden uitmunt, ondragelijk gemaakt.
En ware er niet de grandiose boulevard langs het meer, met aan de eene zijde de geweldige muur der inderdaad prachtig hoog opgaande gebouwen, en aan de andere zijde de parkstrook, die nog op voltooiing wacht, tusschen het meer en de straat, dan zou ook werkelijk geen enkel argument tegen de bovengenoemde betiteling zijn aan te voeren. Maar dat gaat veranderen, zooals het tentoongestelde plan ook aantoont, terwijl er reeds over wordt gesproken om den spoorweg onder den grond te leggen.
Want het bleek op die tentoonstelling voor stedenbouw duidelijk, dat er bezwaarlijk een land is aan te wijzen dat zooveel doet om te trachten de stad aan die vele samengestelde eischen van den tegenwoordigen tijd te laten voldoen, als Amerika. En de schoonheidsfactor wordt daarbij in geenendeele verwaarloosd.
| |
| |
Maar nog eens, men moet zich weten te ontdoen van een sentimenteele voorliefde voor de schoonheid der oude Europeesche steden, en weten te aanvaarden datgene wat het moderne leven stelt. Men moet hebben een verwachting en ook een geloof in de toekomst en daarbij denken aan Nietzsche, aan de mogelijkheid eener ‘Umwertung aller Werte’.
(Wordt vervolgd.) |
|